ECLI:NL:RBARN:2012:BV2147

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
30 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/800723-10 en 05/800708-11
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van voormalig korporaal wegens ontucht met minderjarige en vernieling van staatseigendom

Op 30 januari 2012 heeft de militaire kamer van de Rechtbank Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 36-jarige voormalig korporaal, die werd beschuldigd van ontucht met een 11-jarig meisje en het vernielen van staatseigendom. De zaak, die onder de parketnummers 05/800723-10 en 05/800708-11 viel, werd behandeld in het kader van de militaire rechtspraak. De verdachte werd veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, met als bijzondere voorwaarde dat hij zich klinisch laat behandelen. De militaire kamer oordeelde dat de verdachte opzettelijk ontuchtige handelingen had gepleegd met het slachtoffer, dat op het moment van de feiten nog geen twaalf jaar oud was. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde, namelijk het seksueel binnendringen, niet bewezen, maar concludeerde wel dat de verdachte de vagina van het slachtoffer opzettelijk had betast.

Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor het opzettelijk vernielen van verschillende goederen in het Militair Penitentiair Centrum, waaronder een tafel en een zakdoekhouder. De militaire kamer hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische toestand, en oordeelde dat een klinische behandeling noodzakelijk was om recidive te voorkomen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 497 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de verplichting om zich te melden bij de reclassering.

De benadeelde partijen, waaronder het slachtoffer en het Ministerie van Defensie, dienden vorderingen in voor schadevergoeding, die gedeeltelijk werden toegewezen. De militaire kamer oordeelde dat de verdachte een bedrag van € 1.007,12 aan het slachtoffer moest betalen, evenals een bedrag van € 1.500,- aan het Ministerie van Defensie. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Militaire kamer
Promis II
Parketnummer : 05/800723-10 en 05/800708-11
Data zittingen : 22 augustus 2011, 10 oktober 2011 en 16 januari 2012
Datum uitspraak : 30 januari 2012
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
thans gedetineerd in het Militair Penitentiair Centrum aan de Wolweg 100 te Stroe.
Raadsman : mr. R.P. Adema, advocaat te Apeldoorn.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Parketnummer 05/800723-10
Aan verdachte is, na een door de militaire kamer op 10 oktober 2011 ter terechtzitting toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op meerdere tijdstippen althans op enig tijdstip op of omstreeks 15 september 2010 te Putten, in ieder geval in Nederland, (telkens)
met [slachtoffer], geboren op 11 augustus 1999,
(opzettelijk) handelingen heeft gepleegd, mede bestaande uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, te weten
- het brengen van zijn vinger en/of tong in haar vagina en/of anus en/of
- het likken aan de vagina,
terwijl die [slachtoffer] toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op meerdere tijdstippen althans op enig tijdstip op of omstreeks 15 september 2010 te Putten, in ieder geval in Nederland, (telkens)
met [slachtoffer], geboren op 11 augustus 1999, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het opzettelijk ontuchtig betasten en/of likken van haar vagina en/of anus en/of billen;
Parketnummer 05/800708-11
Voorts is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 juli 2011 te Stroe, gemeente Barneveld, opzettelijk en wederrechtelijk met een tafel en/of een zakdoekhouder en/of (een) toiletrolhouder(s) en/of een spiegel en/of (een) stoel(en) en/of een draag/wandsteun (van een televisie) en/of (een) lichtarmatu(u)r(en) en/of een PGU kast en/of een thermostaatknop (in zijn cel) heeft gegooid en/of gesmeten
en/of tegen en/of op (een van) genoemde goederen heeft geslagen en/of gestompt en/of
getrapt en/of geschopt waardoor, hij, verdachte, (een van) genoemde goederen en/of een kijkraam (van de celdeur) en/of een kamerscherm en/of (een) mu(u)ren) en/of plafond en/of vloer, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Ministerie van Defensie, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 16 januari 2012 ter terechtzitting onderzocht. Verdachte is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.P. Adema voornoemd.
Er hebben zich twee benadeelde partijen (schriftelijk) in het geding gevoegd, te weten
I.L. [slachtoffer], wettelijk vertegenwoordigd door haar vader [vader van slachtoffer], en het Ministerie van Defensie. Ter terechtzitting is [vader van slachtoffer] verschenen, bijgestaan door de heer Bourgeois van Slachtofferhulp Nederland.
De officier van justitie, mr. S. Wiarda, heeft gerekwireerd.
