ECLI:NL:RBARN:2011:BV1570

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
14 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/701124-11
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag in het verkeer en opzettelijk bezit van verboden verdovende middelen

In deze zaak is een 21-jarige man uit Hoorn veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie jaren, met een aanvullende ontzegging van zes maanden. De verdachte is schuldig bevonden aan poging tot doodslag in het verkeer, het opzettelijk aanwezig hebben van verboden verdovende middelen, en gevaarzettend verkeersgedrag. Op 18 juni 2011, tijdens een achtervolging door de politie, heeft de verdachte geprobeerd te ontsnappen door met zijn auto in te sturen op de politieauto, waardoor deze in een levensgevaarlijke situatie terechtkwam. De verdachte negeerde stoptekens en verkeerslichten en veroorzaakte een gevaarlijke situatie voor de verbalisanten en andere weggebruikers. De rechtbank oordeelde dat het niet aan de verdachte te danken was dat er geen doden of gewonden zijn gevallen. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte ongeveer 10,67 gram cocaïne opzettelijk aanwezig had. De rechtbank rekent het gedrag van de verdachte zwaar aan, gezien de stuitende onverschilligheid voor de veiligheid van anderen. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte schadevergoedingen van €600,- aan twee slachtoffers moet betalen.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Promis II
Parketnummer : 05/701124-11
Datum zitting : 30 september 2011
Datum uitspraak : 14 oktober 2011
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats]
thans gedetineerd in Amsterdam PPC, H.J.E. Wenckenbachweg 48, Amsterdam.
Raadsman : mr. S. de Korte, advocaat te Utrecht.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 juni 2011 te Nijmegen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk G.H. [slachtoffer1] en/of S.J.[slachtoffer2] (beiden hoofdagent van politie) van het leven te beroven, terwijl voornoemde verbalisant in een onopvallend dienstvoertuig direct achter hem reden, en/of terwijl door voornoemde verbalisanten (door middel van het verlichte transparant aan de voorzijde van het dienstvoertuig met daarop afwisselend de tekst “Stop” en “Politie”) een stopteken werd gegeven en terwijl dit stopteken in spiegelschrift (duidelijk) zichtbaar voor hem was, althans (duidelijk) zichtbaar aan hem getoond is, en/of terwijl het dienstvoertuig (tevens) optische en geluidssignalen heeft gevoerd, opzettelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee (met hoge snelheid) rijdende over de Graafseweg aldaar, meermalen, althans eenmaal, (telkens) toen voornoemde politieambtenaren met hun dienstvoertuig naast verdachtes voertuig wilden gaan rijden en/of reden (teneinde dit voertuig via de linkerzijde in te halen om hem tot stoppen te manen/dwingen), (telkens) naar links heeft gestuurd en/of het dienstvoertuig van die politieambtenaren naar links heeft (weg)gedrukt in de richting van de rijbaan voor het tegemoetkomend verkeer, waarbij de door hem, verdachte, bestuurde auto (telkens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met dat dienstvoertuig,
ten gevolge waarvan dat dienstvoertuig (telkens) terecht is gekomen op de rijbaan/weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer, en/of ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer1] (telkens) krachtig moest remmen om een aanrijding met tegemoetkomend verkeer te voorkomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 18 juni 2011 te Nijmegen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan G.H. [slachtoffer1] en/of S.J.[slachtoffer2] (beiden hoofdagent van politie) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, en/of
terwijl voornoemde verbalisanten in een onopvallend dienstvoertuig direct achter hem reden, en/of terwijl door voornoemde verbalisanten (door middel van het verlichte transparant aan de voorzijde van het dienstvoertuig met daarop afwisselend de tekst “Stop” en “Politie”) een stopteken werd gegeven en terwijl dit stopteken in spiegelschrift (duidelijk) zichtbaar voor hem was, althans (duidelijk) zichtbaar aan hem getoond is, en/of terwijl het dienstvoertuig (tevens) optische en geluidssignalen heeft gevoerd, opzettelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee (met hoge snelheid) rijdende over de Graafseweg aldaar, meermalen, althans eenmaal, (telkens) toen voornoemde politieambtenaren met hun dienstvoertuig naast verdachtes voertuig wilden gaan rijden en/of reden (teneinde dit voertuig via de linkerzijde in te halen om hem tot stoppen te manen/dwingen), (telkens) naar links heeft gestuurd en/of het dienstvoertuig van die politieambtenaren naar links heeft (weg)gedrukt in de richting van de rijbaan voor het tegemoetkomend verkeer, waarbij de door hem, verdachte, bestuurde auto (telkens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met dat dienstvoertuig,
