ECLI:NL:RBARN:2012:BV1965

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
26 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/700192-11
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met letsel door onoplettend rijgedrag

In deze zaak heeft de rechtbank Arnhem op 26 januari 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 20-jarige man uit Wamel, die werd beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval. Het ongeval vond plaats op 27 juni 2010 in Appeltern, waar de verdachte tijdens een inhaalmanoeuvre in botsing kwam met een tegemoetkomende auto, bestuurd door N. [slachtoffer]. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W. Damstra, terwijl de officier van justitie, mr. T. Feuth, een geldboete en een voorwaardelijke rijontzegging eiste. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig had gereden, wat leidde tot letsel bij het slachtoffer, waaronder een kneuzing van de duimmuis. De rechtbank achtte het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen. De rechtbank legde een geldboete op van € 1000,- en een voorwaardelijke rijontzegging van drie maanden op, met de mogelijkheid van betaling in termijnen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van bestuurders om voldoende aandacht te besteden aan het verkeer, vooral bij het uitvoeren van bijzondere manoeuvres zoals het wisselen van rijstrook. De rechtbank hield rekening met de ernst van de verkeersfout en de gevolgen voor het slachtoffer, wat leidde tot een zwaardere straf dan door de officier van justitie was geëist.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Promis II
Parketnummer : 05/700192-11
Datum zitting : 12 januari 2012
Datum uitspraak : 26 januari 2012
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum- en plaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats]
Raadsman : mr. J.W. Damstra, advocaat te Apeldoorn.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 juni 2010, te Appeltern, gemeente West Maas en Waal,
in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van
een motorrijtuig (personenauto) over de voor het openbaar verkeer openstaande
weg, Noord-Zuid, ter hoogte van (perceel)nummer 7,
roekeloos, althans zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of
onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
-terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd
gehinderd, en/of
-rijdende over die Noord Zuid een of meerdere zich voor hem, verdachte, op die
weg bevindende motorrijtuigen is gaan inhalen en/of heeft ingehaald, en/of
-(daarbij) ter hoogte van genoemd perceelnummer een bijzondere manoeuvre, als
bedoeld in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990
heeft uitgevoerd, namelijk met dat motorrijtuig van rijstrook heeft gewisseld,
althans is gaan wisselen, en/of
-(daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het voor en/of naast hem
gelegen gedeelte van die weg de Noord-Zuid en/of het overige verkeer heeft
gelet en/of is blijven letten en/of
-(daarbij) in strijd met artikel 54 van het Reglement verkeersegels en
verkeerstekens 1990 de bestuurder van een hem over die weg tegemoetkomend
motorrijtuig (personenauto) niet voor heeft laten gaan, en/of
-(vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die
hem tegemoetkomend ander motorrijtuig (personenauto)
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (N. [slachtoffer]) zwaar
lichamelijk letsel, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke
ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is
ontstaan, werd toegebracht;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 27 juni 2010 te Appeltern, gemeente West Maas en Waal, in
elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto),
daarmee rijdende op de weg, Noord-Zuid, ter hoogte van (perceel)nummer 7,
-terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd
gehinderd, en/of
-rijdende over die Noord Zuid een of meerdere zich voor hem, verdachte, op die
weg bevindende motorrijtuigen is gaan inhalen en/of heeft ingehaald, en/of
-(daarbij) ter hoogte van genoemd perceelnummer een bijzondere manoeuvre, als
bedoeld in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990
heeft uitgevoerd, namelijk met dat motorrijtuig van rijstrook heeft gewisseld,
althans is gaan wisselen, en/of
-(daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het voor en/of naast hem
gelegen gedeelte van die weg de Noord-Zuid en/of het overige verkeer heeft
gelet en/of is blijven letten en/of
-(daarbij) in strijd met artikel 54 van het Reglement verkeersegels en
verkeerstekens 1990 de bestuurder van een hem over die weg tegemoetkomend
motorrijtuig (personenauto) niet voor heeft laten gaan, en/of
-(vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die
hem tegemoetkomend ander motorrijtuig (personenauto)
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 12 januari 2012 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. J.W. Damstra, advocaat te Apeldoorn.
