Parketnummers : 05/900555-10 en 05/720474-10 (ttz. gev.)
Data zitting : 10 september 2010, 26 november 2010, 11 februari 2011, 29 april 2011,
27 mei 2011, 1 juli 2011, 23 september 2011 en 29 december 2011
Datum uitspraak : 12 januari 2012
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum- en plaats],
woonplaats : [woonplaats]
thans verblijvend in OBC Berkelland, Panovenweg 12 te Rekken.
Raadsman : mr. P.R.M. Noppen, advocaat te Arnhem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, onder parketnummer 05/720474-10 tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 april 2010 te Ede opzettelijk mishandelend zijn
echtgenote, althans een persoon, te weten M.L. [slachtoffer1], heeft geslagen, waardoor
deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij in of omstreeks de periode van 29 april 2010 tot en met 30 april 2010 te
Ede (telkens) M.L. [slachtoffer1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht, althans met zware mishandeling, hierin bestaande dat verdachte
opzettelijk voornoemde [slachtoffer1] dreigend de woorden heeft toegevoegd:
"Ik hou zoveel van je dat ik niet anders kan dan dit, ik steek zometeen het
mes in je donder" en/of "En jij ook, waag het niet om weg te gaan, want heus
ik kom je achterna en ik vind je, ik pak je, ik vermoord je, al ga je naar
Zuid Amerika of naar Suriname", althans woorden van gelijke dreigende aard of
strekking, terwijl hij, verdachte bij het uiten van die bedreigende woorden
toen aldaar een mes in de richting van die [slachtoffer1] heeft gehouden, in elk geval
een mes op een voor die [slachtoffer1] duidelijk waarneembare wijze heeft getoond;
3.
hij op of omstreeks 29 april 2010 en/of 30 april 2010 te Ede opzettelijk M.L.
[slachtoffer1] (zijnde verdachte echtgenote) wederrechtelijk van de vrijheid heeft
beroofd en/of beroofd gehouden, door opzettelijk voornoemde persoon
wederrechtelijk tegen haar wil in een woning, gelegen aan de [adres] aldaar, vast te houden en/of die [slachtoffer1] te beletten die woning te verlaten,
door die [slachtoffer1] opzettelijk dreigend de woorden: "En jij ook, waag het niet om
weg te gaan, want heus ik kom je achterna en ik vind je, ik pak je en/of ik
vermoord je, al ga je naar Zuid Afrika of Suriname, ik pak je", althans
woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking toe te voegen en/of
(voortdurend) te volgen door de woning en/of bij het uiten van welke
bedreigende woorden hij, verdachte, een mes heeft vastgehouden/getoond;
4.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van
3 april 2010 tot en met 15 april 2010 te Ede (telkens) opzettelijk
mishandelend zijn (stief)kind, althans een persoon, te weten A.J. [slachtoffer2],
heeft geslagen, gestompt en/of een kopstoot gegeven en/of bij diens keel
vastgepakt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, onder parketnummer 05/900555-10 tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 mei 2010 en/of 27 mei 2010 te Ede en/of in de gemeente Veenendaal en/of te Maarsbergen (gemeente Utrechtse Heuvelrug), in elk geval in Nederland, opzettelijk een persoon, genaamd M.L. [slachtoffer1] (zijnde verdachtes echtgenote), wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met het oogmerk (een) ander(en), te weten die M.L. [slachtoffer1], te dwingen iets te doen of niet te doen, immers heeft verdachte, teneinde die [slachtoffer1] te dwingen met hem, verdachte, te praten, die [slachtoffer1] (tegen haar wil) in een auto meegenomen en/of (daarbij) de portieren vergrendeld en/of (daarbij) een priem getoond en/of (op het moment dat de portieren toch werden ontgrendeld en/of die [slachtoffer1] probeerde de auto te verlaten) een priem in haar be(e)n(en) en/of hand heeft gestoken en/of haar keel/nek heeft vastgepakt en/of aan haar haren heeft getrokken en/of (vervolgens) een bosperceel is ingereden en/of haar handen en/of benen met tape (duck-tape)
heeft vastgeplakt;
2.
hij op of omstreeks 26 mei 2010 te Maarsbergen, gemeente Utrechtse Heuvelrug, in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid M.L. [slachtoffer1] (zijnde verdachtes echtgenote) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer1], te weten het in haar vagina brengen van zijn penis en/of vinger(s) en/of het in haar mond brengen van zijn penis en/of tong, welk geweld of andere feitelijkheid en/of welke bedreiging met geweld of andere feitelijkheid hierin heeft/hebben bestaan dat verdachte opzettelijk die [slachtoffer1] (kort daarvoor) heeft verwond (met een priem) en/of angst heeft ingeboezemd (door haar tegen haar wil in een auto mee te nemen en/of de deuren te vergrendelen en/of een bosperceel in te rijden en/of haar handen en/of benen met ducktape vast te plakken) en/of (ondermeer)(gebiedend) de woorden "kussen, mond open, tanden van elkaar, tong erbij" en/of "dit maakt toch niet meer uit. Jij bent straks dood, ik slik de pillen in. We gaan straks samen dood" heeft toegevoegd;
3.
hij op of omstreeks 26 mei 2010 te Ede en/of in de gemeente Veenendaal, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan M.L. [slachtoffer1] (zijnde verdachtes echtgenote) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk een of meerdere ma(a)l(en) met een priem in het/de be(e)n(en)
en/of hand van die [slachtoffer1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 26 mei 2010 te Ede en/of in de gemeente Veenendaal, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten M.L. [slachtoffer1], zijnde verdachtes echtgenote), een of meerdere ma(a)1(en) met een priem in haar be(e)n(en) en/of hand heeft gestoken en/of (krachtig) bij haar keel/nek heeft vast gepakt en/of aan haar haren heeft getrokken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 29 december 2011 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. P.R.M. Noppen, advocaat te Arnhem.
Ter terechtzitting van 11 februari 2011 zijn de zaken van de officier van justitie in het arron¬dissement Arnhem, onder bovenstaande parketnummers bij afzonderlijke dagvaardingen aanhangig gemaakt, gevoegd.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd en is ter terechtzitting verschenen: M.L. [slachtoffer1], bijgestaan door mr. E. Maalsen en mw. Kant van slachtofferhulp.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de hem in de zaak met parketnummer 05/720474-10 onder 1, 2, 3 en 4 en in de zaak met parketnummer 05/900555-10 onder 1, 2 en 3 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot 490 dagen gevangenisstraf met aftrek van de door verdachte reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd en tot een werkstraf van 240 uren. Daarnaast heeft de officier van justitie geëist dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en dat daarbij de voorwaarden worden gesteld zoals geformuleerd in het adviesrapport van Reclassering Nederland d.d. 27 december 2011.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
2a. De geldigheid van de inleidende dagvaarding
De raadsman heeft aangevoerd dat de tenlastelegging met betrekking tot feit 2 van parketnummer 05/900555-10 partieel nietig is, nu de woorden ‘angst heeft ingeboezemd’ onvoldoende feitelijke betekenis toekomt en uit de tenlastelegging onvoldoende blijkt waaruit dit inboezemen van angst heeft bestaan.