ten gevolge waarvan dat dienstvoertuig (telkens) terecht is gekomen op de rijbaan/weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer, en/of ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer1] (telkens) krachtig moest remmen om een aanrijding met tegemoetkomend verkeer te voorkomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer subsidiair:
hij op of omstreeks 01 juni 2011 te Nijmegen, in elk geval in Nederland, G.H. [slachtoffer1] en/of S.J. [slachtoffer2] (beiden hoofdagent van politie) opzettelijk heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, door terwijl voornoemde verbalisanten in een onopvallend dienstvoertuig direct achter hem reden, en/of terwijl door voornoemde verbalisanten (door middel van het verlichte transparant aan de voorzijde van het dienstvoertuig met daarop afwisselend de tekst “Stop” en “Politie”) een stopteken werd gegeven en terwijl dit stopteken in spiegelschrift (duidelijk) zichtbaar voor hem was, althans (duidelijk) zichtbaar aan hem getoond is, en/of terwijl het dienstvoertuig (tevens) optische en geluidssignalen heeft gevoerd, opzettelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee (met hoge snelheid) rijdende over de Graafseweg aldaar, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) toen voornoemde politieambtenaren met hun dienstvoertuig naast verdachtes voertuig wilden gaan rijden en/of reden (teneinde dit voertuig via de linkerzijde in te halen om hem tot stoppen te manen/dwingen), (telkens) naar links heeft gestuurd en/of het dienstvoertuig van die politieambtenaren naar links heeft (weg)gedrukt in de richting van de rijbaan voor het tegemoetkomend verkeer, waarbij de door hem, verdachte, bestuurde auto (telkens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met dat dienstvoertuig
hierin bestaande dat verdachte als bestuurder van een auto (kenteken [nummer]), rijdend op de Graafsweg aldaar, ten gevolge waarvan dat dienstvoertuig (telkens) terecht is gekomen op de rijbaan/weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer, en/of ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer1] (telkens) krachtig moest remmen om een aanrijding met tegemoetkomend verkeer te voorkomen, althans (verkeers)handelingen van (soort)gelijke dreigende aard en/of strekking;
Uiterterst subsidiair:
hij op of omstreeks 18 juni 2011 te Nijmegen, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Graafseweg, terwijl G.H. [slachtoffer1] en/of S.J. [slachtoffer2] in een onopvallend dienstvoertuig direct achter hem reden, en/of terwijl door voornoemde verbalisanten (door middel van het verlichte transparant aan de voorzijde van het dienstvoertuig met daarop afwisselend de tekst “Stop” en “Politie”) een stopteken werd gegeven en terwijl dit stopteken in spiegelschrift (duidelijk) zichtbaar voor hem was, althans (duidelijk) zichtbaar aan hem getoond is, en/of terwijl het dienstvoertuig (tevens) optische en geluidssignalen heeft gevoerd, opzettelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee (met hoge snelheid) rijdende over de Graafseweg aldaar, meermalen, althans eenmaal, (telkens) toen voornoemde politieambtenaren met hun dienstvoertuig naast verdachtes voertuig wilden gaan rijden en/of reden (teneinde dit voertuig via de linkerzijde in te halen om hem tot stoppen te manen/dwingen), (telkens) naar links heeft gestuurd en/of het dienstvoertuig van die politieambtenaren naar links heeft (weg)gedrukt in de richting van de rijbaan voor het tegemoetkomend verkeer, waarbij de door hem, verdachte, bestuurde auto (telkens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met dat dienstvoertuig,
ten gevolge waarvan dat dienstvoertuig (telkens) terecht is gekomen op de rijbaan/weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer, en/of ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer1] (telkens) krachtig moest remmen om een aanrijding met tegemoetkomend verkeer te voorkomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
2.
