ECLI:NL:RBARN:2012:BV2951

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
10 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
224469
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen eiser en Promocean over eigenbeslag en vorderingen

In deze zaak heeft eiser, voormalig directeur van Promocean, een kort geding aangespannen tegen Promocean, die executoriaal eigenbeslag heeft gelegd op de gepretendeerde vorderingen van eiser. Eiser vordert schorsing van de executoriale verkoop van deze vorderingen, stellende dat deze verkoop hem onredelijk en onevenredig schaadt. De voorzieningenrechter overweegt dat volgens artikel 3:276 BW een schuldeiser zijn vordering op alle goederen van zijn schuldenaar kan verhalen, en dat executoriaal beslag kan worden gelegd op alle voor beslag vatbare goederen. De rechter stelt vast dat de gepretendeerde vorderingen van eiser op Promocean een economische waarde vertegenwoordigen en dus vatbaar zijn voor beslag. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat het te executeren vonnis, het provisioneel vonnis van 7 juli 2010, op een misslag berust of dat de executie een noodtoestand voor hem zal veroorzaken. De voorzieningenrechter concludeert dat Promocean een in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de executie van de gepretendeerde vorderingen, en dat er geen misbruik van executiebevoegdheid is. De vordering van eiser wordt afgewezen en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 224469 / KG ZA 11-687
Vonnis in kort geding van 10 januari 2012
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. C.J. van Dijk te Ede,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PROMOCEAN THE NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster,
advocaten mr. P.G.M. Brouwer en mr. J. Bedaux te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en Promocean genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de vrijwillige verschijning van partijen
- de conclusie van eis vervat in de niet betekende dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van Promocean.
1.2. Ten slotte heeft de voorzieningenrechter in verband met de spoedeisendheid van de zaak aan het eind van de mondelinge behandeling mondeling (ongemotiveerd) uitspraak gedaan. De uitspraak is, inclusief de motivering van de beslissing, op 18 januari 2012 op schrift gesteld.
2. De feiten
2.1. [eiser] was directeur van Promocean. Promocean beticht [eiser] van onregelmatigheden bij Promocean ten tijde van zijn directeurschap bij Promocean, die haar aanzienlijke schade zouden hebben berokkend en heeft uit dien hoofde [eiser] aangesproken tot schadevergoeding.
2.2. Tussen partijen is een aantal procedures aanhangig bij deze rechtbank.
2.3. Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis in incident van 7 juli 2010 (zaak-/rolnummer: [zaaknummer]) is [eiser] ex artikel 223 Rv voor de duur van het geding veroordeeld tot betaling van ruim € 1.000.000,00 aan Promocean (hierna: het provisioneel vonnis van 7 juli 2010).
2.4. De hoofdprocedure tussen partijen staat op de rol van 11 januari 2012 voor antwoord in de hoofdzaak.
2.5. Het provisioneel vonnis van 7 juli 2010 is bij exploot van 28 juli 2010 aan [eiser] betekend met gelijktijdig bevel om aan de inhoud daarvan te voldoen.
2.6. Omdat [eiser] niet overging tot vrijwillige betaling heeft Promocean ter executie van het provisioneel vonnis van 7 juli 2010 verschillende executoriale beslagen gelegd ten laste van [eiser]. Uit hoofde van die beslagen is ongeveer een bedrag van
€ 135.000,00 geïncasseerd.
2.7. Bij exploot van 2 augustus 2011 heeft Promocean ten laste van [eiser] executoriaal beslag onder haarzelf gelegd op de (gepretendeerde) vorderingen die [eiser] op Promocean heeft ter zake tegoeden betreffende de legal en professional costs zoals gespecificeerd in potlijst 5 en op alle (gepretendeerde) vorderingen die [eiser] heeft of zal verkrijgen uit hoofde van de Service Agreement d.d. 15 juni 2005 tussen Promocean en [eiser].
2.8. Bij exploot van 9 december 2011, hersteld bij exploot van 3 januari 2012, heeft Promocean aan [eiser] de openbare executieverkoop van de in executoriaal eigenbeslag genomen gepretendeerde vorderingen van [eiser] op Promocean uit hoofde van potlijst 5 en de Service Agreement, aangezegd tegen 11 januari 2012 om 10:00 uur.
2.9. Tegen het provisioneel vonnis van 7 juli 2010 is hoger beroep ingesteld door [eiser]. De zaak staat op de rol van het gerechtshof Arnhem voor arrest op 17 april 2012.
