ECLI:NL:RBARN:2012:BV1454

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
20 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/700763-11
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke brandstichting met bijzondere voorwaarden

Op 20 januari 2012 heeft de rechtbank Arnhem een 51-jarige man veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden voor opzettelijke brandstichting in zijn woning aan de Korenbloemstraat in Rheden op 28 april 2011. De rechtbank oordeelde dat de man, die licht verminderd toerekeningsvatbaar was, brand heeft gesticht met aanmaakblokjes en een aansteker, wat leidde tot gemeen gevaar voor de inventaris van de woning en voor de bewoners van belendende woningen. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte eerder had aangegeven plannen te hebben om brand te stichten en dat hij tijdens het proces zijn eerdere bekentenissen niet kon herroepen. De rechtbank stelde vast dat de brand ernstige gevolgen had kunnen hebben, maar dat dankzij het kordate optreden van een buurvrouw de schade beperkt bleef. De rechtbank volgde het advies van de reclassering om de verdachte onder toezicht te stellen en hem te verplichten tot klinische behandeling in de Piet Roorda Kliniek. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn psychische toestand en de ernst van het feit, een lange proeftijd van drie jaar moest krijgen, waarin hij onder toezicht van de reclassering zou staan. De rechtbank hefte het bevel tot voorlopige hechtenis op, aangezien de verdachte al een aanzienlijke tijd in voorlopige hechtenis had doorgebracht.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Promis II
Parketnummer : 05/700763-11
Data zittingen : 2 augustus 2011, 18 oktober 2011 en 6 januari 2012
Datum uitspraak : 20 januari 2012
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats],
postadres : [adres] te [woonplaats],
verblijfplaats : Forensische Verslavingskliniek Piet Roorda, locatie Apeldoorn.
Raadsman : mr. E. Klijn, advocaat te Arnhem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de nacht van 28 april 2011 op 29 april 2011 in de gemeente Rheden opzettelijk brand heeft gesticht in een (tussen)woning (gelegen aan de [adres]), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (de vlam van een aansteker), in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht
-met (een) (bruin(e)) aanmaakblok(ken) en/of
-met een bank in de (woon)kamer (waarbij de/het aanmaakblok(ken) onder voornoemde bank in de (woon)kamer waren gelegd/geplaatst door verdachte) en/of
-met de/het laken(s) van het bed op de slaapkamer(gelegen op de bovenverdieping/eerste verdieping van voornoemde (tussen)woning) en/of
-met het hout in de houtkachel (waarbij verdachte de (as)la van de houtkachtel open had laten staan),
althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan de bank en/of het bed voornoemd, althans (een deel van) de inboedel van die woning en/of voornoemde (tussen)woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor (de inventaris van) de woning en/of belendende woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer bewoners(s) van (een) belendende woning(en) van dat huizenblok gelegen aan die [adres], in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op respectievelijk 2 augustus 2011, 18 oktober 2011 en op 6 januari 2012 ter terechtzitting onderzocht. Op 6 januari 2012 is het onderzoek opnieuw aangevangen. Ter terechtzitting van 6 januari 2012 is verdachte verschenen en bijgestaan door mr. E Klijn.
De officier van justitie heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
2a. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting van 2 augustus 2011 het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie primair niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Subsidiair acht de raadsman dat de verklaringen die door verdachte zijn afgelegd, uitgesloten dienen te worden van het bewijs. De raadsman heeft ter terechtzitting van 6 januari 2012 dit verweer gehandhaafd en heeft daartoe primair betoogd dat:
- verdachte heeft ten onrechte geen consultatiebijstand gekregen doordat de verdenking tegen verdachte, ten onrechte is aangemerkt als een categorie B-zaak. Opzettelijke brandstichting voldoet aan de TGO-criteria en dient derhalve te worden aangemerkt als een categorie A-zaak, waarbij afstand van consultatiebijstand niet mogelijk is.
- Verdachte geen afstand van het recht op rechtsbijstand kon doen nu verdachte kennelijk een verstandelijke beperking of cognitieve functiestoornis heeft, en dit voor de opsporingsambtenaar kenbaar moet zijn geweest. Dit terwijl hij verdacht werd van een feit met een strafbedreiging van twaalf jaar of meer.