De rechtbank verwerpt dit verweer nu de tenlastelegging op alle onderdelen, dus ook ten aanzien van feit 2, voldoet aan de eisen die artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering daaraan stelt. In de tenlastelegging staat dat verdachte [slachtoffer1] angst heeft ingeboezemd ‘door haar tegen haar wil in een auto mee te nemen en/of de deuren te vergrendelen en/of een bosperceel in te rijden en/of haar handen en/of benen met duck tape vast te plakken’. Daarmee is de tenlastelegging voldoende duidelijk en is duidelijk waarop de tenlastelegger het oog heeft gehad.
Bovendien heeft verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting er geen blijk van gegeven niet te begrijpen waarvan hij (ook ten aanzien dit onderdeel van feit 2) verdacht wordt.
3. De beslissing inzake het bewijs
Betrouwbaarheid aangeefster
Standpunt verdediging
De verklaringen van aangeefster zijn onbetrouwbaar en kunnen derhalve niet bijdragen aan het bewijs en zeker niet aan de overtuiging. Aangeefster is berekenend bezig. Het is moeilijk aangeefster als slachtoffer te zien nu aangeefster verdachte duidelijk achter de tralies probeert te krijgen. Zij is hierin net zo gedreven als zij is in haar streven het maximale uit de boedelscheiding te halen.
Standpunt officier van justitie
De verklaringen van aangeefster zijn naar het oordeel van de officier van justitie betrouwbaar nu zij gedetailleerd zijn, haar emoties passen bij haar aangifte en haar verklaring wordt ondersteund door ander (tactisch) bewijs.
Beoordeling rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank staat de geloofwaardigheid van de verklaringen van M.L. [slachtoffer1] buiten redelijke twijfel. Haar verklaringen zijn gedetailleerd, bevatten onmiskenbaar unieke en authentieke elementen en vinden op essentiële en specifieke punten steun in overige bewijsmiddelen, waaronder ook de verklaring van verdachte. Dat aangeefster op bepaalde momenten berekenend te werk is gegaan, wil de rechtbank zeker aannemen, maar doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de betrouwbaarheid van haar verklaringen. Daarbij acht de rechtbank aannemelijk dat aangeefster uit lijfsbehoud handelde, en niet om verdachte in een kwaad daglicht te stellen.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte, waar deze afwijkt van de verklaring van aangeefster, in het bijzonder zijn verklaring dat hij en aangeefster op vrijwillige basis seks hebben gehad, en dat aangeefster zou hebben verzocht om haar met Duck tape vast te maken, ongeloofwaardig en gaat de rechtbank daaraan voorbij.
Parketnummer 05/720474-10, feit 1:
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
• Het proces-verbaal van verhoor, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte, pag. 39.
• Het proces-verbaal van aangifte, inhoudende de verklaring van M.L. [slachtoffer1], pag. 62.
Bewijsoverweging
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen ter zake van mishandeling moet er een bewijsmiddel zijn dat ziet op pijn en/of letsel, dan wel benadeling van de gezondheid. Aangeefster heeft niet verklaard dat zij door de klap van verdachte pijn heeft opgelopen. In dit geval acht de rechtbank niettemin bewezen dat de klap aangeefster pijn heeft gedaan.
Verdachte heeft zelf verklaard dat hij M.L. [slachtoffer1] een tik op haar gezicht gaf omdat hij wilde dat ze normaal op zijn vragen reageerde en dat het kan zijn dat hij haar daarbij pijn heeft gedaan omdat hij toch wat opgefokt was. Daarnaast ligt in de aard van de handeling (het slaan in een gezicht) besloten dat hierdoor pijn wordt veroorzaakt. Daarenboven geldt dat pijn moet worden opgevat als ieder op het lichaam betrokken min of meer hevig onaangename gewaarwording. Hiervan was naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval sprake.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 29 april 2010 te Ede opzettelijk mishandelend zijn echtgenote, te weten M.L. [slachtoffer1], heeft geslagen, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
Parketnummer 05/720474-10, feit 2:
Vaststaande feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Gedurende een echtelijke ruzie in hun woning te Ede tussen verdachte en aangeefster M.L. [slachtoffer1] tussen 29 april 2010 en 30 april 2010, heeft verdachte diverse uitlatingen gedaan en een mes vastgehouden. Verdachte was boos op aangeefster en heeft gezegd haar te vermoorden. Verdachte is aangeefster door de woning achterna blijven lopen.
Standpunt verdediging
De verdediging is van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van dit feit omdat, hoewel in het dossier voldoende wettig bewijs voorhanden is, de rechtbank niet de overtuiging kan hebben dat het is gegaan zoals aangeefster heeft verklaard. Verdachte verklaart duidelijk wat hij wel en niet heeft gedaan en hij heeft aangeefster hoogstens bedreigd met zelfdoding.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de tenlastegelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen gelet op de aangifte van [slachtoffer1] en gelet op verdachtes verklaring bij de politie en ter terechtzitting. Die komen er op neer dat hij een mes uit de hoes heeft gehaald en aan aangeefster heeft voorgehouden, dat hij ongeveer de woorden heeft gezegd waarover aangeefster spreekt en dat hij zich kan voorstellen dat aangeefster zich bedreigd voelde.
Beoordeling rechtbank
Aangeefster is thuis gekomen en treft verdachte boos aan. Hij komt met een mes omhoog geheven op aangeefster af en zegt daarbij:”ik hou zoveel van je dat ik niet anders kan dan dit. Ik steek zo meteen het mes in je donder.” Voorts laat verdachte aangeefster een aantal brieven lezen waarin hij ondermeer heeft geschreven “ik kon dus niet anders dan [slachtoffer1] en mezelf kapot maken.” Een volgend moment gaat aangeefster naar het toilet waarbij verdachte meeloopt en met het mes in zijn hand bij de toiletdeur blijft staan en zegt: ”En jij ook, waag het niet om weg te gaan. Want heus ik kom je achterna en ik vind je. Ik pak je. Ik vermoord je, al ga je naar Zuid-Amerika of Suriname.”
Op de vraag van aangeefster of verdachte haar ook ging vermoorden heeft hij bevestigend geantwoord. Verdachte was zich er van bewust dat aangeefster het vermoeden had dat hij dit zou gaan uitvoeren. Voorts heeft verdachte verklaard het mes uit de beschermhoes te hebben gehaald en daarbij te hebben gezegd: ”Ja [slachtoffer1], met dit mes ga ik jou, je kinderen en je ouders vermoorden.” Verdachte zag dat aangeefster echt bang was dat hij haar iets zou aandoen.
