Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
“(…)
Rechtbank Arnhem
In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 17 juli 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst/Oost, kantoor Doetinchem, over de tijdigheid van een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2000. Eiser had een navorderingsaanslag ontvangen, berekend naar een belastbaar inkomen van f 103.450, en daarnaast was er een heffingsrente van f 3.929 in rekening gebracht. De inspecteur handhaafde deze aanslag bij uitspraak op bezwaar van 14 maart 2012, waarna eiser op 20 maart 2012 beroep instelde bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 28 juni 2012 heeft eiser verklaard dat hij een deel van zijn omzet contant heeft ontvangen en dat dit geld naar een bankrekening in het buitenland is overgemaakt. De rechtbank moest beoordelen of de navorderingsaanslag tijdig was opgelegd, waarbij artikel 16, vierde lid, van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen (AWR) van belang was. Dit artikel stelt dat de bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag vervalt na verloop van vijf jaren, maar in het geval van buitenlandse inkomsten kan deze termijn verlengd worden tot twaalf jaren.
De rechtbank oordeelde dat de navorderingsaanslag tijdig was opgelegd, omdat de inkomsten niet in Nederland waren opgevoerd en naar het buitenland waren overgebracht. Eiser's argument dat het voor de inspecteur even moeilijk was om verzwegen omzet te achterhalen, werd door de rechtbank verworpen. Ook de stelling dat de navorderingsaanslag diende te vervallen wegens overschrijding van de termijn genoemd in artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) werd afgewezen, omdat deze termijn geen reden voor vernietiging van de navorderingsaanslag kan zijn.
Eiser voerde verder aan dat de inspecteur in strijd met het EG-verdrag had gehandeld, maar de rechtbank vond geen aanleiding om deze argumenten te honoreren. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, zowel voor de navorderingsaanslag als voor de beschikking heffingsrente. De proceskosten werden niet toegewezen, en partijen werd medegedeeld dat zij binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak hoger beroep konden instellen bij het gerechtshof te Arnhem.