ECLI:NL:RBARN:2012:BV1575

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
11 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/60
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters van de Rechtbank Arnhem

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 11 januari 2012 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker zonder vaste woon- of verblijfplaats, die op dat moment gedetineerd was in Spanje. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de rechters mrs. P.C. Quak, M.F. Gielissen en J.M. Klep, die betrokken waren bij de behandeling van een strafzaak met parketnummer 05/518351-08. De verzoeker stelde dat de rechters bij hun beslissing om een aanhoudingsverzoek af te wijzen, oneigenlijke argumenten hadden gebruikt, wat volgens hem leidde tot de schijn van vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde echter dat de gewraakte rechters een belangenafweging hadden gemaakt en dat de omstandigheid dat de verzoeker meende dat aan de verkeerde belangen zwaarder gewicht was toegekend, niet betekende dat de argumenten van de rechters oneigenlijk waren. De rechtbank benadrukte dat de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd moet zijn en dat de verzoeker concrete feiten moet aanvoeren om dit te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat de rechters niet onpartijdig waren en wees het wrakingsverzoek af. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beschikking.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Wrakingskamer
zaaknummer: 12/60
Beschikking van 11 januari 2012
inzake
[verzoeker],
zonder vaste woon- of verblijfplaats te Nederland,
thans elders uit andere hoofde gedetineerd te Algeciras (Cádiz), Spanje,
verzoeker tot wraking,
advocaat mr. P.C. Tuinenburg te Amsterdam,
en
mrs. P.C. Quak, M.F. Gielissen en J.M. Klep,
in hun hoedanigheid van respectievelijk voorzitter en leden van de meervoudige kamer van rechtbank Arnhem, sector strafrecht, in de zaak met parketnummer 05/518351-08.
1. De procedure
1.1. Ter terechtzitting van 11 januari 2012 heeft mr. P.C. Tuinenburg namens verzoeker mondeling een wrakingsverzoek ingediend tegen mrs. P.C. Quak, M.F. Gielissen en J.M. Klep.
1.2. Bij schrijven van 11 januari 2012 hebben mrs. Quak, Gielissen en Klep aangegeven niet in de wraking te berusten en hebben zij hun zienswijze ten aanzien van het wrakingsverzoek uiteengezet.
1.3. Op 11 januari 2012 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld. Mr. P.C. Tuinenburg is daar namens verzoeker verschenen en heeft zijn verzoek nader toegelicht. Mrs. Quak, Gielissen en Klep zijn eveneens verschenen en mr. Klep heeft de zienswijze ten aanzien van het wrakingsverzoek nader uiteengezet. De officier van justitie mr. A. van Veen is niet verschenen.
2. Het wrakingsverzoek en het verweer
2.1. Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van het mondelinge verzoek en de daaraan gehechte pleitaantekeningen, zoals toegelicht tijdens de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. De raadsman heeft namens verzoeker een aanhoudingsverzoek gedaan, waaraan het aanwezigheidsrecht van verzoeker en de onmogelijkheid om de zaak in verband met de detentie van verzoeker voor te bereiden ten grondslag is gelegd. Dat de gewraakte rechters eenheid van recht gebruiken als argument voor het afwijzen van het aanhoudingsverzoek is volgens verzoeker een oneigenlijk argument waardoor bij verzoeker de vrees voor vooringenomenheid is ontstaan. Er zijn andere manieren om rechtseenheid te bereiken dan het afdoen van de zaak door dezelfde zittingscombinatie. Verzoeker is van mening dat het gebruik van een oneigenlijk argument gelijk te stellen is met het nemen van een beslissing waarbij de motivering in zijn geheel ontbreekt en verwijst daarbij naar een zaak waarin het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch op 17 november 2008 uitspraak heeft gedaan (LJN: BG4468). Verzoeker stelt verder dat, nu de gewraakte rechters hebben aangegeven de behandeling ter terechtzitting voort te willen zetten, terwijl hen bekend is dat de raadsman de zaak als gevolg van de detentie van verzoeker niet goed heeft kunnen voorbereiden, het hen niet uit lijkt te maken wat verzoeker ter verdediging naar voren wil brengen. Ook hiermee wekken zij de schijn van vooringenomenheid.
