ECLI:NL:RBARN:2012:2221

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
16 oktober 2012
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
AWB-12_952
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd aan directeur-grootaandeelhouder wegens belastingfraude

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 16 oktober 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een directeur-grootaandeelhouder van een vennootschap, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd gekregen voor de jaren 2004 tot en met 2007. De inspecteur handhaafde deze aanslagen na een boekenonderzoek, waaruit bleek dat eiser aanzienlijke bedragen uit de kassa van zijn onderneming had onttrokken voor privégebruik, zonder deze bedragen in zijn aangiften op te nemen. Eiser stelde dat de navorderingsaanslagen niet tijdig waren opgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat er sprake was van kenbaar uitstel voor het indienen van de aangiften, waardoor de aanslagen tijdig waren. De rechtbank concludeerde dat eiser in kwade trouw had gehandeld door de onttrekkingen niet te verantwoorden, en dat de inspecteur een redelijke schatting had gemaakt van de niet aangegeven inkomsten. De beroepen van eiser werden ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat de navorderingsaanslagen terecht waren opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummers: AWB 12/952, 12/953, 12/954 en 12/955
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 16 oktober 2012
inzake
[X], wonende te [Z], eiser,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Apeldoorn, verweerder.

1.Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser de volgende navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd:
  • voor het jaar 2004 met dagtekening 31 december 2010 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].H.47) IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 68.159 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 110.200. Tevens is bij beschikking € 2.767 aan heffingsrente in rekening gebracht.
  • voor het jaar 2005 met dagtekening 31 december 2010 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].H.57) IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 67.001 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 45.050. Tevens is bij beschikking € 2.257 aan heffingsrente in rekening gebracht.
  • voor het jaar 2006 met dagtekening 26 februari 2011 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].H67) IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 79.736 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 127.366. Tevens is bij beschikking € 2.576 aan heffingsrente in rekening gebracht.
  • voor het jaar 2007 met dagtekening 8 januari 2011 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].H.77) IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.088, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 65.773 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.777. Tevens is bij beschikking
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 25 januari 2012 de navorderingsaanslagen IB/PVV en de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 1 maart 2012, ontvangen door de rechtbank op 2 maart 2012, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2012 te Arnhem. Namens eiser is daar verschenen mr. [gemachtigde]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en mr. [A].
De gemachtigde van eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.