hij op of omstreeks 18 juni 2011 te Nijmegen, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk een fietser (G.V. [slachtoffer3]) van het leven te beroven, opzettelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende op de kruising Burghardt van den Berghstraat / Jan de Wittstraat aldaar, toen hij, verdachte, voormelde fietser aan de linkerzijde passeerde, plotseling (krachtig) naar rechts is gestuurd en tegen die fietser is aangebotst, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 18 juni 2011 te Nijmegen, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan een fietser (G.V.[slachtoffer3]) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende op de kruising Burghardt van den Berghstraat / Jan de Wittstraat aldaar, toen hij, verdachte, voormelde fietser aan de linkerzijde passeerde, plotseling (krachtig) naar rechts is gestuurd en tegen die fietser is aangebotst,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer subsidiair:
hij op of omstreeks 18 juni 2011 te Nijmegen, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Burghardt van den Berghstraat, toen hij het kruispunt met de Jan de Wittstraat naderde en/of opreed en/of op was gereden,
(terwijl) hij een voor en/of naast hem rijdende fieter (G.V. [slachtoffer3]) had waargenomen,
die op de Burghardt van den Berghstraat rijdende fietser aan de linkerzijde heeft ingehaald, en/of
(vervolgens) dat kruispunt is opgereden en/of op dat kruispunt rechtsaf is geslagen en/of naar rechts heeft gestuurd, en/of (daarbij) niet naar rechts heeft gekeken en/of geen richting naar rechts heeft aangegeven en/of niet heeft geremd en/of geen voorrang heeft verleend aan die fietser, in elk geval geen acht heeft geslagen op de mogelijke aanwezigheid van andere verkeersdeelnemers aan de rechterzijde van de door hem bestuurde auto,(vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is komen met die fiets(er), ten gevolge waarvan die fietser ten val is gekomen, althans kort voor en/of tijdens het afslaan naar rechts (de Jan de Wittstraat in) genoemde fietser heeft afgesneden dan wel de vrije doorgang heeft gehinderd, althans in strijd met artikel 18 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een zich naast verdachtes bevindende fietser niet voor heeft laten gaan, ten gevolge waarvan die fietser ten val is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
3.
hij op of omstreeks 18 juni 2011 te Nijmegen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (Peugeot 306, kenteken [nummer]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan J.M. [naam], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte die weg te nemen personenauto onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling leidt:
hij te Nijmegen op of omstreeks 18 juni 2011, opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, (een personenauto (Peugeot 306, kenteken [nummer])), toebehorende aan J.M. [naam], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, als bestuurder heeft gebruikt op de weg, de Graafseweg aldaar, in elk geval op een weg;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
4.
hij op of omstreeks 18 juni 2011 te Nijmegen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5,63 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of
ongeveer 10,67 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 30 september 2011 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. S. de Korte, advocaat te Utrecht.
Als benadeelde partijen hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd en zijn ter terechtzitting verschenen:
• Regiopolitie Gelderland Zuid, namens deze mevrouw J. [naam];
• G.H. [slachtoffer1];
• S.J. [slachtoffer2].
De officier van justitie, mr. T. Feuth, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Vrijspraak ter zake van feit 2 primair en 2 subsidiair en feit 3
De rechtbank is met de verdediging en de officier van justitie van oordeel dat hetgeen verdachte onder feit 2 primair en subsidiair is ten laste gelegd, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
De rechtbank is voorts met de verdediging van oordeel dat het aan verdachte onder feit 3 ten laste ge¬legde evenmin overtuigend bewezen kan worden en zal verdachte ook daarvan vrij¬spreken. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij de auto, waarvan hij dacht dat deze van een leeftijdsgenoot uit de buurt was, wilde lenen. Hij wilde de auto gebruiken om ermee naar de stad te rijden. J.M. [naam] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij de auto op verzoek van een onbekende Marokkaanse jongen, voor korte tijd op zijn naam had gezet. Hij zou hiervoor € 50, - krijgen. [naam] heeft verklaard te weten dat deze jongen met twee andere jongens de auto gebruikte. De raadsman heeft ter zitting gesteld dat de wederrechtelijkheid van het handelen van zijn cliënt niet kan worden aangetoond omdat niet uitgesloten kan worden dat zijn cliënt de eigenaar van de auto is.
De verschillende verklaringen omtrent het bezit van de auto, lopen zodanig uiteen dat naar het oordeel van de rechtbank niet overtuigend vastgesteld kan worden dat verdachte de auto daadwerkelijk gestolen heeft.