Verdachte heeft verklaard dat hij erg boos was en dat hij zich op deze wijze heeft gedragen omdat hij wilde aantonen dat hij veel van aangeefster hield en niet zonder haar wilde leven. Hij is daarin finaal doorgeschoten en heeft bij aangeefster de indruk gewekt dat hij zijn voornemen, namelijk het vermoorden van aangeefster, haar familie en vervolgens zichzelf, zou gaan uitvoeren. Daarbij heeft verdachte om zijn dreigement kracht bij te zetten een scherp mes uit de beschermhoes gehaald, gedreigd dit mes in haar ‘donder’ te steken en het mes omhoog gehouden. Verdachte heeft verklaard dat hij wist en hij zag dat aangeefster zijn dreigingen serieus nam.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij in de periode van 29 april 2010 tot en met 30 april 2010 te Ede (telkens) M.L. [slachtoffer1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer1] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Ik hou zoveel van je dat ik niet anders kan dan dit, ik steek zometeen het mes in je donder" en "En jij ook, waag het niet om weg te gaan, want heus ik kom je achterna en ik vind je, ik pak je, ik vermoord je, al ga je naar
Zuid Amerika of naar Suriname", terwijl hij, verdachte bij het uiten van die bedreigende woorden toen aldaar een mes in de richting van die [slachtoffer1] heeft gehouden, in elk geval
een mes op een voor die [slachtoffer1] duidelijk waarneembare wijze heeft getoond.
Parketnummer 05/720474-10, feit 3:
Vaststaande feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Gedurende een echtelijke ruzie in hun woning te Ede tussen verdachte en aangeefster M.L. [slachtoffer1] tussen 29 april 2010 en 30 april 2010, heeft verdachte diverse uitlatingen gedaan en een mes vastgehouden. Verdachte was boos op aangeefster en heeft gezegd haar te vermoorden. Verdachte is aangeefster door de woning achterna blijven lopen. Aangeefster is op een gegeven moment zo hard als zij kon weggerend.
Standpunt verdediging
Verdachte moet worden vrijgesproken van wederrechtelijke vrijheidsberoving omdat de verklaringen van aangeefster en verdachte sterk uiteen lopen en aangeefster in haar aangifte niet verklaart dat zij de woning wilde verlaten en dat zij dit ook aan verdachte kenbaar heeft gemaakt. Voorts dat de woning niet was afgesloten.
Standpunt officier van justitie
Het feit is wettig en overtuigend bewezen. Uit de verklaringen van aangeefster en van verdachte blijkt dat aangeefster door verdachte in de woning wordt gevolgd terwijl verdachte een mes in zijn handen heeft en haar meermalen heeft bedreigd met de dood. Aangeefster mag van verdachte duidelijk niet weg en aangeefster voelt zich ook zo door hem onder druk gezet dat ze niet weg durft.
Beoordeling rechtbank
Uit de verklaring van aangeefster blijkt dat verdachte voorafgaande aan de vrijheidsberoving heeft gedreigd om aangeefster en haar familie te vermoorden. Vervolgens is hij haar door de woning blijven volgen en is hij bij haar in de buurt gebleven wanneer zij naar het toilet of de douche ging. Daarbij heeft hij een mes in zijn handen gehad en de punt daarvan op de wang van aangeefster gezet. Door de zoon van aangeefster, getuige A.J. [slachtoffer2], is verklaard dat hij toen hij thuiskwam op 30 april 2010, zag dat zijn moeder in paniek was en heeft gehoord dat zijn moeder vertelde dat zij met een mes door verdachte was bedreigd. Nadat aangeefster toen haar zoon thuiskwam was gevlucht, is zij naar een buurvrouw gegaan. De buurvrouw was wakker geworden vanwege gegil. Aangeefster stond trillend bij hen aan de deur en was volledig overstuur.
De rechtbank is van oordeel dat van opsluiting (door middel van bijvoorbeeld het op slot doen van deuren) geen sprake hoeft te zijn om tot een bewezenverklaring te komen van wederrrechtelijke vrijheidsberoving. Het voortdurend in de nabijheid van het slachtoffer verblijven, op de wijze zoals verdachte heeft gedaan en waardoor aangeefster wordt belemmerd in haar vrijheid, levert, alle handelingen in onderling verband en samenhang beschouwend wederrechtelijke vrijheidsberoving op. Verdachte heeft door zijn bedreigingen en het tonen van een mes, waarvan hij de punt op de wang van aangeefster heeft gezet, immers een sfeer gecreëerd waardoor zij de woning niet heeft durven verlaten. Dat aangeefster niet heeft gezegd dat zij de woning wilde verlaten, doet hieraan naar het oordeel van de rechtbank niet af. Voor een bewezenverklaring van wederrechtelijke vrijheidsberoving, is niet vereist dat door de vrijheidsberoofde expliciet wordt kenbaar gemaakt dat de vrijheidsberoving ongewenst is en dat hij/zij weg wil. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 29 april 2010 en 30 april 2010 te Ede opzettelijk M.L. [slachtoffer1] (zijnde verdachtes echtgenote) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door opzettelijk voornoemde persoon wederrechtelijk tegen haar wil in een woning, gelegen aan de [adres] aldaar te beletten die woning te verlaten, door die [slachtoffer1] opzettelijk dreigend de woorden: "En jij ook, waag het niet om weg te gaan, want heus ik kom je achterna en ik vind je, ik pak je en ik vermoord je, al ga je naar Zuid Afrika of Suriname, ik pak je", toe te voegen en (voortdurend) te volgen door de woning en bij het uiten van welke
bedreigende woorden hij, verdachte, een mes heeft vastgehouden/getoond.
Parketnummer 05/72474-10, feit 4:
Vaststaande feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In de periode tussen 3 april 2010 en 15april 2010 heeft verdachte in zijn woning te Ede, aangever A.J. [slachtoffer2] een kopstoot gegeven en een klap in zijn gezicht.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is aangevoerd dat er geen sprake is geweest van opzet op mishandeling.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de mishandeling gelet op de aangifte, de verklaring van M.L. [slachtoffer1] en de verklaring van verdachte wettig en overtuigend bewezen.
Beoordeling rechtbank
Door aangever is verklaard dat hij op 15 april 2010 een woordenwisseling met verdachte heeft gekregen. Daarbij heeft aangever klappen in zijn gezicht gekregen, waardoor hij een pijnlijke kaak heeft opgelopen. Op 3 april 2010 heeft verdachte aangever een kopstoot gegeven tegen het neusbotje van aangever. Hierdoor heeft aangever pijn ondervonden en heeft hij een bloedneus opgelopen. Aangever heeft verklaard dat hij op 3 april 2010 met verdachte aan het stoeien was en dat aangever daarbij op een gegeven moment met de klep van zijn pet tegen het hoofd van verdachte kwam. Verdachte heeft toen, volgens aangever, de pet van aangevers hoofd gehaald en aangever een kopstoot gegeven. De moeder van aangever heeft gezien dat haar zoon verdachte met de klep van zijn pet op zijn neus raakte en dat verdachte hierop reageerde door zijn hoofd naar achteren te halen en haar zoon een volle kopstoot in zijn gezicht te geven. Verder verklaart zij dat verdachte haar zoon een paar keer heeft geslagen. Door de dochter van verdachte is eveneens gezien dat hij aangever tijdens een ruzie in zijn gezicht heeft geslagen.