2.Feiten

2.1
Eiser was in de onderhavige jaren bestuurder en, samen met zijn ex-echtgenote, ieder voor de helft, aandeelhouder van [B] BV. Deze vennootschap was bestuurder en aandeelhouder van [C] BV.
2.2
Eiser heeft op 18 januari 2006 aangifte IB/PVV 2004 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 68.159 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 66.000.
2.3
Eiser heeft op 30 oktober 2006 aangifte IB/PVV 2005 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 67.001.
2.4
Eiser heeft op 6 juni 2008 aangifte IB/PVV 2006 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 79.736 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 72.000.
2.5
Eiser heeft op 24 april 2009 aangifte IB/PVV 2007 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.008 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van 3.777.
2.6
De definitieve aanslagen IB/PVV zijn met dagtekening 8 december 2006 (voor het jaar 2004), 28 september 2007 (voor het jaar 2005), 10 december 2010 (voor het jaar 2006) en 9 oktober 2009 (voor het jaar 2007) overeenkomstig de door eiser ingediende aangiften opgelegd.
2.7
Op 30 mei 2008 is aan [B] BV een boekenonderzoek aangekondigd, waarvan met dagtekening 15 juni 2011 een rapport is opgemaakt. Daarin is onder meer het volgende vermeld:
“3.1.1 Omzetafromingen
Gedurende het boekenonderzoek is onder andere aandacht besteed aan de volledigheid van de omzet. Hierbij zijn uiteindelijk de backup kassabestanden van de franchisegever [D] geanalyseerd. Uit deze analyse bleek dat er met grote regelmaat negatieve aanslagen plaatsvonden op de kassa’s. Deze negatieve aanslagen vonden vrijwel altijd plaats op zaterdagmorgen. Het tijdstip van deze negatieve aanslagen was meestal rond openingstijd, meestal de eerste bon op een kassa. In totaal gaat het hierbij om negatieve aanslagen van € 1.700 oplopend naar
€ 2.500 per week. De negatieve aanslagen werden verdeeld over enkele kassa’s. Deze negatieve aanslagen zijn geregistreerd op de non-scan artikelgroepen (geen barcode), met name [E] en [F].
3.1.2
Strafrechtelijke vervolging
Gezien de aard en omvang van de onregelmatigheden in de kassa is contact opgenomen met de boetefraude coördinator. Uiteindelijk heeft dit geleid tot contacten met de FIOD. De FIOD heeft een strafrechtelijk onderzoek ingesteld en meerdere doorzoekingen verricht waarbij diverse zaken in beslag zijn genomen.
De heer [X] heeft tijdens zijn verhoor bekend belastingfraude te hebben gepleegd door de omzet af te romen. Tevens heeft hij toen bekend dat deze bedragen voor privé-doeleinden zijn gebruikt.
3.1.3
Verwerpen kasadministratie
Op basis van de bevindingen bij het boekenonderzoek en het strafrechtelijk onderzoek kan de kasadministratie niet dienen als een deugdelijke grondslag voor de winstberekening. Ik verwerp dan ook deze administratie.
3.1.4.
Correcties als gevolg van omzetafroming
De aangegeven omzet over de jaren 2004 tot en met 2008 wordt gecorrigeerd op grond van geconstateerde omzetafroming.
Er is sprake van de volgende omzetafromingen per jaar.
Jaar
Omzetafroming
2004
€ 88.400
2005
€ 90.100
2006
€ 110.733
2007
€ 131.547
2008
€ 84.237
Totaal
€ 505.017
Voor de periode tot en met medio 2005 waren alleen de dagomzetten per winkelassortimentsgroepen beschikbaar. Dit is een saldo van positieve en negatieve bedragen, de werkelijke onttrekkingen zijn dus zeer waarschijnlijk aanmerkelijk hoger geweest. Om een redelijke schatting te maken van de werkelijke onttrekkingen in geheel 2004 en het eerste halfjaar van 2005 zijn de onttrekkingen gesteld op het wekelijks terugkerende totaal bedrag van
€ 1.700.
Voor de periode vanaf medio 2005 is gebruik gemaakt van de data op transactieniveau.
(…)”
2.8