Voorts hebben verdachte en zijn raadsman het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Parketnummer 05/800723-10
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 15 september 2010 was verdachte (in het Bosbad) in Putten. Ook [slachtoffer] (hierna te noemen: [slachtoffer]) was daar diezelfde dag aanwezig. [slachtoffer] is geboren op 11 augustus 1999.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het primair ten laste gelegde - gezien de aangifte van [vader van slachtoffer], de verklaring van [slachtoffer], de getuigenverklaringen van [getuige1] en [getuige2] en de ter terechtzitting getoonde camerabeelden - wettig en overtuigend bewezen kan worden. Daarbij is door de officier van justitie opgemerkt dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de authenticiteit en betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer].
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat er geen wettig en overtuigend bewijs is voor het primair, dan wel het subsidiair ten laste gelegde en verzoekt de militaire kamer verdachte hiervan vrij te spreken. In de kern voert de raadsman hiertoe aan dat de verklaring van [slachtoffer] onvoldoende betrouwbaar is om te kunnen dienen als bewijs, nu zij op verschillende punten niet consistent heeft verklaard. Ter illustratie heeft de raadsman onder meer gesteld dat niet duidelijk is of het initiatief om met tikkertje mee te doen van verdachte is uitgegaan of niet en dat de camerabeelden de verklaring van [slachtoffer], dat zij door verdachte het kleedhokje in is geduwd, ontkrachten. Volgens de raadsman is, gezien de camerabeelden die ter terechtzitting zijn getoond, evenmin aannemelijk dat [slachtoffer] - zoals zij verklaard heeft - met gespreide benen op het bankje van het kleedhokje zou hebben gelegen. Ook wijst de raadsman erop dat naar aanleiding van het forensisch onderzoek geen DNA is gevonden en dat het geconstateerde letsel op andere wijze veroorzaakt kan zijn dan door het ten laste gelegde. Bovendien heeft verdachte de hem ten laste gelegde feiten in zijn verklaringen stellig ontkend. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] heeft aangeraakt en niet meer dan dat, zodat geen sprake is van (opzet op) ontucht, aldus de raadsman.
De beoordeling door de militaire kamer
Vrijspraak ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De militaire kamer is van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bestaat voor het tenlastegelegde seksueel binnendringen door verdachte van het lichaam van [slachtoffer]. Verdachte, die verklaard heeft wel de schaamstreek van [slachtoffer] te hebben aangeraakt, heeft uitdrukkelijk ontkend in het zwembad danwel in een kleedhokje van het zwembad bij [slachtoffer] te zijn binnengedrongen.
Zowel de vader van [slachtoffer], [vader van slachtoffer], als getuigen [getuige1] en [getuige2] hebben over deze handelingen niet kunnen verklaren. Evenmin is hierover iets te zien op de camerabeelden, waarop weliswaar te zien is dat [slachtoffer] en verdachte na elkaar hetzelfde kleedhokje ingaan, maar niet wat zich daar vervolgens afspeelt. Op dit punt komt het dus aan op hetgeen [slachtoffer] daarover heeft verklaard, ondersteund door de medische verklaring dat de bij [slachtoffer] geconstateerde wondjes passen bij het ‘binnendringen in de vagina met een stevig, niet scherp voorwerp, zoals bijvoorbeeld vingers’.
Bij de afweging dat dit onvoldoende is om naast wettig ook - mede afgezet tegen de ontkenning van verdachte - overtuigend bewijs op te leveren betrekt de militaire kamer dat daar waar op een aantal (andere) punten de verklaring van [slachtoffer] afwijkt van die van verdachte er andere bewijsmiddelen voorhanden zijn die de verklaring van [slachtoffer] niet ondersteunen.
Zo verklaart [slachtoffer] dat toen zij en haar vader tikkertje speelden, verdachte het initiatief nam om daaraan te gaan meedoen, terwijl verdachte verklaart dat het initiatief juist van [slachtoffer] kwam. Ook de vader van [slachtoffer] verklaart echter dat [slachtoffer] degene was die verdachte uitnodigde om met het spel mee te doen, zodat aangenomen kan worden dat de verklaring van verdachte op dit punt de werkelijkheid weergeeft.