Het standpunt van de officier van justitie
Door de officier van justitie is aangevoerd dat opzettelijke brandstichting weliswaar een zaak is die als een categorie A-zaak kan worden aangemerkt, maar alleen indien de brandstichting ernstige gevolgen heeft. Gelet op het feit dat de ernstige gevolgen, dankzij het handelen van de buurvrouw, zijn uitgebleven is onderhavige zaak terecht als categorie B-zaak aangemerkt en is het Openbaar Ministerie ontvankelijk. Ook was geen sprake van een grote maatschappelijke impact.
Voor de hulpofficier van justitie is er geen aanleiding geweest aan te nemen dat verdachte zou leiden aan een stoornis en hij derhalve geen afstand van rechtsbijstand had mogen doen. De officier van justitie verwijst daartoe naar het proces-verbaal van verhoor, gedateerd 3 mei 2011, waarin is opgenomen dat verdachte rustig en oplettend overkwam. Voor bewijsuitsluiting is derhalve geen reden.
De beoordeling door de rechtbank
In de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor (2010A007) waarin wordt aangegeven op welke wijze het recht op consultatiebijstand moet worden geëffectueerd, wordt onderscheid gemaakt tussen drie categorieën, te weten: A-, B- en C-zaken. Naarmate het feit ernstiger is of de persoon van de verdachte kwetsbaarder, worden zwaardere eisen gesteld aan de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het recht op consultatiebijstand. Bij categorie A-zaken kan door een verdachte geen afstand gedaan worden van het recht op rechtsbijstand, bij categorie B- en C-zaken kan wel afstand van dit recht worden gedaan.
Met in achtneming van de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor (2010A007) is de rechtbank van oordeel dat opzettelijke brandstichting valt onder de strafbedreiging van twaalf jaar gevangenisstraf en dat in het onderhavige geval sprake kan zijn geweest van een grote maatschappelijke impact. Vanwege kordaat en snel handelen zijn echter geen ernstige gevolgen in de zin van voornoemde aanwijzing ingetreden. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de zaak is terecht als een categorie B-zaak is aangemerkt en dat verdachte afstand kon doen van het recht op rechtsbijstand.
In het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van hulpofficier van justitie [betrokkene 1] d.d. 3 mei 2011, staat opgenomen dat verdachte is gevraagd of hij een dokter nodig had. Verdachte verklaarde dat hij geen dokter nodig had. Verdachte kwam daarbij rustig en oplettend over.
Gelet op de inhoud van dit proces-verbaal en de inhoud van de door verdachte afgelegde verklaringen, waaruit de rechtbank hetzelfde beeld krijgt, is de rechtbank van oordeel dat de hulpofficier van justitie tot het oordeel kon komen dat verdachte geen kennelijk verstandelijke beperking of cognitieve functiestoornis had en dat hij ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van het recht op rechtsbijstand. Dat de zwakbegaafdheid van verdachte drie maanden later is vastgesteld, na psychologisch onderzoek door drs. J.P.M. van der Leeuw, doet daar niet aan af. Het gaat immers om de kennelijke aanwezigheid van voormelde beperkingen of functiestoornissen.
Uit het voorgaande volgt dat de primair gevoerde verweren worden verworpen, en het openbaar ministerie kan worden ontvangen in zijn vervolging.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 28 april 2011 heeft in een hoekwoning aan de [adres] te Rheden een brand gewoed. Bij aankomst van de brandweer was er sprake van brand op de onderverdieping.
In de woonkamer zijn drie primaire brandhaarden aangetroffen. De hoekbank heeft zowel aan de linker- als aan de rechterzijde brandschade opgelopen, almede twee fauteuils. Op diverse plaatsen op de vloer van de woonkamer, zoals onder de rechterzijde van de bank en onder de verbrande fauteuil, zijn aanmaakblokjes aangetroffen. Deze aanmaakblokjes vertoonden brandresten. Op de bovenverdieping, in de slaapkamer recht tegenover de trapopgang, stond een tweepersoonsbed waarvan de linkerzijde brandschade vertoonde. In de slaapkamer daarnaast stond een gasfles met ongeveer 4,2 kilogram propaangas. Ten gevolge van deze branden was gemeen gevaar voor goederen, zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar voor één ander te duchten. Uit de foto’s die als bijlage bij dit technisch rapport zijn gevoegd, blijkt dat de grote delen van de inboedel en van de woning roet- en brandschade hebben opgelopen.
Namens woningbouwcoöperatie Vivare is aangifte gedaan van brandstichting, aangezien de woning eigendom is van de woningbouwcoöperatie en de woning door de brand schade heeft opgelopen. Door de brand is tevens schade ontstaan aan de belendende woning op nummer 12, de woning van getuige [getuige 1].