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij voordat hij het wist een kopstoot gaf en dat hij eerst een kopstoot van aangever had gekregen. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij wel een kopstoot heeft gegeven, maar dat dit niet bewust is gebeurd. Ook bekent hij bij een ruzie een klap in het gezicht van aangever te hebben gegeven, ook dit zou niet bewust zijn gebeurd.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte aangever een kopstoot heeft gegeven en heeft geslagen en dat aangever hierdoor, zoals hij heeft verklaard pijn en – door de kopstoot- ook letsel heeft opgelopen. Dat verdachte dit niet bewust of niet met opzet heeft gedaan, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. Met betrekking tot de kopstoot overweegt de rechtbank hierbij dat aangever heeft verklaard dat verdachte eerst aangevers pet afzette en toen een kopstoot gaf en dat de moeder van aangever heeft verklaard dat verdachte eerst zijn hoofd naar achter haalde en toen de kopstoot gaf. Beide verklaringen duiden op bewust handelen door verdachte. Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat het gezicht een gevoelig lichaamsdeel is en dat een kopstoot in het gezicht over het algemeen pijnlijk is en vaak letsel (in de vorm van een blauwe plek of een bloedneus) tot gevolg heeft. Ten aanzien van het slaan in het gezicht overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft niet toegelicht hoe hij zonder opzet of onbewust een klap heeft gegeven. Het had wel op zijn weg gelegen dit toe te lichten, nu het slaan tegen een hoofd naar zijn aard een handeling is die duidt op opzettelijk/bewust handelen. Nu het slaan bovendien is gebeurd op een moment dat verdachte met aangever ruzie had, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat het slaan onopzettelijk/onbewust is gebeurd. Voorts is het slaan in het gezicht naar zijn aard een handeling die pijn doet.
Conclusie
De rechtbank acht gelet op het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op meerdere tijdstippen gelegen in de periode van 3 april 2010 tot en met 15 april 2010 te Ede telkens opzettelijk mishandelend zijn stiefkind, te weten A.J. [slachtoffer2], heeft geslagen, en een kopstoot gegeven en waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Parketnummer 05/900555-10
Gelet op de samenhang tussen de drie onder dit parketnummer tenlastegelegde feiten zal de rechtbank de feiten gezamenlijk bespreken.
Vaststaande feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 26 mei 2010 heeft verdachte M.L. [slachtoffer1] in Ede bij haar auto opgewacht. Verdachte had een priem bij zich. Toen [slachtoffer1] haar auto instapte, is verdachte ook ingestapt en is op de bestuurdersstoel gaan zitten nadat hij [slachtoffer1] had gevraagd op de passagiersstoel te gaan zitten. Toen [slachtoffer1] de auto wilde verlaten heeft verdachte haar vastgepakt. Verdachte heeft de auto op slot gedaan. Er is een worsteling ontstaan waarbij verdachte de priem in handen heeft gehad en waarbij [slachtoffer1] met de priem in haar been is geraakt. [slachtoffer1] is toen verdachte de priem vast had ook door de priem geraakt in haar hand. Verdachte is met [slachtoffer1] in de auto naar Maarsbergen gereden. Toen [slachtoffer1] onderweg op de A12 bij de afslag Veenendaal uit wilde stappen, heeft verdachte haar tegengehouden door haar bij haar nek/keel en haar haren vast te pakken. Verdachte heeft daarbij een pluk haar van [slachtoffer1] uit haar hoofd getrokken. Verdachte heeft daarna de auto weer op slot gedaan. Verdachte is vervolgens bij Maarsbergen een bosperceel ingereden en heeft de armen en benen van [slachtoffer1] met duck-tape vastgeplakt omdat hij wilde dat ze bij hem bleef.
Op 26 mei 2010 in het bos bij Maarsbergen hebben verdachte en [slachtoffer1] gezoend waarbij verdachte zijn tong in de mond van [slachtoffer1] heeft gebracht, heeft M.L. [slachtoffer1] verdachte op zijn verzoek gepijpt en heeft verdachte zijn vingers en daarna zijn penis in de vagina van [slachtoffer1] gebracht. In de uren daaraan voorafgaand was [slachtoffer1] verwond door een priem in handen van verdachte, was [slachtoffer1] door verdachte tegen haar wil in haar auto meegenomen, had verdachte meermalen de deuren van de auto waarin hij en [slachtoffer1] reden vergrendeld, is verdachte met [slachtoffer1] een bosperceel ingereden en heeft verdachte de handen en benen van [slachtoffer1] met duck tape vastgeplakt. Verdachte had medicijnen bij zich en heeft met [slachtoffer1] over innemen van medicijnen gesproken.
Op 26 mei 2010 is verdachte bij aangeefster M.L. [slachtoffer1] in de auto gestapt. Hij had een priem in zijn bezit. Bij het station van Ede, waar de auto geparkeerd stond , is aangeefster door de priem in haar been geraakt. Terwijl verdachte de auto over de snelweg A12 reed, is er ter hoogte van Veenendaal een worsteling ontstaan. Daarbij is aangeefster door de priem geraakt. Verdachte heeft, om te voorkomen dat aangeefster de auto uit zou gaan, haar bij haar hals/keel vastgegrepen en aan haar haren getrokken. Ten gevolge van het vastgrijpen van de hals van aangeefster heeft zij een pijnlijke adamsappel opgelopen en is de schuine halsspier opgezwollen. Verdachte had nadien een aantal haren van aangeefster in zijn handen. Op een moment dat verdachte de priem vasthad is aangeefster door de priem in haar hand geraakt.
Standpunt verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting gemotiveerd geconcludeerd dat, nu naast de aangifte elk bewijs dat verdachte haar heeft gedwongen seks met hem te hebben ontbreekt, de verdachte van de tenlastelegging onder 2 dient te worden vrijgesproken. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij en aangeefster op vrijwillige basis seks hebben gehad, niet onaannemelijk is. Nu niet blijkt van enige voor verdachte herkenbare vorm van verzet, kan geen dwang en dus geen opzet op verkrachting worden aangenomen. Tussen verschillende in de tenlastelegging onder 2 genoemde handelingen, zoals het verwonden en het seksuele contact zit een uur of meer. Dit geweld kan, indien al bewezen, niet gericht zijn op het bewerkstelligen van seksueel contact. De in de tenlastelegging onder 2 opgenomen woorden zijn niet te kwalificeren als geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of andere feitelijkheid
Met betrekking tot het vermeende steken met de priem door verdachte lopen de lezingen van de gang van zaken ver uit elkaar en is op grond van de verwondingen niet vast te stellen wat er is gebeurd. Verdachte heeft in ieder geval geen opzet gehad op het verwonden van [slachtoffer1].