Ten aanzien van feit 1
Vaststaande feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 18 juni 2011 reed verdachte in een personenauto, een Peugeot 306, met het kentekennummer [nummer] op de Graafseweg te Nijmegen. Achter hem reden in een onopvallende dienstauto de verbalisanten S.J. [slachtoffer2] en G.H. [slachtoffer1] van de algemene noodhulpsurveillance te Nijmegen. Op het moment dat de dienstauto verdachte inhaalde, zagen de verbalisanten dat verdachte zijn veiligheidsgordel niet aanhad. Verdachte was op dat moment niet in het bezit van een geldig rijbewijs. Verbalisanten wisten dit. De dienstauto is verdachte gevolgd.
Verdachte sloeg vanaf de Graafseweg met de auto, plotseling en zonder richting aan te geven, rechtsaf de Burghardt van den Berghstraat in. Op de Burghardt van den Berghstraat gaven de verbalisanten middels een verlicht transparant aan de voorzijde van het dienstvoertuig, verdachte een stopteken, waarbij afwisselend de woorden “stop” en “politie” te zien waren. Verdachte heeft dit stopteken gezien, maar heeft het genegeerd. Hij probeerde te vluchten door zijn snelheid te verhogen. Daarop hebben de verbalisanten de zwaailichten en de sirene van de dienstauto in werking gesteld. Verdachte heeft het zwaailicht gezien en heeft de sirene gehoord en is bewust doorgereden. Na een korte achtervolging reed verdachte op het kruispunt Burghardt van den Berghstraat/Graafseweg, de Graafseweg op in de richting van de Willemsweg. Toen de verbalisanten verdachte aan de linkerzijde wilden inhalen heeft verdachte naar links gestuurd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan. Verdachte heeft niet alleen het leven van de verbalisanten in gevaar gebracht door tijdens de inhaalmanoeuvre tweemaal op de dienstauto in te sturen en deze op de weghelft voor het tegemoetkomend verkeer te drukken, waardoor de dienstauto krachtig moest remmen om niet in botsing te komen met tegenliggers. Hij heeft hen door het geheel van zijn handelingen vanaf het moment waarop hij het eerste stopteken negeerde, in levensgevaar gebracht. Verdachte heeft dit door hem gecreëerde gevaar tussen dit eerste moment en de door de verbalisanten noodgedwongen uitgevoerde pit-manoeuvre, op geen enkele wijze geprobeerd op te heffen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak van het onder feit 1 primair, subsidiair, meer subsidiair en uiterst subsidiair tenlastegelegde. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat zijn cliënt weliswaar naar links heeft gestuurd, maar niet heeft ingestuurd op de dienstauto. Het naar links sturen van zijn cliënt was er alleen op gericht om te voorkomen dat de dienstauto hem kon passeren en heeft er bovendien niet toe geleid dat [slachtoffer1] krachtig heeft moeten remmen teneinde niet in botsing te komen met tegemoetkomend verkeer. Zijn cliënt kan dan ook geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op het van het leven beroven van de beide verbalisanten dan wel op het hen toebrengen van zwaar lichamelijk letsel verweten worden. Voorts blijkt uit de verklaring van getuige [getuige1], dat de auto van verdachte en het dienstvoertuig vrij ver uit elkaar reden. Verder, zo heeft de raadsman betoogd, blijkt uit de foto’s van de VerkeersOngevalsAnalyse zelfs, dat het niet zijn cliënt is die heeft ingestuurd op de agenten, maar dat zij het zijn die met de dienstauto hebben ingestuurd op de auto van zijn cliënt. Ook hiervoor vormt de verklaring van getuige [getuige1] het ondersteunend bewijs. Tot slot heeft de verdediging aangevoerd dat het gezien het gewicht van beide auto’s, praktisch gezien niet mogelijk is dat een Peugeot (de auto van verdachte) een Volkswagen Golf (de dienstauto) van de weg drukt.
De beoordeling door de rechtbank
Zowel de verbalisanten als de verdachte verklaren dat aanrijdingen zijn ontstaan tussen de dienstauto en de door verdachte bestuurde auto.
In de lezing van verdachte hebben de verbalisanten de aanrijdingen veroorzaakt doordat zij met hun dienstauto tegen de auto van verdachte opreden en zij hem tegen het hek op het viaduct probeerden te duwen.