Verder verklaart [slachtoffer] dat zij door verdachte het kleedhokje, waar later de seksuele handelingen zouden hebben plaatsgevonden, werd ingestopt of ingeduwd. Op de camerabeelden is echter te zien dat [slachtoffer], zonder dat verdachte in de buurt waarneembaar is, zelf het kleedhokje inloopt en dat verdachte pas een halve minuut later in beeld komt en hetzelfde hokje inloopt. Ook op dit punt is dus aannemelijk dat de verklaring van [slachtoffer] niet klopt. Weliswaar sluiten de beelden ook niet aan bij de eerste verklaring van verdachte dat hij door [slachtoffer] het hokje werd ingetrokken, maar sluiten deze niet uit de latere verklaringen van verdachte dat hij het hokje werd ‘ingelokt’. Hoe dan ook blijkt de verklaring van aangeefster op dit punt niet te kloppen.
Voornoemde onjuistheden betreffen niet rechtstreeks de bewezenverklaring maar wel de omstandigheden waaronder zich een en ander heeft afgespeeld. De onjuistheden brengen zeker niet met zich dat de andere onderdelen van de verklaring van [slachtoffer] ook niet kunnen kloppen. Zij doen echter wel zoveel afbreuk aan haar verklaring dat deze, als belangrijkste bewijsmiddel, een overtuigende bewezenverklaring onvoldoende kan dragen. De inhoud van de medische verklaring doet daar niet aan af nu deze te veel ruimte geeft voor een andere oorzaak van de geconstateerde wondjes.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De militaire kamer acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk ontuchtig de vagina van [slachtoffer] heeft betast.
Verdachte heeft onder meer verklaard dat [slachtoffer] zijn hand pakte en deze naar zich toetrok, waarna hij haar schaamstreek heeft aangeraakt. Hij verklaart later dat hij toen in haar kruis 2 of 3 seconden heeft gevoeld. De militaire kamer is van oordeel dat uit deze woorden volgt dat verdachte de vagina van [slachtoffer] gedurende enkele seconden opzettelijk (actief) heeft betast. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte met zijn rechterhand in haar broek zat op de plek waarmee zij plast. Na doorvragen op dit punt komt in het verhoor naar voren dat [slachtoffer] met de plek die zij als ‘plasser’ aanduidt klaarblijkelijk haar vagina heeft bedoeld. De militaire kamer acht dit temeer aannemelijk gezien de verklaring van verdachte dat zijn hand bij de vagina van [slachtoffer] is geweest. Hiermee is naar het oordeel van de militaire kamer in voldoende mate vast komen te staan dat verdachte de vagina van [slachtoffer], buiten echt, opzettelijk ontuchtig heeft betast. Anders dan het standpunt van de raadsman is de militaire kamer van oordeel dat de hiervoor bij de bespreking van het primair tenlastegelegde geconstateerde onjuistheden in de verklaring van [slachtoffer] haar verklaring niet dusdanig onbetrouwbaar maken dat deze ook niet als bewijsmiddel kan worden gebruikt daar waar haar verklaring die van verdachte ondersteund.
Ook de verklaringen van getuigen [getuige2] en [getuige1] dienen voorts als steunbewijs, nu [getuige1] verklaart dat zij toen daar in het zwembad heeft gezien dat een man een meisje bij haar schouders vastpakte en toen met zijn armen naar beneden ging en [getuige2] dat zij zag dat de man het meisje bij haar buik aanraakte .
Conclusie
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op enig tijdstip op 15 september 2010 te Putten, met [slachtoffer], geboren op 11 augustus 1999, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het opzettelijk ontuchtig betasten van haar vagina.
Hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd, is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Parketnummer 05/800708-11
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 15 juli 2011 heeft verdachte te Stroe een tafel, een zakdoekhouder, 2 toiletrolhouders, een stoel, 2 lichtarmaturen, een Persoons Gebonden Uitrusting Kast, een thermostaatknop, een kijkraam van een celdeur en een kamerscherm vernield. Ook heeft hij schade aangericht aan de muren, het plafond en de vloerbedekking van de cel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte de vernielingen heeft bekend en dat met dat gegeven, bezien in samenhang met het proces-verbaal van aangifte, wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
Het standpunt van de verdediging
Door verdachte wordt ter terechtzitting gesteld dat hij weliswaar spullen heeft vernield, maar niet de televisiesteun. Verder blijft hij bij zijn eerder afgelegde verklaring dat hij zich niet kan herinneren dat hij ook de telefoon en spiegel zou hebben vernield.