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht alle drie de feiten wettig en overtuigend bewezen gelet op de aangifte, het letsel, het technisch steunbewijs als de priem en het tape en de verklaring van verdachte ter zitting alsook bij de politie.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair is tenlastege¬legd en zal verdachte daarvan vrij¬spreken.
Zoals de rechtbank reeds eerder heeft overwogen, is de verklaring van aangeefster [slachtoffer1] naar het oordeel van de rechtbank betrouwbaar. Aangeefster heeft verscheidene malen consistent en duidelijk over de feitelijke gang van zaken heeft verklaard, zowel kort na de verkrachting, als ten tijde van haar aangifte nadien. De rechtbank overweegt voorts dat het voor de juistheid van de verklaring van aangeefster op onderdelen verankering vindt in hetgeen door politieambtenaren is waargenomen toen aangeefster nog dezelfde nacht korte tijd na de verkrachting weer thuis verscheen. Aangeefster wekte de indruk zeer ontdaan te zijn. Verbalisanten relateren dat aangeefster hevig geëmotioneerd was, dat zij hevig trilde, dat haar mascara doorgelopen was, dat zij huilde, dat zij geen kracht meer had om op haar benen te staan, dat ze verwondingen had en dat ze meteen verklaarde dat ze was meegenomen door verdachte, dat ze was misbruikt en dat ze was gestoken met een priem. De door de verbalisanten waargenomen toestand van aangeefster vormt een bevestiging voor haar verklaring dat sprake was van een verkrachting en wijst niet op een vrijwillige gemeenschap. De mogelijkheid dat de toestand waarin aangeefster verkeerde niet door een onvrijwillige vrijheidsberoving en verkrachting, maar door (louter) andere oorzaken zou zijn ontstaan, is door de rechtbank onder ogen gezien; op grond van haar verklaring, bezien in verband met de inhoud van de stukken in het dossier, acht de rechtbank echter niet aannemelijk geworden dat die mogelijkheid zich heeft voorgedaan. Daarbij overweegt de rechtbank voorts dat voor de aannemelijkheid van de stelling van verdachte, dat de seks vrijwillig was in het dossier overigens ook geen steun te vinden is. Deze vrijwilligheid is bovendien ook moeilijk voorstelbaar nu het seksuele contact heeft plaatsgevonden nadat verdachte niet veel eerder, zoals hij zelf heeft verklaard, aangeefster aan haar haren de auto ‘moest’ intrekken, toen zij deze wilde verlaten, en nadat hij aangeefster aan handen en voeten had vastgetaped zodat zij niet weg zou lopen. Hoewel verdachte ontkent de in de tenlastelegging genoemde woorden “kussen, mond open, tanden van elkaar, tong erbij" en "dit maakt toch niet meer uit. Jij bent straks dood, ik slik de pillen in. We gaan straks samen dood" te hebben gebezigd, acht de rechtbank ook het uitspreken van deze woorden, gelet op de verklaring van aangeefster, bewezen.
Dat aangeefster niet met zoveel woorden heeft gezegd geen seksueel contact te willen en zich evenmin heftig fysiek heeft verzet tegen het seksuele contact, betekent gelet op de in de tenlastelegging genoemde voorafgaand (gewelddadige en bedreigende) feitelijkheden niet dat verdachte mocht uitgaan van vrijwilligheid en dat dus geen sprake is van verkrachting. Bovendien verklaart aangeefster gezegd te hebben dat ze verdachte niet wilde pijpen. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de in de tenlastelegging genoemde (gewelddadige en bedreigende) feitelijkheden in onderling verband en samenhang bezien van dien aard zijn dat hierdoor van dwang in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht sprake kan zijn en gelet op de verklaring van aangeefster ook was. De rechtbank acht hierbij van belang dat al deze handelingen ertoe leidden dat verdachte met aangeefster tegen haar wil in het donker in het bos belandde waardoor aangeefster in sterke mate kwetsbaar werd gemaakt en afhankelijk werd van verdachte.
Met betrekking tot de mishandeling/verwonding van aangeefster door middel van de priem wordt nog het volgende overwogen. Op het parkeerterrein is verdachte bij aangeefster in de auto gestapt en is zij door de priem die verdachte bij zich had gewond geraakt. Verdachte ontkent met opzet te hebben gestoken en heeft verklaard dat de priem op de parkeerplaats in Ede is weggegooid. Aangeefster verklaart dat zij nog ter hoogte van Veenendaal diverse malen met de priem is gestoken op het moment dat zij probeerde te vluchten. Uit de foto’s die in het dossier zijn opgenomen, blijkt dat er sprake is van meerdere steekwonden. Aangeefster heeft verklaard dat de priem haar hand helemaal heeft doorboord. Dat wordt ondersteund door het beschreven letsel.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat aangeefster zichzelf met de door verdachte meegenomen priem heeft verwond. De steekwonden aan haar bovenbenen en hand, zoals omschreven in de letselbeschrijving , passen bij de gang van zaken zoals door aangeefster beschreven . Indien zou worden uitgegaan van de verklaring van verdachte, zou slechts een deel van het letsel kunnen zijn ontstaan, te weten een tweetal verwondingen op het been en een verwoning aan de hand van aangeefster terwijl blijkens voornoemde letselbeschrijving een negental verwondingen zijn geconstateerd. Verdachte heeft geen verklaring gegeven voor het grote aantal steekwonden dat door aangeefster is opgelopen.
Aangeefster had direct bij aankomst thuis de priem in de auto liggen. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat verdachte de priem niet bij het station in Ede op de parkeerplaats heeft weggegooid, zoals verdachte heeft verklaard. De rechtbank ziet gelet op het vorenstaande geen aanleiding aan de verklaring van aangeefster te twijfelen dat verdachte haar – naar het oordeel van de rechtbank: kennelijk opzettelijk- met de priem heeft gestoken.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij op 26 mei 2010 en 27 mei 2010 te Ede en in de gemeente Veenendaal en te Maarsbergen (gemeente Utrechtse Heuvelrug), opzettelijk een persoon, genaamd M.L. [slachtoffer1] (zijnde verdachtes echtgenote), wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft verdachte, teneinde die [slachtoffer1] te dwingen met hem, verdachte, te praten, die [slachtoffer1] tegen haar wil in een auto meegenomen en daarbij de portieren vergrendeld en (daarbij) een priem getoond en (op het moment dat de portieren toch werden ontgrendeld en/of die [slachtoffer1] probeerde de auto te verlaten) een priem in haar benen en hand heeft gestoken en haar keel/nek heeft vastgepakt en aan haar haren heeft getrokken en vervolgens een bosperceel is ingereden en haar handen en benen met tape (duck tape) heeft vastgeplakt.