In het proces-verbaal van aanhouding relateren verbalisanten [slachtoffer1] en [slachtoffer2] dat zij op de Graafseweg verdachte links wilden inhalen om hem tot stoppen te manen. Verdachte stuurde naar links en ramde het dienstvoertuig. Door krachtig te remmen kon verbalisant [slachtoffer1] een aanrijding met het tegemoetkomende verkeer voorkomen. Verbalisanten probeerden opnieuw om verdachte in te halen. Verdachte stuurde voor de tweede maal naar links en ramde het dienstvoertuig. Ongeveer 3 à 4 seconden reden de auto’s naast en tegen elkaar over de Graafseweg. De politieauto werd langzaam op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer gedrukt. Door krachtig te remmen kon weer een aanrijding met het tegemoetkomende verkeer worden voorkomen.
Verbalisant [slachtoffer2] heeft verklaard dat hij zag en voelde dat verdachte hard en doelbewust en in de richting van het tegemoetkomende verkeer ramde. [slachtoffer2] vond dit zeer beangstigend omdat het dienstvoertuig werd geraakt aan de zijde waar hij zat. Hij heeft verklaard dat hij zich al aan het voorbereiden was op een frontale botsing en dat hij de noodknop van de portofoon had ingedrukt om spoedig assistentie te krijgen. Slechts door de snelle reactie van de bestuurder van de dienstauto, verbalisant [slachtoffer1], kon een aanrijding met het tegemoetkomend verkeer worden voorkomen.
Verbalisant [slachtoffer1] zag op de snelheidsmeter dat het de dienstauto 60 kilometer per uur reed, toen zij voor de eerste keer werden geramd. Op het moment van deze tweede botsing schat hij de snelheid van de voertuigen op ongeveer 70 kilometer per uur.
Getuige [getuige2] heeft gezien dat verdachte met zijn auto naar links uitweek, terwijl de politie auto daar reed en dat de auto van verdachte en de dienstauto tegen elkaar aan botsten. Zij zag en hoorde dat verdachte niet remde, maar juist gas bijgaf. Zij zag dat er veel rook ontstond en dat de auto’s als het ware aan elkaar vast zaten. Op dat moment was het vrij druk op de weg.
De getuige [getuige1] heeft verklaard dat hij op een feestje was en met een paar vrienden op 18 juni 2011 rond 23:00 uur op de hoek van de Burghardt v.d. Berghstraat met de Graafseweg stond. Hij hoorde het geluid van sirenes en zag een donkerkleurige burgerauto met zwaailamp op het dak en het bordje “Stop politie” achter de voorruit. Voor deze auto reed een donkerkleurige auto. Hij zag dat de voorste auto de Graafseweg op reed. Deze auto reed vrij ver naar links. Direct na de vluchtheuvel ging de politieauto naast de andere auto rijden. Hij zag dat de politieauto daarvoor over de doorgetrokken streep moest en op de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer terecht kwam. Hij zag dat de voertuigen een paar keer achter elkaar dicht bij elkaar kwamen, maar kon niet zeggen welke bestuurder ervoor zorgde dat de voertuigen naar elkaar toe werden gestuurd. De getuige had het idee dat de politieauto de eerste keer naar rechts stuurde. De voertuigen reden over het spoorviaduct en verdwenen uit het zicht.
In de VerkeersOngevalsAnalyse (VOA) staat vermeld dat de Peugeot aan de linkerachterzijde een veegspoor vertoonde. De schade werd veroorzaakt door het uitgestuurde rechtervoorwiel en de rechter voorzijde van de bumper van de dienstauto.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt:
De rechtbank deelt de conclusie dat schade aan beide auto’s (aan de linker achterkant van de auto van verdachte en aan de rechtervoorkant van de dienstauto) (mede) is veroorzaakt door het naar rechtsuitgestuurde voorwiel van de dienstauto. Deze stuurbeweging past bij de verklaring van verdachte dat de verbalisanten met de dienstauto tegen hem op zouden zijn gereden en hem naar rechts probeerde te duwen. Uit de verklaring van de verbalisanten en de verklaring van de getuige [getuige2] volgt dat verdachte de dienstauto ramde en dat de auto’s 3 à 4 seconden (in een V-vorm) tegen elkaar aan bleven rijden. Ook in dat geval zal het rechtervoorwiel van de dienstauto naar rechts uit hebben moeten sturen. Naar oordeel van de rechtbank ondersteunt de voormelde conclusie uit het VOA de stelling van de verdediging niet.
