ECLI:NL:RBARN:2012:BV1084

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
18 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/701654-11 en 05/730282-11(TUL)
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijk geslaagd beroep op noodweer na vechtpartij met veroordeling voor zware mishandeling

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Arnhem op 18 januari 2012, is verdachte [naam verdachte] veroordeeld voor zijn rol in een vechtpartij die plaatsvond op 11 september 2011 in Wamel. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte, na een confrontatie met het slachtoffer W.J.G. [slachtoffer1], hem hard in het gezicht heeft gestompt en vervolgens tegen zijn hoofd heeft geschopt. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waardoor verdachte zich mocht verdedigen. Dit leidde tot een gedeeltelijk geslaagd beroep op noodweer. De rechtbank sprak verdachte vrij van de poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van het slachtoffer. Echter, de rechtbank oordeelde dat de trap die verdachte uitdeelde niet proportioneel was, wat resulteerde in een veroordeling voor poging tot zware mishandeling. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier jaar geëist, maar de rechtbank legde een straf op van negen maanden gevangenisstraf, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en het aandeel van het slachtoffer in de confrontatie. Verdachte was eerder veroordeeld voor geweld tegen hetzelfde slachtoffer en bevond zich nog in een proeftijd. De rechtbank verlengde de proeftijd en paste de bijzondere voorwaarden aan, waaronder een verbod op drugsgebruik.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Promis II
Parketnummer : 05/701654-11 en 05/730282-11 (TUL)
Datum zitting : 4 januari 2012
Datum uitspraak : 18 januari 2012
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
thans gedetineerd in PI Arnhem - De Berg, Arnhem Noord, Wilhelminastraat 16
Arnhem.
Raadsman : mr. F.G.W.M. Huijbers, advocaat te Nijmegen.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 september 2011 te Wamel, gemeente West Maas en Waal,,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk W.J.G. [slachtoffer1]
van het leven te beroven, opzettelijk
-die [slachtoffer1] (met kracht) op/in/tegen het gezicht/kaak, althans het hoofd, heeft gestompt en/of geslagen en/of (vervolgens)
-die [slachtoffer1] meermalen, althans eenmaal, (met (veel) kracht) op/tegen zijn
kaak/gezicht, althans op/tegen het hoofd heeft geschopt/getrapt (terwijl deze
[slachtoffer1] (met zijn bovenlichaam) voorover stond gebogen, althans in een
voorovergebogen houding stond)
, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 11 september 2011 te Wamel, gemeente West Maas en Waal, aan
een persoon genaamd W.J.G. [slachtoffer1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een
bloedstolsel / bloeding in de hersenen en/of een op meerdere plaatsen gebroken kaak en/of blijvend kaakfractuur cq litteken en/of
(blijvend) gehoorverlies aam het linkeroor), heeft toegebracht, door
deze opzettelijk
-meermalen, althans eenmaal, (met (veel) kracht) op/in/tegen het gezicht/kaak
, althans op/tegen het hoofd gestompt/geslagen en/of
-(vervolgens) meermalen, althans eenmaal, (met (veel) kracht) op/in/tegen het
gezicht/kaak, althans op tegen het hoofd, geschopt/getrapt (ten gevolge van
welke schop(pen)/trap(pen) die [slachtoffer1] achterover met zijn hoofd op het
asfalt/wegdek smakte/klapte, althans terecht kwam);
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 11 september 2011 te Wamel, gemeente West Maas en Waal,,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan W.J.G. [slachtoffer1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk
-die [slachtoffer1] meermalen, althans eenmaal, (met (veel) kracht) op/in/tegen het
gezicht/kaak, althans op/tegen het hoofd te stompen/slaan en/of
-(vervolgens) meermalen, althans eenmaal, (met (veel) kracht) op/in/tegen het
gezicht/kaak, althans op/tegen het hoofd, te schoppen/trappen (ten gevolge van
welke schop(pen)/trap(pen) die [slachtoffer1] achterover met zijn hoofd op het
asfalt/wegdek smakte/klapte, althans terecht kwam)
, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 11 september 2011 te Wamel, gemeente West Maas en Waal,
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer2]), meernalem,
althans eenmaal (met kracht) op/tegen de/het (linkerzijde van) het hoofd heeft
gestompt/geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft
ondervonden;
1a. De vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich een vordering na voorwaardelijke veroordeling (parketnummer 05/730282-11).