2.
hij op of omstreeks 26 mei 2010 te Maarsbergen, gemeente Utrechtse Heuvelrug door geweld of een andere feitelijkheid en bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid M.L. [slachtoffer1] (zijnde verdachtes echtgenote) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer1], te weten het in haar vagina brengen van zijn penis en vinger(s) en het in haar mond brengen van zijn penis en tong, welk geweld of andere feitelijkheid en welke bedreiging met geweld of andere feitelijkheid hierin hebben bestaan dat verdachte opzettelijk die [slachtoffer1] (kort daarvoor) heeft verwond met een priem en angst heeft ingeboezemd door haar tegen haar wil in een auto mee te nemen en de deuren te vergrendelen en een bosperceel in te rijden en haar handen en benen met ducktape vast te plakken en de woorden "kussen, mond open, tanden van elkaar, tong erbij" en "dit maakt toch niet meer uit. Jij bent straks dood, ik slik de pillen in. We gaan straks samen dood" heeft toegevoegd.
3. subsidiair
hij op 26 mei 2010 te Ede en in de gemeente Veenendaal, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten M.L. [slachtoffer1], zijnde verdachtes echtgenote), meerdere ma1en met een priem in haar benen en hand heeft gestoken en krachtig bij haar keel/nek heeft vast gepakt en aan haar haren heeft getrokken, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde onder parketnummer 05/720474-10 levert op:
Feit 1:
Mishandeling, begaan tegen zijn echtgenote
Feit 2:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Feit 3:
Opzettelijk iemand van de vrijheid beroven en beroofd houden
Het bewezenverklaarde onder parketnummer 05/900555-10 levert op:
Feit 1:
Opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden
Feit 2:
Verkrachting, meermalen gepleegd
Feit 3:
Mishandeling begaan tegen zijn echtgenote
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Over verdachte is een multidisciplinair rapport opgemaakt door drs. I.I. van der Klaauw, psycholoog, en drs. L.P. Heinsman, psychiater, respectievelijk gedateerd 4 januari 2011 en 8 januari 2011, waarin zij concluderen dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde feit sprake was van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, zodat verdachte ten tijde van de onderhavige feiten wel inzicht had in de wederrechtelijkheid van de begane feiten, maar hij zijn wil verminderd conform een dergelijk besef kon bepalen, zodat hij als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt.
Overeenkomstig de conclusies kan niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is. Er is voorts ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 490 dagen met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, en voorts tot het verrichten van 240 uren werkstraf subsidiair 120 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen onder de voorwaarden zoals door de Reclassering in haar rapport van 27 december 2011 geformuleerd.
De officier van justitie heeft voorts verzocht dat de vordering van de benadeelde partij M.L. [slachtoffer1] betreffende de immateriële schade, de legging, de kosten van een psycholoog en de kosten van het Aware project toe te wijzen, te weten een bedrag van € 10.930,49, en heeft gevorderd dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen hechtenis. Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 29 november 2011;
• een eindrapport observatie van OBC Berkelland-Trajectum, gedateerd 28 december 2011;
• een adviesrapport van Reclassering Nederland, gedateerd 27 december 2011;
• een adviesrapport van Reclassering Nederland, gedateerd 9 februari 2011;
• een multidisciplinair pro justitia rapport opgemaakt door psycholoog drs. I.I. van der Klaauw, gedateerd 4 januari 2011 en psychiater drs. L.P. Heinsman, gedateerd 8 januari 2011.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting, wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling van zijn toenmalige echtgenote, daarnaast heeft verdachte zijn stiefzoon mishandeld. De rechtbank acht dit zeer ernstige feiten. Verdachte heeft met zijn handelen een zeer ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn stiefzoon en op de lichamelijke en geestelijke integriteit van zijn toenmalige echtgenote. Verdachte heeft de belangen van zijn toenmalige echtgenote ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen (lust)gevoelens, waarbij hij geweld niet heeft geschuwd. De vrijheidsberovingen moeten voor het slachtoffer zeer beangstigend zijn geweest. Verdachte heeft, door te handelen als bewezen verklaard, het slachtoffer een traumatische ervaring bezorgd waarvan zij mogelijk nog jarenlang last van ondervindt. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Uit het aangehaalde uittreksel uit het algemeen documentatieregister blijkt dat verdachte niet eerder is veroor¬deeld.
Aan voornoemde Pro Justitia rapportage opgemaakt door drs. I.I. van der Klaauw ontleent de rechtbank het volgende:
Betrokkene is uit gesprekken en het testonderzoek naar voren gekomen als een onrijpe egocentrische, weinig empathische, uiterst krenkbare man met een vrijwel ondoordringbaar narcistisch pantser. Er is sprake van zwakbegaafdheid, een aanpassingsstoornis en van een persoonlijkheidsstoornis NAO met voornamelijk obsessief-compulsieve en afhankelijke trekken. Vanuit vroeg narcistische problematiek in combinatie met zwakbegaafdheid heeft betrokkene zich ontwikkeld tot een rigide, dwingende en controlebehoeftige man met een gering gevoel van eigenwaarde, dat gecompenseerd wordt door narcistische overwaardige ideeën. Er is sprake van een persoonlijkheidsstoornis, die betrokkene enige onvrijheid in zijn denken en gedragingen geeft, met name in het geval van krenkingen en verlatingen. Toen aangeefster zich verder begon te ontwikkelen, werd betrokkene bang haar te verliezen en begon hij haar steeds meer te controleren. Vanuit zijn narcistische fusiewens kon hij niet accepteren dat ze hem daadwerkelijk wilde verlaten. Vanuit zijn narcistische geloof in zichzelf als perfecte partner heeft hij haar trachten te overtuigen van zijn gelijk, waarbij hij voorbij is gegaan aan haar autonomie. De krenking moet dan koste wat kost weer rechtgezet worden. Ten tijde van het tenlastegelegde werd hij overmand door emoties, maar redeneerde hij ook rigide vanuit zichzelf en was hij in het overzicht beperkt. De persoonlijkheidsstoornis maakt dat betrokkenen obsessief gericht is op herstel van contact met aangeefster.