Weliswaar heeft getuige [getuige1] heeft verklaard dat hij “het idee had dat de politieauto de eerste keer naar rechts stuurde” maar hij heeft ook verklaard dat “hij kon niet zeggen welke bestuurder ervoor zorgde dat de voertuigen naar elkaar toe werden gestuurd”. Deze verklaring ondersteunt de stelling van de verdediging onvoldoende.
De verdediging heeft gesteld dat het gezien het gewicht van beide auto’s praktisch gezien niet mogelijk is dat een Peugeot (de auto van verdachte) een Volkswagen Golf (de dienstauto) van de weg drukt. Deze stelling wordt gepasseerd wegens gebrek aan onderbouwing. Dit geldt te meer nu uit de mededeling ter terechtzitting van de officier van justitie blijkt dat het gewicht van de Peugeot (1046 kg) slechts 228 kilo minder is dan dat van de dienstauto (Volkswagen Golf, 1274 kg) en bovendien is door de getuige [getuige2] verklaard dat de auto die verdachte bestuurde gas gaf.
Anderzijds wordt de verklaring van de verbalisanten ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige2]. Daarom hecht de rechtbank meer waarde aan deze verklaringen, dan aan de verklaring van verdachte.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen wordt het verweer van de verdediging verworpen, nu de feiten die daartoe zijn gesteld, niet aannemelijk zijn geworden.
Gezien de verklaringen van de verbalisanten en de getuige [getuige2], acht de rechtbank bewezen dat verdachte meermalen naar links heeft gestuurd en met zijn auto in aanrijding is gekomen met de dienstauto van de verbalisanten [slachtoffer1] en [slachtoffer2] en het dienstvoertuig naar links heeft gedrukt ten gevolge waarvan dat dienstvoertuig telkens terecht is gekomen op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer.
Bij een frontale aanrijding tussen de dienstauto en een tegemoetkomede auto zouden de auto’s elkaar hebben geraakt met een snelheid tussen de 100 en 120 km per uur (+ 70 km/u + + 50 km/u). Het is een feit van algemene bekendheid dat een frontale aanrijding tussen twee auto’s die elkaar voormelde (gezamenlijke) snelheid raken een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bestaat. Door desalniettemin te handelen zoals bewezenverklaard, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de verbalisanten dodelijk letsel zou toebrengen. Op grond hiervan acht de rechtbank voorwaardelijk opzet op de dood van de verbalisanten bewezen. Het is immers slechts aan het adequate optreden van verbalisant [slachtoffer1] te danken dat het niet tot een aanrijding is gekomen.
Nu verdachte, bij een manoeuvre als bewezenverklaard, niet met zijn auto op de baan voor het tegemoetkomende verkeer hoefde te komen, is de rechtbank van oordeel dat het rijgedrag van verdachte niet tevens er op hoefde te duiden dat hij ook zijn eigen overlijden op de koop toe nam.
Daarom acht rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 18 juni 2011 te Nijmegen, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk G.H. [slachtoffer1] en/of S.J.[slachtoffer2] (beiden hoofdagent van politie) van het leven te beroven, terwijl voornoemde verbalisant in een onopvallend dienstvoertuig direct achter hem reden, en terwijl door voornoemde verbalisanten (door middel van het verlichte transparant aan de voorzijde van het dienstvoertuig met daarop afwisselend de tekst “Stop” en “Politie”) een stopteken werd gegeven en terwijl dit stopteken duidelijk zichtbaar voor hem was, en terwijl het dienstvoertuig (tevens) optische en geluidssignalen heeft gevoerd, opzettelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Graafseweg aldaar, meermalen, toen voornoemde politieambtenaren met hun dienstvoertuig naast verdachtes voertuig reden (teneinde dit voertuig via de linkerzijde in te halen om hem tot stoppen te manen/dwingen), telkens naar links heeft gestuurd waarbij de door hem, verdachte, bestuurde auto (telkens) in aanrijding is gekomen met dat dienstvoertuig, ten gevolge waarvan dat dienstvoertuig (telkens) terecht is gekomen op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer, en ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer1] krachtig moest remmen om een aanrijding met tegemoetkomend verkeer te voorkomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van feit 2 meer subsidiair
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het hem onder 2 meer subsidiair tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, naast vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde, ook vrijspraak van het meer subsidiair tenlastegelegde bepleit.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij nergens tegenaan is gereden en geen fietser heeft gezien heeft gezien.