De officier van justitie, mr. T. Feuth, heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van 500 euro en een rijontzegging voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 27 juni 2010 reed verdachte op de voor het openbaar verkeer openstaande weg Noord-Zuid in Appeltern (gemeente West Maas en Waal) in zijn personenauto, een Seat Ibiza, richting Druten. Voor hem reed een personenauto. Op een gegeven moment is verdachte deze personenauto gaan inhalen. Verdachte is daarbij ter hoogte van perceel nummer 7 met zijn auto van rijstrook gewisseld en op de linkerrijbaan komen te rijden. Op het moment dat verdachte op de linkerrijbaan reed, kwam van de andere kant hem een personenauto tegemoet, bestuurd door N. [slachtoffer]. Verdachte heeft deze auto niet voor laten gaan en is in aanrijding gekomen met deze personenauto. Hierbij heeft [slachtoffer] letsel, waaronder een kneuzing van de duimmuis, opgelopen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Volgens de officier van justitie kan het letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen niet worden beschouwd als zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1995. Voorts kan volgens de officier van justitie niet worden vastgesteld of er sprake is van zodanig letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Het letsel dat [slachtoffer] zegt te hebben opgelopen, wordt niet ondersteund door een medische verklaring. Daarmee is er, zo volgt uit jurisprudentie van de Hoge Raad, onvoldoende bewijs van dit letsel.
De officier van justitie acht het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het primair tenlastegelegde. Zij is van mening dat hoogstens sprake is geweest van een kort moment van onoplettendheid van verdachte, doch niet van aanmerkelijke onoplettendheid of onvoorzichtigheid.
De verdediging onderschrijft voorts het standpunt van de officier van justitie met betrekking tot het letsel van [slachtoffer].
Het subsidiair tenlastegelegde kan naar het oordeel van de verdediging wel worden bewezen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt het volgende voorop. Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 te komen, is vereist dat het rijgedrag van verdachte zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam was. Daarvoor moet beoordeeld worden of sprake was van een aanmerkelijke mate van (verwijtbare) onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994.
a. het rijgedrag van verdachte
Het wisselen van rijstrook is een bijzondere manoeuvre in de zin van artikel 54 Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990). Bestuurders die een dergelijke manoeuvre uitvoeren moeten het overige – in casu het tegemoetkomende – verkeer voor laten gaan. Bij de uitvoering moet grote oplettendheid worden betracht.
Verdachte heeft verklaard dat hij voorafgaand aan het wisselen van rijstrook, teneinde zijn voorligger in te halen, wel heeft gekeken, maar de tegemoetkomende auto niet heeft gezien. Uit de verkeersongevalsanalyse en de daarbij behorende foto’s blijkt dat de weg ter plaatse van het ongeval in beide rijrichtingen een lange en overzichtelijke aanloop heeft. Er zijn in beginsel geen belemmeringen om het tegemoetkomende verkeer waar te nemen. Een tegenligger kan niet vanuit het niets ineens opdoemen. Een tegenligger moet dan ook van voldoende ruime afstand waar te nemen zijn, zo ook de tegemoetkomende Renault Twingo van slachtoffer [slachtoffer], temeer zij – zo heeft [slachtoffer] zelf verklaard – ongeveer 50 kilometer per uur reed. Dat de auto van [slachtoffer] ook daadwerkelijk waarneembaar was vanuit de positie van verdachte blijkt uit de omstandigheid dat getuige R.T.C. [getuige] die rechts achterin verdachtes auto (achter de bijrijderstoel) zat, de tegenligger al wel heeft gezien nog voordat verdachte ging inhalen. Het kan niet anders dan dat verdachte onvoldoende goed heeft gekeken voordat hij van rijstrook ging wisselen om in te halen.
Dat verdachte werd verblind door de zon, zoals hij heeft verklaard ter terechtzitting, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden, gelet op de foto’s van de plaats van het ongeval en de positionering van de weg Noord-Zuid (N329) ter plaatse van het ongeval ten opzichte van de zon rond het tijdstip van het ongeval. Hieruit blijkt dat de zon voor verdachte niet (schuin) van voor scheen, maar links schuin van achteren en derhalve niet in het zicht van verdachte. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat indien verdachte wel last had van de zon en door de zon zou zijn verblind, dit hem tot nog grotere voorzichtigheid had moeten nopen bij het inhalen van voorliggers en dat verdachte bovendien in die omstandigheid kan worden tegengeworpen dat hij geen zonnebril droeg.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte schuldig is aan de botsing tussen de door hem bestuurde personenauto en de door [slachtoffer] bestuurde Renault Twingo. Verdachte heeft immers onvoldoende op de weg en het verkeer gelet toen hij ging inhalen en daarbij van rijstrook wisselde. Verdachte heeft de hem tegemoetkomende auto met daarin [slachtoffer] over het hoofd gezien en kon vervolgens een aanrijding met [slachtoffer] niet meer voorkomen.
De gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden brengen de rechtbank tot het oordeel dat verdachte in aanmerkelijke mate onvoorzichtigheid kan worden verweten en dat het rijgedrag van verdachte is aan te merken als aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en onachtzaam.
b. het letsel van het slachtoffer
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat er bij het slachtoffer sprake is van zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1995.
In tegenstelling tot de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er wel sprake is van zodanig letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Uit de zich in het dossier bevindende geneeskundige verklaring van 10 augustus 2010 blijkt dat bij het slachtoffer [slachtoffer], toen zij op 28 juni 2010 werd gezien, onder meer sprake was van een gekneusde duimmuis .
Ter terechtzitting heeft [slachtoffer] een getuigenverklaring afgelegd waarbij zij heeft verklaard over het letsel en wat het letsel voor gevolgen voor haar heeft gehad. Ze heeft kort na het ongeval haar hand vijf weken in het gips gehad. Bij onderzoek is gebleken dat [slachtoffer]s duim bij de aanrijding uit de kom is geschoten en weer terug. Omdat de duim bij het minste of geringste weer uit de kom sprong, is zij eind 2010 geopereerd aan haar duim. Er is sindsdien sprake van een verminderde functionaliteit van de duim, die zij niet meer helemaal kan buigen. Door de verminderde functionaliteit van de duim heeft [slachtoffer] moeite met verschillende huishoudelijke taken zoals het schillen van aardappels en het uitwringen van doeken. Toen ze haar hand in het gips had, kon ze geen auto rijden en typte ze met één hand, hetgeen haar belemmerde in haar werk als administratief medewerkster.
Naar het oordeel van de rechtbank kan bezwaarlijk worden gesteld dat bij het slachtoffer door het letsel aan de duim geen verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. De omstandigheid dat zij kort na het ongeval met haar hand in het gips is gaan werken om niet ontslagen te worden doet daar niet aan af. De rechtbank is, anders dan de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat de medische verklaring, waaruit blijkt dat sprake is van een kneuzing van de duimmuis, in combinatie met de hiervoor aangehaalde verklaring van [slachtoffer] voldoende bewijs is voor het letsel en de daardoor ontstane tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 27 juni 2010, te Appeltern, gemeente West Maas en Waal, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Noord-Zuid, ter hoogte van perceelnummer 7, aanmerkelijk onoplettend, en
onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
-terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd
gehinderd, en
-rijdende over die Noord Zuid een zich voor hem, verdachte, op die weg bevindend motorrijtuig is gaan inhalen, en daarbij ter hoogte van genoemd perceelnummer een bijzondere manoeuvre, als bedoeld in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990
heeft uitgevoerd, namelijk met dat motorrijtuig van rijstrook heeft gewisseld,
en
-daarbij in onvoldoende mate op het voor en naast hem gelegen gedeelte van die weg de Noord-Zuid en het overige verkeer heeft gelet en
-daarbij in strijd met artikel 54 van het Reglement verkeersegels en
verkeerstekens 1990 de bestuurder van een hem over die weg tegemoetkomend
motorrijtuig (personenauto) niet voor heeft laten gaan, en
-vervolgens is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met dat
hem tegemoetkomend ander motorrijtuig (personenauto)
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (N. [slachtoffer]) zodanig lichamelijk letsel dat daaruit verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is
ontstaan, werd toegebracht.
Hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
De officier van justitie heeft gevorderd zoals weergegeven onder 2.
De verdediging heeft gepleit voor een geheel voorwaardelijke straf.
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke en financiële omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 31 januari 2011.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft een ernstige verkeersfout gemaakt waardoor een ander letsel heeft opgelopen. Gelet op de ernst van de fout en de gevolgen acht de rechtbank een geldboete en een voorwaardelijke rijontzegging van na te noemen hoogte op zijn plaats. De straf is hoger dan de eis nu de rechtbank meer bewezen acht dan de officier van justitie.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24a, 24c en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 176, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
A. Een betaling van een geldboete van € 1000,- (zegge eenduizend euro),
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door de duur van 20 dagen hechtenis.
Bepaalt voorts dat de onvoorwaardelijke geldboete kan worden betaald in 10 maandelijkse termijnen van € 100,-.
B. Ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen, bromfietsen daaronder begrepen, voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt dat deze ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Aldus gewezen door mr. D.R. Sonneveldt, als voorzitter, mr. J.M. Hamaker en mr. G.M.L. Tomassen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.T.P.M. van Aarssen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 januari 2012.