Er is een strafrechtelijk onderzoek gestart naar eiser, zijn ex-echtgenote, zijn zoon en de vennootschappen. Tot de stukken van het geding behoort een proces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD-ECD van 26 augustus 2010. Daarin is onder meer het volgende vermeld:
“Mededeling verbalisanten:
Er blijken met grote regelmaat ronde bedragen negatief aangeslagen te worden op de kassa’s. Uit nadere analyse komt daarbij het volgende naar voren:
  • negatieve aanslagen vinden vrijwel altijd plaats op zaterdagmorgen.
  • het tijdstip is meestal rond openingstijd, meestal de eerste bon op de kassa.
  • de bedragen verschillen per kassa van -/- € 50 tot -/- € 1.700.
  • in totaal gaat het iedere week om -/- € 1.700 eind 2005 (eerste week waarin +
  • bestanden beschikbaar zijn) oplopend naar -/- € 2.000 halverwege 2006 en -/- € 2.500 aan het einde van het jaar 2006 en het jaar 2007.
  • meestal slechts 1 transactie op een bon (alleen de negatieve). Dus geen correctie binnen de bon.
  • de negatieve aanslagen worden verdeeld over enkele kassa’s.
  • de negatieve aanslagen worden verdeeld over verschillende cassièrecodes
  • de negatieve bedragen worden aangeslagen onder negatieve EAN (non scan) codes.
  • Deze negatieve bedragen zitten niet meer in de omzet volgens de kassabestanden, omdat deze hiervan zijn afgetrokken.
  • Op de gekopieerde Xis-weeklijsten is voor een aantal hoofdgroepen altijd sprake van negatieve omzet. Het betreft altijd de categorie non-scanartikelen.
  • bepaalde non-scan productgroepen vertonen wekelijks negatieve saldo’s.
Gelet op bovenstaande bevindingen bestaat bij ons het vermoeden dat wekelijks de kassa wordt afgeroomd voor bedragen tussen de € 1.700 en € 2.500 in de periode 2005-2008.
(Gevraagd wordt om een reactie)
“Ja, dat klopt wat ik eerder verklaard heb. Het klopt wat u mij voorhoudt.”
(Gevraagd wordt wie bovenstaande handelingen hebben verricht en over welke periode)
“Ik heb bovenstaande handelingen verricht. Alleen ik heb deze handelingen verricht, niemand anders.”
(…)
(Wie verzorg de dagelijkse boekhouding bij u op kantoor.)
“Ik verzorg de dagelijkse boekhouding op kantoor. Ik doe het kasboek, personeelsbeheer. Ik verwerk de kassabestanden en maak het kasboek. Deze gegevens gaan weer naar de [G]. Tegenwoordig doe ik dit in [H], deze gegevens worden door mij handmatig overgezet. Eerder gebeurde dit in Excel.”
(…)
(Waarom zijn deze negatieve kassa-aanslagen gemaakt.)
“Zodat de directie, voor privé gebruik extra geld ter beschikking had.”
(…)
(Nadat hem was gevraagd wat er met het aan de onderneming onttrokken geld was gebeurd.)
“De directie heeft daar heel goed van geleefd. Daar bedoel ik mee mijzelf en mevrouw [I].”
(…)
(Gevraagd wordt wie de aangiften Inkomstenbelasting over de jaren 2005-2008 heeft ingevuld, wie ze heeft ondertekend, wie ze heeft ingezonden aan de Belastingdienst)
“[G] [Q] op basis van door mij aangeleverde gegevens.”
(Gevraagd wordt of gehoorde van mening is of betreffende aangiften Inkomstenbelasting van [X], op basis van hetgeen hiervoor besproken, juist of onjuist zijn gedaan)
“Onjuist.”
(Waarom denkt u dat.)
“Omdat ik inkomsten vanuit de BV niet heb opgegeven.”
(Nadat was gevraagd in hoeverre de belastingadviseur op de hoogte was van de negatieve omzetboekingen in de kassa op zaterdagmorgen. Wist hij hiervan bij het doen van deze aangiften.)
“Nee. Dat weet ik zeker.”
(…)”
2.9
Naar aanleiding van de bevindingen in het rapport zijn aan eiser de navorderingsaanslagen IB/PVV en de beschikkingen heffingsrente opgelegd. Daarbij zijn de in het rapport van het boekenonderzoek genoemde bedragen van omzetafroming voor 50% aan eiser toegerekend en in aanmerking genomen als belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang.