Verbalisanten S.J. [slachtoffer2] en G.H. [slachtoffer1] hebben verklaard dat zij op 18 juni 2011 met de dienstauto achter de auto van verdachte aanreden. Bij het kruispunt Burghardt van den Berghstraat/ Jan de Wittstraat is een fietser, genaamd G.V. [slachtoffer3], aan de linkerzijde ingehaald door verdachte, waarna verdachte zijn auto naar rechts heeft gestuurd. G.V. [slachtoffer3] heeft verklaard dat een auto linksvoorbij kwam, hem sneed, waardoor hij tegen de passagierszijde van de auto aan en vervolgens ten val is gekomen. Hij viel naar links, kwam op de grond terecht met de fiets tussen zijn benen en heeft bij de val zijn linker elleboog en hand bezeerd. Ook was de kettingkast van zijn fiets losgeraakt door de val. De auto reed rechts de straat in.
Uit de aangifte van de fietser G.V. [slachtoffer3] en het relaas van verbalisanten blijkt dat verdachte de fietser aan de linkerzijde passeerde en hem vervolgens, de bocht naar rechts nemend, afsneed. Hij heeft hierbij geen voorrang verleend waardoor de fietser ten val kwam. Door aldus te handelen heeft verdachte gevaar op de weg veroorzaakt.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 18 juni 2011 te Nijmegen, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Burghardt van den Berghstraat, toen hij het kruispunt met de Jan de Wittstraat opreed en een voor hem rijdende fietser (G.V. [slachtoffer3]) aan de linkerzijde heeft ingehaald,
dat kruispunt is opgereden en/of op dat kruispunt rechtsaf is en (daarbij) geen voorrang heeft verleend aan die fietser, vervolgens in aanrijding is komen met die fiets(er), ten gevolge waarvan die fietser ten val is gekomen,
door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, en het verkeer op die weg werd gehinderd.
Ten aanzien van feit 4
Feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Bij zijn aanhouding op 18 juni 2011 te Nijmegen werd, in de auto waarin verdachte reed, een tasje aangetroffen. Het tasje is van verdachte. In het tasje is - onder meer- aangetroffen een zakje met daarin een op drugs gelijkende stof. Het netto gewicht van dit zakje betrof 10,67 gram. Hiervan is een representatief monster genomen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 10,67 gram cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad. Vrijspraak dient te volgen voor het ten laste gelegde opzettelijk aanwezig hebben van 5,63 gram heroïne, nu uit het NFI rapport is gebleken dat de betreffende hoeveelheid, op drugs gelijkende stof die ook in de auto is aangetroffen geen heroïne is.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft algehele vrijspraak voor dit feit bepleit. Het aangetroffen tasje is eigendom van verdachte, maar de daarin aangetroffen, op drugs gelijkende stof niet. Verdachte heeft geen idee hoe deze in zijn tasje terecht is gekomen. Bovendien kan volgens de raadsman het NFI rapport niet als bewijs gebezigd worden. Het rapport vermeldt de onderzochte middelen onder kenmerk AABQ4800NL respectievelijk AABQ4801NL. Deze kenmerken zijn echter niet te herleiden tot de door de politie in de auto aangetroffen stoffen. Aldus kan niet worden vastgesteld of het NFI ook daadwerkelijk laatstgenoemde stoffen heeft onderzocht. In ieder geval dient vrijspraak te volgen voor het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne, nu deze stof niet is aangetroffen in de auto.
Het oordeel van de rechtbank
De kenmerken AABQ4800NL en AABQ4801NL, die blijkens het rapport van het NFI aan de te onderzoeken monsters zijn toegekend, zijn niet in het de rest van het dossier terug te vinden. Desondanks staat naar het oordeel van de rechtbank buiten iedere twijfel dat de door het NFI onderzochte middelen de stoffen betreffen die zijn aangetroffen in de auto van verdachte na zijn aanhouding. Allereerst vermeldt het NFI-rapport de naam van verdachte. Daarnaast vermeldt het rapport als ‘politie registratienummer’ [(…)-2011061137-(…)]. Dit nummer is het proces-verbaalnummer van het onderliggende politiedossier. Het NFI-rapport kan dan ook als bewijsmiddel worden gebezigd. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging op dit punt.