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 4 januari 2012 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. F.G.W.M. Huijbers, advocaat te Nijmegen.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Ten aanzien van de vordering na voorwaardelijke veroordeling heeft de officier van justitie gevorderd de proeftijd te verlengen met een jaar en de bijzondere voorwaarde uit te breiden met een alcohol- en drugsverbod voor verdachte.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 11 september 2011 heeft verdachte, te Wamel, W.J.G. [slachtoffer1] hard in het gezicht gestompt en daarna hard tegen zijn hoofd geschopt, waardoor [slachtoffer1] viel en met zijn hoofd op het asfalt terecht kwam .
Ten aanzien van feit 1:
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden. Daarvoor voert zij aan dat verdachte bewust de confrontatie met het slachtoffer heeft opgezocht en op het moment dat het slachtoffer geen enkele bedreiging voor verdachte vormde, paste hij op een kwetsbaar gedeelte van het lichaam disproportioneel grof geweld toe.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat er geen sprake is van een poging tot doodslag, omdat het opzet op de dood van het slachtoffer, ook in voorwaardelijke zin, ontbrak. Ook het subsidiaire ten laste gelegde kan niet bewezen worden omdat de ontstane verwondingen in juridische zin niet als zwaar lichamelijk letsel te kwalificeren zijn.
De beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag, overweegt de rechtbank als volgt. Een bewezenverklaring van poging tot doodslag impliceert dat verdachte het opzet op de dood van aangever heeft gehad. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de in het dossier voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op de dood.
Vast staat dat er een vechtpartij is geweest tussen verdachte enerzijds en aangever en een vriend van aangever anderzijds. Daarbij zijn over en weer klappen uitgedeeld. Verdachte heeft verklaard dat hij aangever [slachtoffer1] heeft geslagen omdat hij schrok, en dat hij [slachtoffer1] heeft geschopt om hem op afstand te houden. De rechtbank is van oordeel dat noch uit de verklaring van verdachte, noch uit de handelingen van verdachte ( het in het gezicht stompen en het tegen het gezicht schoppen) kan worden afgeleid dat verdachte vol opzet op de dood van [slachtoffer1] had.
Hoewel de kans aanwezig is dat iemand door de beschreven handelingen komt te overlijden, is deze kans, naar het oordeel van de rechtbank, niet zonder meer als aanmerkelijk te beschouwen en kan er dus ook geen sprake van opzet in voorwaardelijke zin zijn. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het onder 1 primair tenlastegelegde feit.
Wat betreft het subsidiair tenlastegelegde feit overweegt de rechtbank dat uit de stukken niet is gebleken dat het letsel van [slachtoffer1], te weten een bloeding in de hersenen en een kaakfractuur, langdurig herstel vergt of blijvend is. Van het permanente gehoorverlies, waarover [slachtoffer1] ter zitting heeft verklaard, is geen medische onderbouwing aanwezig, zodat de rechtbank niets kan vaststellen omtrent de aard van het letsel. Dit betekent dat de rechtbank het letsel van [slachtoffer1], waarvan wel kan worden vastgesteld dat hij dit door toedoen van verdachte heeft bekomen, niet als zwaar lichamelijk letsel kan kwalificeren, zodat verdachte ook van het subsidiair tenlastegelegde feit dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde feit, overweegt de rechtbank dat er wel een aanmerkelijke kans bestaat dat iemand die met geschoeide voet hard in het gezicht wordt getrapt daarbij zwaar lichamelijk letsel oploopt. Door [slachtoffer1] hard in het gezicht te trappen, heeft verdachte die aanmerkelijke kans op de koop toegenomen. Derhalve acht de rechtbank wel bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt, voor dit feit, volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
- een proces-verbaal, inhoudende de verklaring van verdachte, p. 31-40
- een proces-verbaal, inhoudende de verklaring van aangever [slachtoffer2], p. 93-97.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1. meer subsidiair:
hij op 11 september 2011 te Wamel, gemeente West Maas en Waal,,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan W.J.G. [slachtoffer1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk
-die [slachtoffer1] eenmaal, (met (veel) kracht) in het gezicht te stompen/slaan en
-vervolgens eenmaal, (met (veel) kracht) in het gezicht, te schoppen/trappen (ten gevolge van
welke schop die [slachtoffer1] achterover met zijn hoofd op het asfalt/wegdek smakte/klapte), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 11 september 2011 te Wamel, gemeente West Maas en Waal,
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer2]) tegen het hoofd heeft
gestompt/geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft
ondervonden;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
poging zware mishandeling
Ten aanzien van feit 2:
mishandeling
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Het standpunt van de officier van justitie
Er is geen sprake van noodweer danwel noodweerexces nu niet aannemelijk is geworden dat verdachte zich in een situatie bevond waarin hij zich noodzakelijk moest verdedigen tegen een aanval door de beide slachtoffers. Uit het dossier is juist af te leiden dat de slachtoffers een confrontatie uit de weg gaan en het verdachte is die deze confrontatie opzoekt. Daarnaast is het geweld dat verdachte toepast niet proportioneel en is niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een hevige gemoedstoestand die het handelen van verdachte beïnvloedt. Verdachte is strafbaar.
Het standpunt verdediging
Er is ten aanzien van zowel feit 1 als feit 2 sprake van noodweer. Uit het dossier blijkt dat de beide slachtoffers, mogelijk samen met een derde man, op verdachte af komen. Uit de verklaringen van zowel een onafhankelijke getuige als die van [slachtoffer2] is af te leiden dat niet verdachte maar de uiteindelijke slachtoffers de confrontatie opzoeken en beginnen met duwen en slaan. Verdachte handelt vervolgens uit een noodzakelijke verdediging tegenover in ieder geval twee, maar waarschijnlijk drie of nog meer mannen. Het is redelijk dat verdachte zich in zo’n situatie verdedigt door terug te slaan. Als de rechtbank de schop die verdachte uitdeelt niet meer als proportioneel beschouwd dan is er naar mening van de verdediging sprake van noodweerexces. Verdachte is bang en voelt zich bedreigd. Het is deze angst die tot de trap leidt.
De beoordeling door de rechtbank
Wil er sprake zijn van noodweer dan moet aannemelijk zijn dat er sprake is van een ogenblikkelijk wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk is. De verdediging moet voldoen aan de eis van de proportionaliteit.
Door [slachtoffer2] is verklaard dat aangever [slachtoffer1] stevig op verdachte af is gelopen. [slachtoffer2] had het gevoel dat [slachtoffer1] verhaal wilde halen. Aangever was op dat moment in gezelschap van [slachtoffer2] en [getuige1]. Getuige [getuige2], die niet bij verdachte en ook niet bij aangever hoorde, zag dat verdachte werd geslagen. Gelet op deze verklaringen acht de rechtbank het aannemelijk dat aangever de confrontatie met verdachte heeft opgezocht en dat aangever verdachte als eerste heeft geslagen. Naar het oordeel van de rechtbank was er sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen.
De toegepaste verdediging moet proportioneel zijn. Verdachte heeft zich verdedigd door [slachtoffer1] en [slachtoffer2] te slaan. De rechtbank beoordeelt dit als een proportionele reactie.
[slachtoffer1] is door de klap ten val gekomen. Nadat hij overeind was gekomen, en nog gebukt stond bij te komen van de val, zagen getuige [getuige1] en [getuige3] dat verdachte op [slachtoffer1] afrende en [slachtoffer1] hard tegen het hoofd schopte. Getuige [getuige3], ook een onafhankelijke getuige, noemt die trap zelfs een ‘doodschop’. Het is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat er op het moment dat verdachte [slachtoffer1] in het gezicht trapte nog sprake was van een wederrechtelijke aanranding of de dreiging daarvan waartegen verdachte zich mocht verdedigen. [slachtoffer1] stond op dat moment immers nog bij te komen van de val en van een (dreigende) aanranding op dat moment door anderen is niet gebleken. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat er bij verdachte (nog) sprake was van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de klap die aangever hem gegeven had. De rechtbank neemt daarbij nog in aanmerking de verklaring van verdachte dat hij trapte om [slachtoffer1] op afstand te houden.