De problematiek van betrokkene zal moeilijk behandeld kunnen worden omdat betrokkene zelfinzicht en zelfreflectie ontbeert en vanuit zijn narcisme van mening is dat er met hem niets aan de hand is en dat hij niet hoeft te veranderen. Omdat betrokkenen geen intrinsieke motivatie heeft en het hem aan zelfinzicht ontbreekt zal een behandeling hem opgelegd moeten worden. Rapporteur heeft gelet op de ernst van het tenlastegelegde tbs met dwangverpleging overwogen. Gelet op de aanwezige narcistische problematiek is de kans op recidive aanwezig wanneer betrokkene weer contact opneemt met aangeefster of wanneer hij weer een nieuwe relatie aangaat. Betrokkene is echter niet eerder voor een vergelijkbaar feit veroordeeld en het onverwerkte verlies van zijn moeder, dat een rol gespeeld heeft bij het niet kunnen accepteren van de scheiding, kan na verwerking het recidiverisico verminderen, evenals het weer hebben van werk, huisvesting en nauwe familiebanden. Bovendien verwacht rapporteur dat betrokkene bij een tbs met dwangverpleging zich vanuit zijn narcisme dermate zal verschansen en zal verzetten dat er een grote kans is dat de behandeling muurvast komt te zitten. Dit betekent dat rapporteur denkt aan een behandeling in een minder verplichtend kader dan dwangverpleging. Dat zou in principe tbs met voorwaarden kunnen zijn, maar betrokkene zal dan met de voorwaarden moeten instemmen.
Aan de Pro Justitia rapportage opgemaakt door drs. L.P. Heinsman ontleent de rechtbank het volgende.
Op basis van risicofactoren geeft onderzochte een verhoogd risico op gewelddadige recidive. De kans op recidive is in principe binnen een relationele context, welke vanuit de bestaande herhaling van ervaren onrecht, leidt tot een stuwing van agressieve impulsen. Onderzochte lijkt vanuit zijn onderliggend negatief zelfbeeld gericht op het aangaan van relaties. De persoonlijkheidsstoornis en zwakbegaafdheid houden het patroon van omgaan met verlies en/of verlating, genoemde stuwing en hoge stressniveau in stand. Het wegmaken van gevoelens maakt daarbij dat onderzochte de opbouw van innerlijke spanningen in de relationele sfeer onvoldoende ervaart.
Naast dit verhoogde risico op termijn, speelt op de korte termijn de wijze waarop onderzochte de huidige relatiebreuk hanteert. Vanuit klinische risicotaxatie wordt de kans op recidive als tenminste verhoogd ingeschat.
Behandeling van de persoonlijkheidsstoornis is van belang om zowel verdere stuwing van agressieve impulsen als het onderhouden van het hoge stressniveau voor te kunnen zijn. Bij de wenselijkheid om de persoonlijkheidsstoornis te bewerken, dient rekening gehouden te worden met mede vanuit zijn intelligentie bepaalde beperkingen in de mogelijkheid tot verandering.
In de gegeven situatie kan rapporteur niet komen tot een in de praktijk uitvoerbaar advies. De voorkeur gaat uit naar een klinische behandeling. Een behandeling als bijzondere voorwaarde bij een deels voorwaardelijke straf dient echter als onvoldoende haalbaar te worden ingeschat. De mogelijkheid van een TBS-maatregel is overwogen. Met onderzochte kan geen overeenstemming bereikt worden over de voorwaarden.
Verdachte is na opmaking van de multidisciplinaire rapportage in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis geplaatst in Orthopedagogisch Behandelcentrum (OBC) Berkelland te Rekken. Verdachte heeft, zo blijkt uit het over verdachte opgemaakte Reclasseringsrapport d.d. 27 december 2012, opgemaakt door J. Frouws goed aan de hem aangeboden behandeling meegewerkt. In de in het reclasseringsrapport opgenomen passages uit het eindrapport van de observatie bij OBC Berkelland valt onder meer het volgende te lezen:
Wanneer met verdachte wordt gesproken over de tenlastegelegde feiten, is verdachte vervuld met gevoelens van onrecht en spreekt vervolgens alleen over de fouten van anderen spreek. Echter, als hij hier op wordt geattendeerd is hij wel in staat om naar zichzelf te kijken. Verdachte werkt ondanks zijn problematiek overwegend goed mee aan de behandeling en de inschatting is dat verdachte zich door externen, vaktherapeuten of de behandelend psycholoog wel enigszins kan laten sturen. Een in te zetten behandeling zal zich concentreren op de persoonlijkheidsproblematiek. De behandeling dient primair klinisch te zijn, met het streven om binnen zes maanden scherpere uitspraken te kunnen doen of, en hoe lang een klinische behandeling nog nodig is. Om de kans op recidive tot een acceptabel minimum te kunnen terugdringen wordt de duur van een behandeling ten aanzien van de persoonlijkheidsproblematiek geschat op ten minste twee jaar.
De Reclassering komt vervolgens tot het advies een tbs met voorwaarden op te leggen, waarbij een de voorwaarden in het rapport zijn geformuleerd. Hierbij is nog overwogen dat om de behandeling te doen slagen een strak kader zoals bij een tbs met voorwaarden noodzakelijk is.
Gelet op het hiervoor genoemde is duidelijk geworden dat sprake is van een verhoogd risico –en naar het oordeel van de rechtbank onaanvaardbaar risico- dat verdachte zonder behandeling opnieuw een misdrijf zal plegen waardoor de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen gevaar zal lopen.
De behandeling van verdachte kan blijkens het adviesrapport van Reclassering Nederland d.d. 27 december 2011 plaats vinden in de OBC Berkelland in Rekken. De rechtbank zal, gelet op het multidisciplinaire rapport en gelet op het adviesrapport van Reclassering Nederland van 27 december 2011, de behandeling opleggen als één van de voorwaarden verbonden aan een terbeschikkingstelling.
De bewezenverklaarde feiten zijn misdrijven die behoren tot een der misdrijven genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 1 van het Wetboek van Strafrecht en zijn misdrijven die een gevaar opleveren voor of een krenking zijn van de lichamelijke integriteit van een of meer personen.
Op grond van bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de ernst van de feiten, de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen tot het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling noopt. Wel acht de rechtbank de beteugeling van het recidivegevaar voldoende verzekerd door het verbinden van voorwaarden aan de op te leggen terbeschikkingstelling. Het ingrijpende bevel dat verdachte van overheidswege moet worden verpleegd kan naar het oordeel van de rechtbank (vooralsnog) achterwege blijven. Een klinische opname als bijzonder voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel, zoals door de verdediging bepleit, ziet de rechtbank niet als een optie omdat de rechtbank de behandeling van verdachte noodzakelijk vindt, zo nodig ook tegen de wil van verdachte. Indien verdachte hieraan niet mee wil werken, dient niet een gevangenisstraf het alternatief te zijn, maar een klimaat waar alsnog op behandeling wordt aangestuurd, te weten gedwongen verpleging.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 29 december 2011 verklaard bereid te zijn de in het adviesrapport van Reclassering Nederland d.d. 27 december 2011 vermelde voorwaarden na te komen.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte naast een gevangenisstraf gelijk aan voorarrest wordt veroordeeld tot een werkstraf.
De raadsman heeft betoogd dat moet worden afgezien van de werkstraf nu deze niets toevoegt en veeleer de op hervatting van verdachtes oude werkzaamheden als zelfstandige gerichte behandeling in de weg kan zitten.
