ECLI:NL:RBARN:2011:BV1580

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
19 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
223027
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoir beslag op roerende zaken in kort geding

In deze zaak heeft eiser, uitbater van poolcafé [X], een vordering ingesteld tot opheffing van het conservatoir beslag dat door gedaagde op zijn roerende zaken is gelegd. Eiser stelt dat het beslag onrechtmatig is gelegd op grond van artikel 447 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), omdat hij de in beslag genomen goederen nodig heeft om in zijn levensonderhoud te voorzien. Eiser heeft aangevoerd dat hij, met uitzondering van een laptop, de roerende zaken nodig heeft om inkomen te verwerven voor hemzelf en zijn gezin. Hij verwijst naar een brief van gedaagde aan zijn echtgenote, waarin gedaagde zou hebben bevestigd dat eiser na verkoop van de volledige inventaris niet meer in zijn levensonderhoud kan voorzien.

Gedaagde heeft verweer gevoerd en betwist dat het beslag onder het verbod van artikel 447 lid 2 Rv valt. Hij stelt dat eiser niet als ambachtsman kan worden aangemerkt en dat de in beslag genomen goederen geen gereedschappen zijn in de zin van dit artikel. Gedaagde wijst erop dat eiser ook zonder de in beslag genomen inventaris een café kan uitbaten en dat hij in loondienst kan gaan werken om in zijn levensonderhoud te voorzien.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat eiser onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd om aanspraak te maken op de uitzondering van artikel 447 lid 2 Rv. De in beslag genomen goederen zijn niet aan te merken als gereedschappen die eiser gebruikt bij lichamelijke arbeid. Bovendien heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij door de verkoop van deze goederen in zijn levensonderhoud zou worden geschaad. De voorzieningenrechter heeft het verzoek tot opheffing van het beslag afgewezen en eiser veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 1.076,00.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 223027 / KG ZA 11-607
Vonnis in kort geding van 19 december 2011
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. D. Brouwer te Ede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. S. Koerselman te Best.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] is uitbater zonder personeel van poolcafé [X] in [woonplaats].
2.2. Bij vonnis van de rechtbank Arnhem van 28 september 2011 is [eiser] veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] van in hoofdsom € 55.250,00, vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskosten. Dit vonnis is op 11 oktober 2011 betekend aan het adres van [eiser].
2.3. [gedaagde] heeft in de procedure die geleid heeft tot het vonnis van 28 september 2011 conservatoir beslag gelegd op de roerende zaken die zich bevinden in het poolcafé [X]. Dit conservatoir beslag is door betekening van het vonnis van 28 september 2011 omgezet in executoriaal beslag.
2.4. De veiling van de in beslag genomen goederen staat gepland op 21 december 2011 te 13.30 uur.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert samengevat - de opheffing van het beslag op de roerende zaken die zich bevinden in het poolcafé [X], met uitzondering van de Toshiba laptop, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,00 voor elke dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft en de veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het spoedeisend belang vloeit in voldoende mate voort uit de aard van de vordering en de stellingen van [eiser].
4.2. [eiser] legt aan zijn vordering tot opheffing van het beslag ten grondslag dat het beslag op grond artikel 447 lid 2 Rv onrechtmatig is gelegd. Hij heeft de roerende zaken, met uitzondering van de laptop, namelijk nodig in verband met het verwerven van een inkomen om in de eerste levensbehoeften van zichzelf en zijn gezin te voorzien, aldus [eiser]. [eiser] stelt voorts dat [gedaagde] zelf in een brief aan [echtgenote van eiser] heeft bevestigd dat [eiser] na verkoop van de volledige inventaris geen mogelijkheid meer heeft om in de eerste levensbehoeften van hem en zijn gezin te voorzien.
4.3. [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat het gelegde beslag niet onder het verbod van artikel 447 lid 2 Rv valt. Dit artikel moet volgens [gedaagde] restrictief worden uitgelegd. Ten eerste kan [eiser] niet worden aangemerkt als een ambachtsman en ten tweede zijn de in beslag genomen roerende zaken geen gereedschappen in de zin van dit artikel, aldus [gedaagde]. [eiser] kan volgens [gedaagde] bovendien ook zonder deze inventaris een café uitbaten en hij kan ook in loondienst gaan werken om in zijn levensonderhoud en die van zijn gezin te voorzien. De mail die [gedaagde] aan de vrouw van [eiser] heeft gestuurd, was volgens hem bedoeld om haar op de hoogte te stellen en hij heeft daarin niet gezegd dat [eiser] door de verkoop van de beslagen goederen niet meer in zijn levensonderhoud kan voorzien.
4.4. Ingevolge de hoofdregel van artikel 3:276 heeft een schuldeiser in beginsel het recht zijn vordering op alle goederen van zijn schuldenaar te verhalen. Artikel 447 lid 2 Rv maakt hierop een uitzondering voor gereedschappen van ambachtslieden en werklieden, tot hun persoonlijk bedrijf behorende. Deze uitzondering dient beperkt te worden uitgelegd in die zin dat deze slechts geldt voor degenen die voor hun levensonderhoud van hun lichamelijke arbeid afhankelijk zijn en derhalve door uitwinning van hun gereedschap gevaar zouden lopen niet meer in dit levensonderhoud te voorzien (HR 14 juni 1991, NJ 1991, 631).
4.5. [eiser] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd om aanspraak te kunnen maken op deze uitzondering. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat de in beslag genomen goederen vallen onder gereedschappen als bedoeld in artikel 447 lid 2 Rv. De goederen die in beslag zijn genomen betreffen met name voorraden en inventaris van het poolcafé. Deze goederen zijn niet aan te merken als gereedschappen die [eiser] gebruikt bij lichamelijk arbeid waarvan hij afhankelijk is om in zijn levensonderhoud te voorzien. [eiser] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat hij door verkoop van deze goederen gevaar zou lopen niet meer in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Er zijn voor hem ook andere mogelijkheden om een inkomen te verwerven. Zo kan [eiser] bijvoorbeeld in loondienst gaan, waartoe de onweersproken stelling van [gedaagde], dat [eiser] afgestudeerd chef-kok is, wellicht mogelijkheden biedt.
4.6. Het beroep van [eiser] op de mail die [gedaagde] aan de vrouw van [eiser] heeft gestuurd, kan hem ook niet baten. [gedaagde] heeft toegelicht wat hij met deze mail heeft bedoeld en dat hij daarin schrijft dat door de veiling van de goederen de eenmanszaak van [eiser] ophoudt te bestaan, wil nog niet zeggen dat [gedaagde] daarmee erkent dat [eiser] dan niet meer in staat is in zijn levensonderhoud te voorzien. [gedaagde] heeft in dezelfde mail namelijk ook geschreven dat [eiser] in loondienst kan gaan werken.
4.7. De conclusie is dat het beroep van [eiser] op het verbod in artikel 447 lid 2 Rv niet slaagt. Dat betekent dat het verzoek tot opheffing van het beslag zal worden afgewezen.
4.8. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 1.076,00, waarvan € 260,00 aan griffierecht en € 816,00 aan salaris advocaat.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.076,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2011.
Coll.: SK