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het derde gedachtestreepje en het woord “tussen” voor woning.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft (subsidiair) betoogd dat verdachte niet gewild en ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn recht op rechtsbijstand. Verdachte heeft gezegd dat hij geen advocaat kon betalen en is hij vervolgens niet gewezen op de mogelijkheid tot kosteloze rechtsbijstand. Verder heeft de verdediging het verweer herhaald dat verdachte geen afstand van het recht op rechtsbijstand kon doen nu verdachte kennelijk een (voor de opsporingsambtenaar kenbare) verstandelijke beperking of cognitieve functiestoornis had.
Voorts heeft de verdediging betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat de bewijsmiddelen enkel bestaan uit steunbewijs en dat niemand heeft gezien dat verdachte de brand heeft aangestoken, zodat het goed mogelijk is dat de brand door een ander is veroorzaakt.
De beoordeling door de rechtbank
In het zojuist genoemde proces-verbaal van hulpofficier van justitie [betrokkene 1], staat opgenomen dat verdachte duidelijk is gewezen op zijn recht om een raadsman, kosteloos, te consulteren. De rechtbank ziet geen aanleiding om, enkel op grond van verdachtes ontkenning, aan dit proces-verbaal te twijfelen. Voor hetgeen de verdediging verder heeft aangevoerd, verwijst de rechtbank naar de bespreking van het niet-ontvankelijkheidverweer.
Uit het voorgaande volgt dat ook de subsidiair gevoerde verweren worden verworpen en de door verdachte bij de politie afgelegde verklaringen voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Verbalisanten relateren dat op zondag 01 mei 2011in de fouillering van verdachte een mobiele telefoon, merk NOKIA, type 6500 slide, werd aangetroffen. Deze werd voor nader onderzoek inbeslaggenomen. Uit de veiliggestelde data van het telefoontoestel kon onder andere blijken dat navolgende telefoonnummers en namen opgeslagen waren in de contactenlijst van dit telefoontoestel:
- [nummer] onder de naam: [betrokkene 2]; (Rechtbank: [betrokkene 2].
- [nummer] onder de naam: [getuige 1] (Rechtbank: [getuige 1])
Tijdens voornoemd onderzoek werden onder andere de volgende Sms-berichten veiliggesteld:
- op 28-4-2011 te 19:23:17 uur, werd een Sms-bericht verstuurd werd naar het telefoonnummer [nummer] met de inhoud: [betrokkene 2] vraag het je nog een keer kom [betrokkene 3] op halen a u b;
- op 28-4-2011 te 19:24:14 uur, een Sms-bericht verstuurd werd naar het telefoonnummer [nummer] met de inhoud: Heb hout zat;
- op 28-4-2011 te 19:31:55 uur, een Sms-bericht verstuurd werd naar het telefoonnummer [nummer] met de inhoud: Je geloof me niet he let maar op;
- op 28-4-2011 te 19:35:28 uur, werd een Sms-bericht verstuurd naar het telefoonnummer [nummer] met de inhoud: Sorry voor je spullen dan;
- op 28-4-2011 te 20:07:36 uur, werd een Sms-bericht verstuurd naar het telefoonnummer [nummer] met de inhoud: [getuige 1] je bent goed verzekerd toch x [betrokkene 2] komt nog wat hallen en dan? X hou ook jou x;
- op 28-4-2011 te 22: 13:44 uur, werd een SMS bericht verstuurd naar het telefoonnummer [nummer] met de inhoud: Ha is de keet nog niet af he brand;
- op 28-4-2011 te 22:36:24 uur, werd naar het telefoonnummer [nummer] een SMS bericht gestuurd met de inhoud: Kom ik terug om het meer aan te steken.
Verdachte heeft zijn ex-vriendin [betrokkene 2] op 28 april 2011, toen zij op zijn verzoek de hond en wat spullen uit de woning kwam ophalen, laten weten hij ‘alles in de hens zou steken’. Zij zag aanmaakblokjes voor de kachel liggen. Deze verklaring wordt bevestigd door de door verdachte aan haar verzonden Sms-berichten.