De beoordeling door de militaire kamer
Zoals uit de hiervoor genoemde vaststaande feiten is gebleken, heeft verdachte op 15 juli 2011 te Stroe een groot aantal goederen beschadigd en vernield. Deze goederen waren eigendom van het Ministerie van Defensie en de militaire kamer acht, aangezien verdachte ter zitting heeft bevestigd dat hij handelde uit woede , bewezen dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld.
De militaire kamer stelt vast dat verdachte slechts de beschadiging/vernieling van de spiegel en telefoon niet heeft erkend en hij, voor wat betreft de draagsteun van de televisie zijn eerder afgelegde (bekennende) verklaring , kennelijk wenst in te trekken. Niettemin acht de militaire kamer aannemelijk dat verdachte op 15 juli 2011 in Stroe ook deze drie goederen opzettelijk en wederrechtelijk heeft vernield. In dat kader is onder meer het proces-verbaal van aangifte van belang, waarin melding wordt gemaakt van de vernieling van deze goederen door verdachte. Dit vindt naar het oordeel van de militaire kamer bevestiging in de verklaringen van verdachte zelf. Voor wat betreft de telefoon en spiegel acht de militaire kamer de verklaring van verdachte van belang dat hij, na een gesprek met zijn advocaat, ‘erg boos de hoorn op de haak gegooid’ zou hebben en hij, nadat het hem niet lukte het raam van zijn cel eruit te krijgen, hij ‘uit frustratie zo’n beetje alles wat los en vast zat gesloopt’ heeft.
Dat verdachte dit zelf niet aannemelijk acht en zich er niets van kan herinneren dat de telefoon en spiegel door zijn handelen kapot zijn gegaan, doet er naar het oordeel van de militaire kamer niet aan af dat op basis van zijn verklaring zeer aannemelijk is dat dit tòch het geval is. Voorts heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat de schade aan de draagsteun van de televisie door middel van laswerk is hersteld , waarmee naar het oordeel van de militaire kamer eveneens aannemelijk kan worden geacht dat - zoals verdachte aanvankelijk zelf ook heeft verklaard en in de aangifte staat vermeld - verdachte deze heeft vernield.
Conclusie
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 15 juli 2011 te Stroe, opzettelijk en wederrechtelijk een tafel en een zakdoekhouder en toiletrolhouders en een spiegel en een stoel en een draagsteun van een televisie en lichtarmaturen en een PGU kast en een thermostaatknop in zijn cel heeft gegooid en/of gesmeten en/of tegen en/of op (een van) genoemde goederen heeft geslagen en/of gestompt en/of getrapt en/of geschopt waardoor, hij, verdachte, genoemde goederen en een kijkraam van de celdeur en een kamerscherm en muren en plafond en vloer, geheel of ten dele toebehorende aan ministerie van Defensie, heeft vernield en/of beschadigd.
Hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd, is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het subsidiaire feit onder parketnummer 05/800723-10:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Ten aanzien van het feit onder parketnummer 05/800708-11:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen en/of beschadigen.
Dit zijn strafbare feiten.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de militaire kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke en financiële omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• een Pro Justitia rapport van GZ-psycholoog drs. H.M.J. Vandenboorn, betreffende verdachte, gedateerd 8 september 2011;
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 1 december 2011;
• een Pro Justitia rapport van psychiater drs. L.P. Heinsman betreffende verdachte, gedateerd 5 december 2011; en
• een advies van Reclassering Nederland betreffende verdachte, gedateerd 10 januari 2012.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf gelijk aan de duur van zijn voorarrest, alsmede tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Het standpunt verdediging
De raadsman van verdachte pleit primair voor vrijspraak ter zake van het ten laste gelegde zedendelict.
Subsidiair verzoekt de raadsman, indien het zedendelict evenals de vernieling bewezen wordt verklaard, een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor de duur dat verdachte in voorarrest heeft verbleven met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden, ook als dat inhoudt dat verdachte zich begeleidbaar dient op te stellen, eveneens als er toezicht is. De raadsman voert daartoe aan dat het belang van het voorkomen van recidive hiermee voldoende wordt gediend, dat verdachte zich bereid heeft verklaard een traject te volgen en verdachte een gewaarschuwd man is nu hij enige tijd van zijn vrijheid beroofd is geweest en hij er door zijn detentie flink wat problemen bij heeft gekregen. Verdachte is oneervol ontslagen bij defensie en heeft een uitkering aangevraagd maar is, door zijn detentie, geconfronteerd met een forse terugbetalingsverplichting aan het UWV waaraan hij met hulp van zijn ouders net kan voldoen. De raadsman van verdachte verzoekt de militaire kamer om geen terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen en voor zover de militaire kamer dit wel aan de orde acht de behandeling van de zaak aan te houden teneinde de getuigen-deskundigen op te roepen die hebben gerapporteerd.