2.2. Mrs. Quak, Gielissen en Klep voeren verweer. Zij stellen dat door het afwijzen van het aanhoudingsverzoek van verzoeker zij niet vooruit zijn gelopen op een eindoordeel. De gewraakte rechters geven aan dat zij op zakelijke gronden en met inachtneming van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving en jurisprudentie een beslissing hebben genomen en dat zij gemotiveerd hebben aangegeven waarom zij deze beslissing hebben genomen. De gewraakte rechters stellen zich op het standpunt dat van rechterlijke partijdigheid of vooringenomenheid geen sprake is. Voor wat betreft de de detentie van verzoeker in Spanje hebben zij getracht een praktische oplossing te vinden, door een rechter-commissaris naar Spanje af te laten reizen om verzoeker te horen. Verder geven de gewraakte rechters aan dat met rechtseenheid niet enkel wordt gedoeld op eenzelfde zittingscombinatie, maar ook op de omstandigheid dat de rechtbank het dossier in deze strafzaak tegen zeventien verdachten als eenheid kan afdoen.
3. De beoordeling
3.1. Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995, NJ 1996, 484). Uit de artikelen 512 en 513 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dit zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de wrakingskamer het volgende.
3.2. Het verzoek van verzoeker om het onderzoek ter zitting aan te houden, is door de gewraakte rechters afgewezen. In het algemeen levert een dergelijke beslissing geen grond voor wraking op, tenzij er concrete feiten en omstandigheden zijn waaruit volgt dat de rechters bij het geven van deze beslissing vooringenomen waren jegens verzoeker of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bestond. Hiervan is in het onderhavige geval naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake.
3.3. Blijkens het verkort proces-verbaal van de terechtzitting van 11 januari 2012 hebben de gewraakte rechters naar aanleiding van het door de raadsman ingediende aanhoudingsverzoek een belangenafweging gemaakt. De gewraakte rechters hebben na een afweging van het algemeen belang en het persoonlijk belang van verzoeker besloten het aanhoudingsverzoek van verzoeker af te wijzen, hetgeen ook door hen nader is gemotiveerd. De vraag welke belangen bij de beoordeling van het aanhoudingsverzoek zwaarder wegen, is een inhoudelijke beslissing die op zichzelf geen grond voor wraking kan opleveren.
3.4. De wrakingskamer is van oordeel dat uit de door de raadsman genoemde omstandigheden niet volgt dat de gewraakte rechters bij hun afweging het belang van rechtseenheid als “oneigenlijk” argument hebben gebruikt. Dit volgt niet uit de gestelde omstandigheid dat de rechtseenheid ook op andere manieren kan worden gewaarborgd, noch uit het argument dat de gewraakte rechters het belang van rechtseenheid bij andere afwegingen géén doorslaggevend gewicht hebben toegekend. De omstandigheid dat naar het oordeel van verzoeker aan de verkeerde belangen zwaarder gewicht is toegekend, betekent niet dat de door de gewraakte rechters gebruikte argumenten oneigenlijk zijn.
In de motivering van de afwijzing van het aanhoudingsverzoek van verzoeker is voorts geen aanknopingspunt te vinden voor de stelling van verzoeker dat het de gewraakte rechters niet uitmaakt wat verzoeker ter verdediging naar voren wenst te brengen. Andere concrete feiten en omstandigheden die tot het oordeel zouden moeten leiden dat sprake is van vooringenomenheid zijn door verzoeker niet aangevoerd.
3.5. Het voorgaande leidt ertoe dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.
4. De beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C.G.J. van Well (voorzitter), T.P.E.E. van Groeningen en A.E.B. ter Heide in tegenwoordigheid van de griffier mr. N. Baaziz en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2012.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.