2.10. [eiser] heeft aangekondigd in de hoofdprocedure bij conclusie van antwoord reconventionele vorderingen in te stellen ten einde zijn (gepretendeerde) vorderingen op Promocean uit hoofde van potlijst 5 en de Service Agreement vastgesteld te krijgen.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Promocean te gebieden de executie van het bij exploot van 2 augustus 2011 gelegde eigenbeslag te staken en gestaakt te houden totdat in de bodemzaak omtrent de opeisbaarheid van de in beslag genomen vorderingen zal zijn beslist en Promocean te verbieden op woensdag 11 januari 2012 of later over te gaan tot executoriale verkoop van de in eigenbeslag genomen vorderingsrechten, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van Promocean in de proceskosten.
3.2. [eiser] stelt dat de op 11 januari 2012 aangekondigde executoriale verkoop van de in eigenbeslag genomen (niet opeisbare) vorderingen van [eiser] vexatoir is omdat [eiser] daardoor onredelijk en onevenredig in zijn (proces)belangen wordt geschaad, zodat de executie moet worden gestaakt overeenkomstig artikel 474bb lid 4 Rv. In dat kader voert hij aan dat door de executie die vorderingen uit zijn vermogen verdwijnen, waardoor hij die niet meer in de hoofdzaak in reconventie geldend kan maken en voorts dat de executie van die vorderingen weinig zal opbrengen, gelet op het feit dat het gaat om door Promocean betwiste vorderin¬gen. [eiser] stelt dat hij ten gevolge van deze executie grote schade dreigt te lijden en onzeker is of dat Promocean ooit verhaal voor die schade zal bieden, terwijl het hof Arnhem op 17 april 2012 zal oordelen over de houdbaarheid van de thans geëxecuteerde titel, het provisioneel vonnis van 7 juli 2010.
3.3. Promocean voert verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak en is ook niet door Promocean weersproken.
4.2. In een executiegeschil als waarvan hier sprake is kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant (in casu Promocean) mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde (in casu [eiser]) die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecte¬ren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoer¬legging niet kan worden aanvaard.
4.3. In de onderhavige zaak is door [eiser] niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat het te executeren vonnis, het provisioneel vonnis van 7 juli 2010, op een misslag berust of dat de executie op grond van nieuwe feiten of omstandigheden aan de zijde van [eiser] een noodtoestand zal doen ontstaan. [eiser] vordert ook geen (tijdelijk) verbod op het in zijn algemeenheid executeren van het provisioneel vonnis van 7 juli 2010, maar slechts dat de executie wordt gestaakt van het door Promocean in eigenbeslag genomen door [eiser] gepretendeerde en door Promocean betwiste vorderingen van [eiser] op Promocean uit hoofde van potlijst 5 en de Service Agreement. Ter zitting is vast komen te staan dat Promocean in het kader van de executie van het provisioneel vonnis van 7 juli 2010 verschillende executoriale beslagen heeft gelegd ten laste van [eiser]. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] tegen die beslagen (in rechte) is opgekomen. In de onderhavige kort gedingprocedure komt [eiser] ook enkel op tegen het door Promocean uit hoofde van het provisioneel vonnis van 7 juli 2010 gelegde eigenbeslag op de gepretendeerde vorderings¬rechten van [eiser] en de executoriale verkoop van die vorderingsrechten. Dit betekent dat het bezwaar van [eiser] zich alleen richt tegen deze specifieke wijze van executie.
4.4. Voor zover uit de stellingen van [eiser] moet worden begrepen dat Promocean misbruik maakt van haar executiebevoegdheid door onder de gegeven feiten en omstan¬digheden over te gaan tot het eigenbeslag van de gepretendeerde vorderingsrechten van [eiser] en vervolgens tot de executieverkoop daarvan, omdat [eiser] daardoor onredelijk en onevenredig in zijn belangen zou worden geschaad, wordt als volgt overwogen.
4.5. Niet in geschil is dat het provisioneel vonnis van 7 juli 2010 een executoriale titel oplevert voor Promocean, krachtens welke titel [eiser] aan Promocean een bedrag van ruim € 1.000.000,00 is verschuldigd. Ingevolge artikel 3:276 BW kan een schuldeiser in beginsel zijn vordering op alle goederen van zijn schuldenaar verhalen. Op grond van artikel 435 lid 1 Rv mag een executant beslag leggen op alle voor beslag vatbare goederen, waartoe hij bevoegd is zijn vordering te verhalen. Gelet op deze bepalingen mag er in beginsel op alle vermogens¬bestand¬delen van de schuldenaar executoriaal beslag gelegd worden en dus ook op de door [eiser] gepretendeerde en door Promocean betwiste vorderingen van [eiser] op Promocean uit hoofde van potlijst 5 en de Service Agreement. Immers ook deze gepretendeerde vorderingen vertegenwoordigen een economische waarde en zijn dus een vermogensbestanddeel van [eiser]. Promocean heeft onweersproken gesteld dat er diverse factoringbedrijven zijn die gepretendeerde vorderingen van (beweerdelijke) schuldeisers opkopen om die vorderingen te verhalen op de (beweerdelijke) schuldenaar.