De bewoonster van de woning aan de [adres] te Rheden, mevrouw [getuige 1], was in de avond van 28 april 2011 alleen thuis toen zij een Sms-bericht van verdachte ontving met de vraag of zij goed is verzekerd. Getuige [getuige 1] heeft verdachte zien wegrijden en is direct daarna naar zijn woning gelopen, omdat zij hoorde dat de muziek nog aan stond. Toen zij in de woonkamer kwam, zag zij dat de stoel en de bank in brand stonden. Ze heeft geprobeerd de brand te blussen en toen dat niet lukte is 112 gebeld. Kort daarna ontving getuige [getuige 1] een Sms-bericht van verdachte waarin hij zoiets vroeg als: “Heb ik het goed aangestoken” en ”Staat het huis er nog”. Ook deze verklaring wordt bevestigd door de inhoud van de hiervoor omgenomen Sms-berichten, waaruit ook blijkt dat verdachte daarna nog een bericht aan de getuige heeft gestuurd met de inhoud: “Kom ik terug om het meer aan te steken”.
Verdachte heeft zowel tijdens het eerste als het tweede verhoor bekend de woning in brand te hebben gestoken. Hij heeft verklaard bij de bank in de woonkamer en onder de fauteuil bruine aanmaakblokken gelegd en deze met een aansteker aangestoken. Op de bovenverdieping heeft verdachte in een slaapkamer een laken met zijn aansteker aangestoken. Daarna is hij weggereden in zijn auto.
Ter zitting heeft verdachte verklaard zich de bewuste avond niet meer zo goed te herinneren en niet meer te weten of hij de brand heeft gesticht. Dit geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan verdachtes eerdere bekennende verklaringen bij de politie. Verdachte heeft bij de politie ondubbelzinnig en gedetailleerd verklaard dat en op welke wijze hij de brand heeft aangestoken. Verder wordt verdachtes verklaring bevestigd door voormeld technisch sporenonderzoek en hebben de getuigen Schennink en [getuige 1] ruimschoots voor de brand, signalen van verdachte ontvangen dat hij plannen had brand te stichten.
Dat een mogelijke derde de brand zou hebben gesticht, hetgeen door de raadsman is geopperd, acht de rechtbank gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onaannemelijk. Voorts zijn aan de woning geen sporen van braak aan ramen en deuren aangetroffen en voor deze stelling is ook overigens geen enkele aanwijzing in het dossier aangetroffen. Daarom is rechtbank van oordeel dat op grond van het voorgaande wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk de goederen in de woning heeft aangestoken, zodat ook het laatste verweer van de verdediging wordt verworpen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 28 april 2011 in de gemeente Rheden opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (gelegen aan de [adres]), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk de vlam van een aansteker in aanraking gebracht,
-met bruine aanmaakblokken en
-waarbij de aanmaakblokken onder voornoemde bank in de woonkamer waren gelegd door verdachte en
-met het laken van het bed op de slaapkamer gelegen op de bovenverdieping van voornoemde woning)
ten gevolge waarvan de bank en het bed voornoemd, en voornoemde woning gedeeltelijk zijn verbrand
terwijl daarvan gemeen gevaar voor (de inventaris van) de woning en goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een bewoner van een belendende woning van dat huizenblok gelegen aan die [adres], te duchten was;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen is te duchten
en
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Over verdachte is een monodisciplinair pro justitia rapport opgemaakt door drs. J.P.M. van der Leeuw, klinisch psycholoog, gedateerd 20 juli 2011, waarin is geconcludeerd dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde feit sprake was van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Er is sprake van misbruik van alcohol bij een man met een onderliggende persoonlijkheidsstoornis NAO met afhankelijke en ontwijkende trekken en zwakbegaafdheid. Het bewezenverklaarde kan mede daaruit verklaard worden en in die zin heeft verdachte niet in volledige vrijheid zijn wil kunnen bepalen en overeenkomstig zo’n besef kunnen handelen zodat hij als licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt.
De rechtbank neemt deze conclusie over.
Er is voorts ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 343 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met als bijzondere voorwaarde op te leggen reclasseringstoezicht, ook als dit inhoudt behandeling bij de Piet Roorda Kliniek of een soortgelijke instelling en voorts met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt verdediging
Door de raadsman is primair gepleit tot een vrijspraak en subsidiair heeft hij zich aangesloten bij de eis van de officier van justitie, met uitzondering van de duur van de proeftijd. De raadsman acht een proeftijd van 2 jaren afdoende.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 16 december 2011:
• adviesrapporten van het Leger des Heils Reclassering, gedateerd 20 juni 2011, 25 juli 2011, 12 oktober 2011 en 2 januari 2012;
• een psychologisch rapport van drs. J.P.M. van der Leeuw, klinisch psycholoog, gedateerd 20 juli 2011.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting in zijn woning, welke woning aangebouwd is tegen een andere woning waar op dat moment iemand aanwezig was. Verdachte heeft op diverse plaatsen in de woonkamer brandgesticht en heeft daarvoor aanmaakblokjes gebruikt. Ook heeft hij opzettelijk een laken op het bed van een slaapkamer op de bovenverdieping aangestoken. In een andere slaapkamer op de bovenverdieping stond een gasfles met daarin een hoeveelheid propaangas.