3.Geschil

In geschil is of de navorderingsaanslagen IB/PVV terecht en tot een juist bedrag aan eiser zijn opgelegd. In het bijzonder is in geschil of de navorderingsaanslagen IB/PVV 2004 en 2005 tijdig zijn opgelegd en of verweerder beschikt over een voor navordering vereist nieuw feit. Voorts is de hoogte van de navorderingsaanslagen IB/PVV 2004 en 2005 in geschil. De hoogte van de navorderingsaanslagen IB/PVV 2006 en 2007 is niet in geschil.

4.Beoordeling van het geschil

Tijdigheid navorderingsaanslagen IB/PVV 2004 en 2005
4.1
Eiser heeft gesteld dat de navorderingsaanslagen IB/PVV 2004 en 2005 niet tijdig zijn opgelegd, nu niet is gebleken dat kenbaar uitstel is verleend voor het doen van aangifte.
Verweerder heeft aangevoerd dat eisers aangiften werden ingediend door een adviseur die onder de Beconregeling valt, dat aan die adviseur in dat kader uitstel is verleend voor het indienen van de aangiften en dat de adviseur daarvan in kennis is gesteld. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt prints bijgevoegd van de Centraal Verwerking Uitstelregeling uit het computersysteem van de Belastingdienst met betrekking tot de inkomstenbelasting voor de onderhavige jaren. Daarop staat onder meer het Beconnummer en de naam van het kantoor van de adviseur, het sofinummer en de naam van eiser, het boekjaar en het verleende uitstel vermeld. Bij het verleende uitstel staat voor het belastingjaar 2004 de datum 1 april 2006 vermeld en voor het belastingjaar 2005 de datum 1 april 2007.
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat voor de onderhavige belastingjaren uitstel is verleend voor het doen van aangifte. De rechtbank acht tevens aannemelijk dat dit uitstel aan de adviseur van eiser kenbaar is gemaakt. De adviseur heeft de aangiften IB/PVV 2004 en 2005 ingediend op respectievelijk 18 januari 2006 en 30 oktober 2006. De rechtbank acht het, zonder contra-indicaties – welke ontbreken – niet aannemelijk dat de adviseur door het indienen van de aangiften op voornoemde data het risico zou aanvaarden dat de aangiften te laat werden ingediend.
4.3
Nu kenbaar uitstel is verleend voor het doen van de aangiften IB/PVV 2004 en 2005 tot respectievelijk 1 april 2006 en 1 april 2007 eindigde de termijn voor het opleggen van de navorderingsaanslagen IB/PVV 2004 en 2005 op respectievelijk 31 december 2010 en 31 december 2011. Nu de navorderingsaanslagen IB/PVV 2004 en 2005 beide zijn opgelegd op 31 december 2010 zijn zij tijdig aan eiser opgelegd.
4.4
Eiser heeft louter met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2005 gesteld dat het aan verweerder is om aan te tonen dat de navorderingsaanslag hem tijdig heeft bereikt. Nu vast staat dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2005 is opgelegd op 31 december 2010, derhalve een jaar vóór het verstrijken van de navorderingstermijn, en eiser tegen deze navorderingsaanslag op 7 januari 2011 bezwaar heeft gemaakt, is het aannemelijk dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2005 tijdig aan hem bekend is gemaakt.
Nieuw feit/kwade trouw
4.5
De vraag of sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt kan in het midden blijven, nu naar het oordeel van de rechtbank sprake is van kwade trouw bij eiser. Van kwade trouw is immers sprake indien eiser ten tijde van het doen van de aangiften wist dat, indien deze aangiften zouden worden gevolgd, de aanslagen tot een te laag bedrag zouden worden opgelegd. Eiser heeft verklaard dat hij bedragen uit de kassa heeft genomen voor privégebruik en dat hij die bedragen niet heeft verantwoord in zijn aangiften IB/PVV. Daarmee heeft hij bewust het risico genomen dat de aanslagen IB/PVV tot te lage bedragen zouden worden vastgesteld. De stelling van de gemachtigde van eiser dat verweerder niet heeft bewezen dat eiser wist of had moeten weten dat de negatieve aanslagen op de kassa’s gevolgen hadden voor zijn belastingaangiften, moet worden verworpen. Vast staat immers dat eiser aanzienlijke bedragen uit de kassa heeft genomen. Eiser wist of had behoren te weten dat door deze handelwijze gelden buiten de belastingheffing zouden blijven.
Hoogte navorderingsaanslagen IB/PVV 2004 en 2005
4.6
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet de vereiste aangifte gedaan. Eiser heeft immers erkend dat hij aanzienlijke bedragen aan zijn onderneming heeft onttrokken en deze niet in zijn aangiften IB/PVV heeft verantwoord. De volgens de aangiften verschuldigde belasting is daardoor verhoudingsgewijs aanzienlijk lager dan de werkelijk verschuldigde belasting. Ook is het bedrag van de belasting dat als gevolg hiervan niet is geheven op zichzelf beschouwd aanzienlijk. Naar het oordeel van de rechtbank was eiser zich ten tijde van het doen van de aangiften bewust of had hij zich ervan bewust moeten zijn dat door zijn gedragingen een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Van eiser mag immers, mede gelet op zijn positie als directeur-grootaandeelhouder, worden verwacht dat hij ermee bekend is dat aan de onderneming onttrokken bedragen moeten worden verantwoord.
4.7
Het vorenstaande brengt met zich dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard. Dit betekent dat eiser moet aantonen dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. Dat heeft eiser op geen enkele wijze gedaan.
4.8
De omkering van de bewijslast ontslaat verweerder evenwel niet van zijn verplichting de door hem aangebrachte correcties niet naar willekeur vast te stellen. De aanslagen dienen te berusten op een redelijke schatting (vergelijk HR 29 september 1993, BNB 1993/330). Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder een redelijke schatting gemaakt van de in de jaren 2004 en 2005 door eiser niet aangegeven inkomsten. Verweerder is uitgegaan van onttrekkingen van € 1.700 per week. Dit bedrag is afgeleid uit de vanaf medio 2005 tot en met 2008 vaststaande bedragen aan onttrekkingen. Voor die periode zijn de onttrokken bedragen namelijk rechtstreeks afgeleid uit het kassasysteem. De bedragen zijn in de loop der tijd in omvang toegenomen. Door voor het jaar 2004 en de eerste helft van 2005 van het laagste bedrag uit te gaan heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank een redelijke schatting gemaakt. Voor de tweede helft van 2005 zijn de onttrokken bedragen rechtstreeks afgeleid uit het kassasysteem. Ook voor die periode heeft verweerder derhalve een redelijke schatting gemaakt.
Dwangsom
4.9
Eiser heeft gesteld dat verweerder aan hem een dwangsom is verschuldigd vanwege het uitblijven van de uitspraak op bezwaar. Verweerder heeft gesteld dat hij niet in gebreke is gesteld en dat van het opleggen van een dwangsom derhalve geen sprake kan zijn. Het is aan eiser om te bewijzen dat hij verweerder in gebreke heeft gesteld. Van een schriftelijke ingebrekestelling is niets gebleken. Voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat hij verweerder mondeling in gebreke heeft gesteld tijdens het hoorgesprek, is dit onvoldoende. Een ingebrekestelling moet namelijk schriftelijk geschieden. Verweerder is dus geen dwangsom verschuldigd.
Heffingsrente
4.1
Nu eiser geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente heeft aangevoerd, dient ook het beroep inzake de beschikking heffingsrente ongegrond te worden verklaard.
4.11
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.F. Geerling, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. P.J.G. Tiemessen, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op:
16 oktober 2012
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.