Het beroep op noodweer slaagt dus zowel ten aanzien van het stompen/slaan in het eerstebewezenverklaarde feit, als ten aanzien van het gehele tweede bewezenverklaarde feit. Het beroep op noodweer faalt echter wat de schop/trap betreft zoals die in het eerste feit bewezen is verklaard.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging wat betreft het stompen/slaan zoals dat bewezen is verklaard in feit 1 en voor feit 2 in zijn geheel. Ten aanzien van de schop/trap zoals die in feit 1 bewezen is verklaard, is verdachte strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.
Het standpunt verdediging
De verdediging heeft primair geconcludeerd tot ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair verzoekt de verdediging dat de rechtbank rekening houdt met het gegeven dat de begeleiding van de reclassering goed verliep en dat verdachte trouw en gemotiveerd meewerkte. Dat verdachte gestopt is met blowen en dat verdachte weer aan het werk kan.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie, gedateerd 26 september 2011;
• een beknopt reclasseringsadvies van dhr. Van den Broek, d.d. 27 september 2001;
• een reclasseringsadvies van dhr. Hermes, d.d. 12 december 2011 en
• een voortgangsverslag GGZ Iriszorg, d.d. 21 december 2011,
allen betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
De rechtbank komt tot een aanzienlijk lagere straf dan de officier heeft geëist, omdat de rechtbank verdachte voor feit 2 geheel ontslaat van alle rechtsvervolging en voor feit 1 gedeeltelijk. Daarnaast houdt de rechtbank in sterke mate rekening met het aandeel van het slachtoffer in deze zaak.
Verdachte wordt gestraft voor een trap tegen het hoofd van iemand die op dat moment geen bedreiging meer vormde voor verdachte. Daarbij neemt de rechtbank mee dat het geweld plaatsvindt na afloop van een evenement en er vele getuigen zijn. Dergelijk gewelddadig handelen maakt grote indruk op allen die dit zien. De rechtbank houdt er ook rekening mee dat verdachte nog in een proeftijd voor een eerdere veroordeling liep en dat verdachte al eerder veroordeeld is voor geweld tegenover hetzelfde slachtoffer.
6a. De beoordeling van de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling
De officier van justitie vordert dat de proeftijd wordt verlengd en de bijzondere voorwaarde wordt aangepast. De verdediging heeft hier geen verweer tegen gevoerd.
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank de feitelijke grondslag van de vorderingen van de officier van justitie juist.
Ten aanzien van de vordering met parketnummer 05/730282-11 zal de rechtbank de proeftijd verlengen met een jaar en de bijzondere voorwaarde in zijn geheel aanpassen.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14f, 14g, 27, 41, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging van feit 1, doch slechts ten aanzien van het stompen/slaan, en van feit 2.
Verklaart verdachte voor het overige strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde onder 1 meer subsidiair (het schoppen/trappen) tot
een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden
DE BESLISSING OP DE VORDERING NA VOORWAARDELIJKE VEROORDELING
Verlengt met één jaar de proeftijd, opgelegd bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 14 juni 2011.
Wijzigt de bijzondere voorwaarde in die zin dat deze nu komt te luiden:
Veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem door of namens de (stichting) Reclassering Nederland zullen worden gegeven, ook indien dit zal inhouden:
? dat verdachte wordt verboden drugs te gebruiken en dat hij in dat verband meewerkt aan urinecontroles.
Aldus gewezen door mr. H.P.M. Kester-Bik, als voorzitter, mr. J.J. Catsburg, mr. H.G. Eskes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.A.J.H. Muurmans, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 januari 2012.