De woning van verdachte is grotendeels uitgebrand. Indien de buurvrouw van verdachte niet direct naar de woning van verdachte was gegaan om de radio uit te zetten, waren de mogelijke gevolgen niet te overzien geweest. De buurvrouw heeft, met gevaar voor haar eigen leven, getracht het vuur te doven en heeft daarbij rook ingeademd. Ook heeft haar woning schade opgelopen. Dat zeer ernstige gevolgen zijn uitgebleven, zoals het ontploffen van de gasfles of het overslaan van de brand naar andere huizen, is slechts aan het snelle optreden van de buurvrouw te danken. Door de wijze waarop het vuur is aangestoken en het feit dat hij zich tegenover de getuigen eerder heeft uitgelaten over zijn plannen, kan worden geconcludeerd dat hij een bewuste keuze heeft gemaakt om brand te stichten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van een ernstig feit, waarvoor in beginsel een gevangenisstraf van langere duur passend is.
Uit de psychologische rapportage blijkt dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens en een onderliggende persoonlijkheidsstoornis NAO, met afhankelijke en ontwijkende trekken en zwakbegaafdheid. De kans op herhaling van een soortgelijk feit is aanwezig. Verdachte is licht verminderd toerekeningsvatbaar, aangezien zijn ziekelijke stoornis het tenlastegelegde enigszins heeft beïnvloed.
Geadviseerd wordt een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden op te leggen. Op 11 november 2011 is de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst en is hij opgenomen in de Piet Roordakliniek, locatie Beneden-Leeuwen. Toen begin december bleek dat de behandeling vanwege de problematiek van verdachte niet goed aansloeg, is besloten hem over te plaatsen naar de vestiging in Apeldoorn. Daar verblijft verdachte sinds 29 december 2011.
De reclassering heeft geadviseerd als bijzondere voorwaarde de opname bij de Piet Roorda-kliniek op te leggen voor de duur van maximaal twee jaren, zodat de behandeling door de Piet Roordakliniek gecontinueerd kan worden. De reclassering heeft daarbij geadviseerd een proeftijd van drie jaren op te leggen en heeft daartoe aangevoerd dat op die wijze na de klinische behandeling er nog een periode van minimaal een jaar is, waarin verdachte onder toezicht van de reclassering staat.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, gelet op zijn persoonlijkheidsstoornis en zijn zwakbegaafdheid, na de klinische behandeling een ruime periode onder toezicht van de reclassering moet blijven. Voorts liep verdachte, ten tijde van het delict nog in een proeftijd van een eerdere veroordeling.
De rechtbank acht gezien het voorgaande de eis van de officier van justitie passend en zal deze volgen, ook voor wat betreft de proeftijd voor de duur van drie jaren.
Gelet op de duur van de reeds door verdachte ondergane voorlopige hechtenis zal de rechtbank het inmiddels geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte opheffen.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 157 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 343 (driehonderddrieënveertig) dagen niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit dan wel navolgende bijzondere voorwaarde niet is nagekomen:
o Meldingsgebod
Veroordeelde moet zich, gedurende zijn proeftijd, houden aan de aanwijzingen die het Leger des Heils Reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde.
o Opname zorginstelling
Veroordeelde wordt verplicht om zich klinisch te laten behandelen in de FVK Piet Roorda, voor de duur van maximaal twee jaar. Veroordeelde dient zijn behandeling te starten op FVK Piet Roorda, locatie Apeldoorn, waar hij sinds 29 december 2011 verblijft.
Geeft opdracht aan de Leger des Heils Reclassering om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van veroordeelde voornoemd.
Aldus gewezen door mr. J.J.H. van Laethem, als voorzitter, mr. M.G.J. Post, mr. W.L.J.M. Duijst, rechters, in tegenwoordigheid van E. Terlouw-Boeijink, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 januari 2012.