De beoordeling door de militaire kamer
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een meisje van 11 jaar en aan vernieling van staatseigendom. Dit laatste feit dat het gevolg is van een woede uitbarsting maar met name het eerstgenoemde feit is ernstig grensoverschrijdend gedrag en baart de militaire kamer veel zorgen. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] in het water zijn hand naar haar kruis heeft geleid en dat hij iets later ‘uit nieuwsgierigheid’ met haar het kleedhokje is ingegaan. Verdachte heeft bij zijn handelen geen oog gehad voor het grote leeftijdsverschil en voor de gevolgen die een dergelijke handelswijze voor het meisje kan hebben.
Te meer nu minder bewezen wordt geacht dan ten laste is gelegd (nu de militaire kamer niet bewezen acht dat verdachte het lichaam van [slachtoffer] seksueel is binnengedrongen) acht de militaire kamer terbeschikkingstelling niet noodzakelijk en kan naar het oordeel van de militaire kamer volstaan worden met een klinische behandeling als voorwaarde bij een forse voorwaardelijke gevangenisstraf. Een dergelijke klinische behandeling is naar het oordeel van de militaire kamer ten zeerste geboden gezien de ongewone seksuele aandacht van verdachte voor minderjarigen, die onder meer ook blijkt uit de veroordeling van verdachte in 2008. In dit kader acht de militaire kamer tevens het onderzoek van respectievelijk de psycholoog, psychiater en reclassering van groot belang. In voornoemd rapport van psychiater L.P. Heinsman wordt omschreven dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis in de zin van een pervasieve ontwikkelingsstoornis Niet Anderszins Omschreven, waarbij verdachte vanuit seksuele frustraties en oplopende spanningen neigt naar grensoverschrijdend seksueel gedrag ten aanzien van kinderen in de prepuberteit. Dit vindt naar het oordeel van de militaire kamer, hoewel in minder stellige bewoordingen, bevestiging in het rapport van GZ-psycholoog H.M.J. Vandenboorn.
Voorafgaand aan de zitting van 16 januari 2012 was het plan opgevat een proefplaatsing voor verdachte te regelen. In dat kader was voor 18 januari 2012 een intake bij de Forensisch Psychiatrische Kliniek Assen geregeld, die bij succes, vooruitlopend op een plaatsing bij deze kliniek, gevolgd zou worden door een proefplaatsing bij de aan FPK Assen gelieerde FPA Heiloo of een opname in afdeling De Boeg van FPK Assen. De intake en proefplaatsing, waartoe ook verdachte bereid was, hebben geen doorgang heeft kunnen vinden nu door een administratieve fout de voorlopige hechtenis van verdachte tijdens de procedure is komen te vervallen. Dit neemt niet weg dat een proefplaatsing en uiteindelijk plaatsing in een Forensisch Psychiatrische Kliniek, zoals conform de indicatiestelling van het NIFP, Forensisch Psychiatrische Kliniek Assen voor de duur van maximaal 2 jaren naar het oordeel van de militaire kamer de aangewezen weg voor de verdachte is. Een ambulant traject is naar het oordeel van de militaire kamer niet aan de orde, aangezien zowel uit het rapport van de psychiater als uit het meest recente advies van de reclassering blijkt dat dit weinig succesvol zou zijn. Psychiater Heinsman merkt in dit kader op dat klinische opname is geïndiceerd om de huidige situatie, dat verdachte zich vastbijt in zijn eigen gelijk en geen autoriteit accepteert, te doorbreken. In het reclasseringsrapport staat vermeld dat de afdeling Indicatiestelling Forensische Zorg een overzichtelijke, kleine gesloten unit, met een kleine groep en individuele begeleiding, wenselijk acht. De militaire kamer gaat er van uit dat het praktische probleem dat verdachte zich niet meer in voorlopige hechtenis bevindt er niet aan in de weg staat dat met behulp van reclassering alsnog op korte termijn een intake en proefplaatsing gerealiseerd kan worden die uitmond in een klinische behandeling zoals voorgestaan.