Dit betekent dat de gepretendeerde vorderingen van [eiser] vatbaar zijn voor beslag en daarmee ook voor eigenbeslag ex artikel 479h Rv. Nu in de wet geen uitdrukkelijke regeling is getroffen voor de (wijze van) executie van gepretendeerde vorderingsrechten, waarvan hier sprake is, dient terug te worden gevallen op de regeling van artikel 474bb Rv voor de executie van deze vorderings¬rechten. Dit artikel biedt immers een vangnetregeling voor de (wijze van) executie en beslag van rechten c.q. goederen waarvoor elders geen aparte regeling in de wet is opgenomen. Niet is betwist dat Promocean conform de regeling van artikel 474bb Rv executoriaal beslag heeft gelegd en thans executoriaal verkoopt, zodat voorshands niet kan worden aangenomen dat Promocean niet op de juiste wijze de in eigenbeslag genomen gepretendeerde vorderings¬rechten van [eiser] executoriaal verkoopt.
4.6. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of Promocean, mede gelet op de belangen van [eiser] die door deze in geschil zijnde executie zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft door op deze manier gebruik te maken van haar executie¬bevoegd¬heid. Met andere woorden: maakt Promocean door deze executie
voort te zetten misbruik van haar executiebevoegdheid, doordat [eiser] door deze executie(wijze) onredelijk en onevenredig in zijn belangen wordt geschaad?
4.7. Niet in geschil is dat [eiser] de vordering van Promocean uit hoofde van het provisioneel vonnis van 7 juli 2010 niet vrijwillig voldoet en dat de overige beslagen op de goederen van [eiser] onvoldoende hebben opgebracht ter delging van die schuld van [eiser]. Dit betekent dat Promocean een in redelijkheid te respecteren belang heeft om de gepreten¬deerde vorderingsrechten van [eiser] na (eigen)beslaglegging executoriaal te verkopen teneinde zich te kunnen verhalen op de opbrengst daarvan. Dat de executoriale verkoop van de gepretendeerde vorderingen van [eiser] tot gevolg zal hebben dat deze niet langer tot [eiser]s vermogen zullen behoren maar tot die van de executiekoper, is inherent aan een executoriale verkoop, zodat niet gezegd kan worden dat hierdoor [eiser] onredelijk en onevenredig wordt benadeeld. Daaraan doet niet af dat [eiser] hierdoor waarschijnlijk procesrechtelijk niet meer in de gelegenheid zal zijn om in de hoofdzaak vorderingen in reconventie in te stellen om zijn gepretendeerde vorderingen op Promocean beoordeeld te krijgen. [eiser] wordt ook niet onredelijk of onevenredig benadeeld omdat de opbrengst van die gepretendeerde vorderingsrechten bij executoriale verkoop waar¬schijnlijk (vrij) weinig zal zijn. Immers, ook dat is inherent aan een dergelijke verkoopwijze. Indien de executoriale titel van Promocean, het provisioneel vonnis van 7 juli 2010, door het hof Arnhem in hoger beroep wordt vernietigd, is Promocean in beginsel jegens [eiser] aansprakelijk uit onrechtmatige daad voor de door het eigenbeslag en de executie ontstane schade van [eiser]. [eiser] kan dan uit dien hoofde Promocean aanspreken en zijn gepretendeerde vor¬deringen langs die weg op haar verhalen. [eiser] heeft, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door Promocean, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er aan de zijde van Promocean een restitutierisico zou bestaan om die schade in dat geval op haar te kunnen verhalen. Tenslotte is gesteld noch gebleken dat er voor Promocean concrete alternatieven beschikbaar zijn om haar vordering op [eiser] uit hoofde van het provisioneel vonnis van 7 juli 2010 voldaan te krijgen, anders dan krachtens verhaal op de opbrengst van de in de onderhavige zaak in geschil zijnde execu¬toriale verkoop ex artikel 474bb lid 1 Rv van de in eigenbeslag genomen gepretendeerde vorderingen van [eiser]. Dit betekent dat Promocean naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter geen misbruik maakt van haar executiebevoegdheid door deze specifieke wijze van executie voort te zetten, zodat de vordering van [eiser] zal worden afgewezen.
4.8. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Promocean worden begroot op:
- griffierecht € 575,00
- salaris advocaat € 816,00
Totaal € 1.391,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vordering af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Promocean tot op heden begroot op € 1.391,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. Siragedik op 10 januari 2012 en vervolgens op
18 januari 2012 schriftelijk vastgelegd.
Coll: HS