De rechtbank acht, gelet op de bijzondere ernst van de feiten, zoals hierboven omschreven, en gelet op het feit dat verdachte ten tijde van de feiten voldoende inzicht had in de wederrechtelijkheid daarvan, naast een terbeschikkingstelling met voorwaarden, een gevangenisstraf voor de duur van 490 dagen (gelijk aan de tijd dat verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht) passend en geboden. De rechtbank overweegt hierbij dat gelet op de ernst van de feiten in beginsel een langere gevangenisstraf gerechtvaardigd zou zijn, maar dat de rechtbank het van belang acht dat de reeds ingezette behandeling niet door detentie wordt onderbroken. Met de verdediging is de rechtbank voorts van oordeel dat een werkstraf in de onderhavige zaak, gelet ook op de geformuleerde behandeldoelen, niet passend is.
6a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De benadeelde partij M.L. [slachtoffer1] vordert een bedrag van in totaal € 19.355,13 (bestaande uit de oorspronkelijke vordering van € 14.527,69, vermeerderd met beveiligingskosten van € 2.914,94 en kosten in verband met consultatie van een psycholoog van € 2.272,50 minus € 360,- aan reeds vergoedde psychologische kosten).
De rechtbank zal de civiele vordering van schade aan de legging tot een bedrag van € 20,- aan materiële schade toewijzen, waarbij de omvang van de schade door de rechtbank op basis van de overgelegde stukken naar billijkheid op dat bedrag is begroot aangezien het gevorderde bedrag ziet op een geheel nieuwe legging en onduidelijk is hoe oud en hoe duur de beschadigde legging was.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering ter zake vergoeding van materiële schade omdat dit deel van de vordering onvoldoende met stukken is onderbouwd nader onderzoek zou leiden tot een onevenredige belasting van in het strafgeding. Voorts is het causale verband tussen de kosten van de stoffering van de woning, inrichtingskosten, beveiligingskosten, kosten Aware-project en de kosten in verband met het bezoek aan een psycholoog en de bewezen verklaarde feiten op grond van de overgelegde stukken en de ter zitting verkregen informatie niet, dan wel onvoldoende vast komen te staan. Voor dit deel van de vordering kan benadeelde haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank acht voldoende bewezen dat zij, door hetgeen haar is aangedaan immateriële schade heeft geleden ter grootte van € 7.500,- en dat zij uit dien hoofde terecht aanspraak maakt op vergoeding van dit bedrag. De rechtbank kan in deze strafrechtelijke procedure niet exact vaststellen hoe groot de geleden immateriële schade is. Zij is echter van oordeel dat in ieder geval een bedrag van € 7.500,- aan schadevergoeding op zijn plaats is zodat zij dit bedrag bij wijze van voorschot zal toewijzen aan het slachtoffer.
De rechtbank zal de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven rol duck tape en priem, welke goederen van verdachte zijn en welke goederen verdachte bij de bewezenverklaarde feiten heeft gebruikt, verbeurd verklaren.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 27, 33, 36f, 37a, 57, 282, 242, 285, 300, 304 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt vrij van hetgeen onder 3 primair met parketnummer aan verdachte ten laste is gelegd.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
Een gevangenisstraf voor de duur van 490 (vierhonderdnegentig) dagen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat veroordeelde ter beschikking wordt gesteld en stelt daarbij de volgende voorwaarden:
- veroordeelde zal zich laten opnemen in en behandelen door OBC Berkelland te Rekken of een andere door de reclassering Nederland aan te wijzen instelling, waarbij het klinische deel van de behandeling de duur van maximaal 18 maanden niet mag overschrijden;
- veroordeelde zal zich houden aan de behandel- en begeleidingsvoorschriften van de hierboven bedoelde instelling en van reclassering Nederland. Dit geldt ook voor voorschriften betreffende middelengebruik, vrijheden- en medicatiebeleid;
- veroordeelde zal zich na de (klinische) opname houden aan de aanwijzingen te geven door reclassering Nederland en zal daarbij een traject volgen dat de behandelaren van de hierboven bedoelde instelling nodig of wenselijk achten;
- veroordeelde zal zich onder nabehandeling stellen bij een door de reclassering aan te wijzen instelling, voor zolang deze instelling in overleg met de reclassering dit nodig acht;
- veroordeelde zal zich tijdens en na de behandeling houden aan de (behandel en begeleidings)voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de reclassering Nederland;
- veroordeelde zal de reclassering Nederland op de hoogte houden van de inhoud en voortgang van de behandeling/begeleiding;
- veroordeelde zal toestaan dat de reclassering Nederland door de behandelde instelling over de behandeling/begeleiding wordt ingelicht;
- veroordeelde zal, indien reclassering Nederland dit in het kader van de begeleiding en/of rapportage noodzakelijk acht, na behandeling contact onderhouden met de bureaupsychiater van reclassering Nederland;
- veroordeelde zal zich onthouden van het plegen van criminele en/of ongeoorloofde praktijken;
- veroordeelde zal niet veranderen van woonsituatie, bijvoorbeeld verhuizen, zonder overleg en zonder goedkeuring van reclassering Nederland;
- veroordeelde zal zich constructief en open opstellen in het contact met reclassering Nederland en zal inzicht geven in zijn psychosociaal functioneren;
- veroordeelde geeft toestemming aan reclassering Nederland om contact op te nemen met personen en/of instellingen, voor zover dit noodzakelijk is in het kader van het toezicht, door, indien gewenst, daarvoor een verklaring van geen bezwaar te onderteken;
- veroordeelde zal iedere zes maanden een pasfoto, niet ouder dan zes maanden, afgeven aan reclassering Nederland, welke pasfoto gebruikt kan worden voor opsporingsdoeleinden in het geval veroordeelde zich aan het toezicht onttrekt;
- veroordeelde dient te alle tijde telefonisch bereikbaar te zijn voor reclassering Nederland;
- veroordeelde is het gedurende de duur van twee jaar verboden om zich in de woon- of verblijfplaats van aangeefster M.L. [slachtoffer1] te bevinden. Indien reclassering Nederland het noodzakelijk acht om voor een doelmatige uitvoering van (het toezicht op) de bijzondere voorwaarde de periode, tijd of locatie aan te passen, dan mag zij dit doen.
Geeft opdracht aan de (stichting) Reclassering Nederland om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij M.L. [slachtoffer1].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan M.L. [slachtoffer1], te betalen € 7.570,- (zegge zevenduizendvijfhonderdzeventig euro).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding ad € 7.570,- subsidiair 72 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer M.L. [slachtoffer1], te betalen € 7.570,- (zegge zevenduizendvijfhonderdzeventig euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 72 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een rol duck tape
- een priem.
Aldus gewezen door:
mr. G.M.L. Tomassen, als voorzitter, mr. J.M.J.M. Doon en mr. R.M. Maanicus, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Croes, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 januari 2011.