De militaire kamer zal op grond van het voorgaande de straf opleggen zoals hieronder bij de beslissing is opgenomen.
6a. De beoordeling van de civiele vorderingen
De benadeelde partijen hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
Ten aanzien van de zaak onder parketnummer 05/800723-10:
Namens benadeelde partij I.A. [slachtoffer] is door haar wettelijk vertegenwoordiger, [vader van slachtoffer], door middel van het indienen van een voegingsformulier gedateerd 16 augustus 2011, een bedrag van € 1.921,12 gevorderd, bestaande uit € 671,-- als vergoeding voor materiële schade, te weten €237,12 aan reiskosten, € 75,-- als vergoeding voor het in beslag genomen badpak, € 59,99 vergoeding voor haar verloren bril en € 300,00 aan telefoonkosten, en € 1.250,-- als vergoeding voor immateriële schade.
Ter zitting is namens benadeelde door de heer Bourgeois van Slachtofferhulp Nederland nadrukkelijk verzocht in ieder geval een vergoeding toe te kennen voor vervanging van het badpak, aangezien aan het badpak dat benadeelde op 15 september 2010 droeg herinneringen verbonden zijn.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van benadeelde kan worden toegewezen voor zover deze niet ziet op de bril, die kwijt is geraakt, en de bikini, die kan worden geretourneerd. De officier van justitie komt dan op een totaalbedrag van € 1787,20 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte betoogt primair niet-ontvankelijkheid van de vordering van benadeelde partij, voor het geval de militaire kamer de raadsman volgt in zijn betoog dat verdachte vrijgesproken moet worden van het zedendelict waarvan hij verdacht wordt.
Subsidiair is de raadsman van verdachte van mening dat de vordering slechts gedeeltelijk wordt toegewezen. De officier van justitie heeft aangegeven dat I.A. [slachtoffer] het badpak terug kan krijgen en voorts valt niet in te zien waarom verdachte zou moeten betalen voor de bril die zij is kwijtgeraakt. Daarnaast dient het bedrag van € 300,- aan telefoonkosten buiten beschouwing te blijven, omdat het een vrij fors bedrag betreft en een nota ontbreekt.
De beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer is van oordeel dat ten aanzien van de kosten voor de bril onvoldoende rechtstreeks causaal verband met het bewezen verklaarde bestaat, hetgeen tot niet ontvankelijkheid leidt. De gevorderde reiskosten zijn toewijsbaar nu deze voldoende zijn onderbouwd en rechtstreeks voortvloeien uit het bewezenverklaarde. Dat het inbeslaggenomen badpak anderhalf jaar nadien aan benadeelde kan worden geretourneerd doet er niet aan af dat de waarde na teruggave voor benadeelde niet meer gelijk is en dat zij door de inbeslagname, wat als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde kan worden gezien, schade heeft geleden, van naar het oordeel van de militaire kamer schattenderwijs tenminste € 50,00. De militaire kamer acht voorts voldoende onderbouwd dat benadeelde als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde tenminste € 20,00 aan telefoonkosten heeft moeten maken. Ten aanzien van de laatste twee posten geldt dat om te kunnen vast stellen of er naast genoemde bedragen grotere schade is geleden nader onderzoek nodig is hetgeen een te zware belasting van het strafproces zou betekenen. De vordering is voor dat deel niet-ontvankelijk. Voor de toegewezen materiële posten van in totaal € 307,12 is, nu onvoldoende duidelijk is op welke data deze zijn gemaakt, de gevorderde rente toewijsbaar vanaf 16 augustus 2011 de datum van het indienen van de vordering.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor immateriële schade acht de militaire kamer voldoende onderbouwd dat door het bewezenverklaarde subsidiaire feit tenminste € 700,00 schade is geleden. Ook hiervoor geldt dat om te kunnen vast stellen of er daarnaast grotere schade is geleden nader onderzoek nodig is hetgeen een te zware belasting van het strafproces zou betekenen. De vordering is voor dat deel niet-ontvankelijk. De gevorderde rente is toewijsbaar vanaf 15 september 2010, de datum waarop de schade is ontstaan.
