In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 6 december 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [X], en de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen over de vastgestelde waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [A-straat 1] te [Z]. De waarde was vastgesteld op € 238.000 per waardepeildatum 1 januari 2011, en eiser heeft hiertegen beroep ingesteld na de uitspraak op bezwaar van 23 juni 2012, waarin de waarde en de daarop gebaseerde aanslag onroerende-zaakbelasting werden gehandhaafd. Tijdens de zitting op 14 november 2012 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, terwijl de verweerder, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en [A], de onderbouwing van de vastgestelde waarde presenteerde.
De rechtbank heeft de feiten en argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. Eiser, die de woning in eigendom heeft, betwistte de vastgestelde waarde en verwees naar een taxatierapport van [A], waarin de waarde op € 249.000 werd getaxeerd. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor de juistheid van de vastgestelde waarde bij de verweerder ligt. De rechtbank concludeerde dat de verweerder met het overgelegde taxatierapport aannemelijk heeft gemaakt dat de woning op de waardepeildatum een waarde in het economische verkeer had van ten minste € 238.000.
De rechtbank heeft ook de vergelijkingsobjecten die door de verweerder zijn aangedragen beoordeeld. Deze objecten waren recent verkocht en vertoonden voldoende gelijkenis met de woning van eiser. De rechtbank oordeelde dat de aan de woning toegekende waarde niet in een onjuiste verhouding staat tot de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten. Eiser's argumenten over de oppervlakte van de woning en de vergelijking met vraagprijzen van andere woningen werden verworpen, omdat deze niet relevant waren voor de waardebepaling volgens de Wet WOZ. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op.