De militaire kamer legt ten aanzien van het toegewezen gedeelte van de vordering, in totaal €1.000,12, de schadevergoedingsmaatregel op
Ten aanzien van de zaak onder parketnummer 05/800708-11:
Voorts heeft namens het Ministerie van Defensie als benadeelde partij middels een voegingsformulier gedateerd 25 oktober 2011, een vordering ingediend voor een bedrag van € 2.416,97, voor de volgende schade posten: € 71,94, vervangen thermostaatknop; € 152,77 vervangen RVS spiegel; € 923,75 vervangen/herstel elektra; € 1999,96 schilderwerk en € 268,55 vervangen vloerbedekking, een en ander te vermeerderen met wettelijke rente.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de vordering van het Ministerie van Defensie gedeeltelijk kan worden toegewezen, te weten voor een bedrag van € 1.679,77 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De vordering van het Ministerie van Defensie komt volgens de raadsman van verdachte voor toewijzing in aanmerking met dien verstande dat deze dient te worden gematigd nu het lijkt of ze de cel meer hebben opgeknapt dan een enkel herstel van de schade. Volgens de raadsman van verdachte zijn met name de kosten voor het schilderwerk extreem, aangezien € 2.000,- in rekening is gebracht voor een zeer beperkte ruimte.
De beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer acht de vordering van het Ministerie van Defensie in die zin voldoende onderbouwd dat met bonnen aannemelijk is gemaakt dat de gevorderde kosten zijn gemaakt. Nu echter tevens blijkt dat een deel van de inboedel is vervangen vernieuwd en oude zaken daarmee zijn vervangen door nieuwe, kan niet zonder meer aanworden genomen dat al die kosten als herstel van de schade door verdachte kunnen worden gezien. De militaire kamer schat van deze kosten een totaalbedrag van tenminste € 1.500,- (inclusief BTW) als herstelkosten reëel. Om te kunnen vast stellen of er daarnaast grotere schade is geleden is nader onderzoek nodig hetgeen een te zware belasting van het strafproces zou betekenen. De vordering is voor dat deel niet-ontvankelijk. De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 19 september 2011, de factuurdatum van de laatste nota.
De militaire kamer legt ten aanzien van het toegewezen gedeelte van de vordering de schadevergoedingsmaatregel op
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c 27, 36f, 247 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De militaire kamer, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 497 (vierhonderdzevenennegentig) dagen niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren schuldig maakt aan een strafbaar feit dan wel navolgende bijzondere voorwaarden niet is nagekomen:
- veroordeelde meldt zich binnen vijf dagen na onherroepelijk worden van dit vonnis bij Reclassering Nederland, Adviesunit Arnhem-Nijmegen en daarna zo frequent als de reclassering gedurende deze perioden nodig acht;
- Veroordeelde stelt zich gedurende de proeftijd voor de duur van maximaal 2 (twee) jaren of zoveel korter als reclassering in overleg met de leiding van de inrichting wenselijk acht, onder klinische behandeling van de Forensisch Psychiatrische Kliniek te Assen en de daaraan gelieerde inrichtingen waar een proefplaatsing kan plaatsvinden, zoals FPA Heilo, dan wel, indien plaatsing in FPK Assen niet mogelijk wordt geacht, een andere kliniek als aan te wijzen door de afdeling indicatiestelling Forensische zorg van het NIFP.
- veroordeelde gedraagt zich gedurende de proeftijd naar de hiermee verband houdende (nadere) aanwijzingen van de reclassering, voor zover en voor zolang dat door de reclassering noodzakelijk wordt geacht.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland om aan veroordeelde bij naleving van voornoemde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
8a. De beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij I.A. [slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting te betalen aan de benadeelde partij I.A. [slachtoffer], een bedrag van € 1007,12 (duizendzeven euro en twaalf eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 september 2010 over een bedrag van € 700,00 en vanaf 16 augustus 2011 over een bedrag van € 307,12.
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Verklaart de benadeelde voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt op aan de veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van I.A. [slachtoffer], te betalen € 1.007,12 (duizendzeven euro en twaalf eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 september 2010, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 (twintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij Ministerie van Defensie
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting te betalen aan het Ministerie van Defensie, een bedrag van € 1.500,- (vijftienhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 september 2011.
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Verklaart de benadeelde voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Aldus gewezen door:
mr. J.M.J.M. Doon, als voorzitter,
mr. T.P.E.E. van Groeningen, rechter,
kapitein ter zee van administratie mr. F.N.J. Jansen, militair lid,
in tegenwoordigheid van mr. M.W.M. Heutinck, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 januari 2012.