Door het NFI is vastgesteld dat het monster in de zaak met het proces-verbaalnummer PL084T-2011061137-46, cocaïne bevatte. Daaruit leidt de rechtbank af dat het in het tasje van verdachte aangetroffen zakje met het netto gewicht van 10,67 gram cocaïne bevatte. De rechtbank acht bewezen dat verdachte deze hoeveelheid cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad. Het verweer van verdachte dat de cocaïne – hoewel aangetroffen in zijn tasje – niet van verdachte zelf is en verdachte niet weet hoe dit dan in zijn tasje en terecht is gekomen wordt verworpen. Verbalisanten zien dat verdachte het tasje kort voor zijn aanhouding van zijn nek haalde en op de vloer van de auto gooide. Een ongewenste en toevallige ‘vermenging van goederen’ is onwaarschijnlijk, temeer daar er in het tasje ook contant geld en een digitale weegschaal werden aangetroffen. Op zichzelf bezien een niet onlogische en het uiterst bedenkelijke combinatie van goederen.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne, nu uit het NFI-rapport volgt dat andere stof die in het tasje werd aangetroffen, geen heroïne is.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op of omstreeks 18 juni 2011 te Nijmegen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 10,67 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
poging doodslag, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 2, meer subsidiair:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
Ten aanzien van feit 4:
het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder c van de Opiumwet gegeven verbod
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor feit 1 primair en feit 4 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Voorts heeft de officier de rechtbank verzocht verdachte voor feit 1 een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren en voor feit 2 een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden op te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte, die op dit moment reeds 103 dagen in hechtenis verblijft. Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich dient te houden aan aanwijzingen hem door of namens de reclassering te geven.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de Justitiële Documentatie betreffende verdachte, gedateerd 2 september 2011;
• een beknopt reclasseringsadvies, gedateerd 21 juni 2011;
• een beknopt reclasseringsadvies, gedateerd 27 juli 2011;
• een rapportage trajectconsult NIFP, gedateerd 14 juli 2011, opgesteld door J.H. Verhoef;
• een Pro Justitia rapportage door mevrouw drs. A. de Jong, GZ psycholoog, gedateerd 23 september 2011, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de misdrijven poging tot doodslag in het verkeer, meermalen gepleegd en het opzettelijk aanwezig hebben van verboden verdovende middelen, alsmede aan gevaarzettend verkeersgedrag.
De wijze waarop in onderhavige zaak een en ander plaatsvond is hiervoor onder de bewijsoverwegingen reeds uitvoerig uiteengezet. Als verklaring voor zijn gedrag heeft verdachte verklaard dat hij een verkeersboete wilde ontlopen, temeer daar hij enkele dagen eerder - nota bene na een achtervolging- ook al was aangehouden door de politie. Door (wederom) een achtervolging te ontketenen heeft verdachte, als rijdend in een botsauto geprobeerd de politie van zich af te schudden. Tijdens zijn vlucht heeft hij stoptekens en verkeerslichten genegeerd. Hij is enkel en alleen gericht geweest op het ontkomen aan een geldboete. Hij heeft onvoldoende oog gehad voor de veiligheid van andere verkeersdeelnemers. Aldus heeft verdachte een levensgevaarlijke situatie gecreëerd. Niet alleen voor de verbalisanten in de dienstauto en voor de fietser, die als onschuldige en kwetsbare verkeersdeelnemer toevallig op verdachtes route reed, maar ook voor het overige verkeer. Verdachte zijn handelen had fatale gevolgen kunnen hebben. Het is niet aan verdachte te danken dat bij de door hem ontketende achtervolging geen doden of gewonden zijn gevallen. Dergelijk gedrag is onaanvaardbaar en getuigt van een stuitende onverschilligheid tegenover de veiligheid in het algemeen en de lichamelijke en mentale integriteit van de betrokken personen in het bijzonder. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Uit genoemde rapportages blijkt dat verdachte simpel redeneert en gericht is op zijn eigen belang. Er zijn geen psychiatrische stoornissen geconstateerd. Verdachte leidt aan forse problematiek op het gebied van het op orde houden van zijn financiën, het volgen van een opleiding en verkrijgen van werk.
Verdachte bagatelliseert de gepleegde feiten en de kans op recidive wordt hoog geschat. Aangezien hij niet tot weinig ontvankelijk is voor begeleiding wordt geadviseerd geen behandeling als bijzondere voorwaarde op te leggen.
Voor de afdoening van deze zaak komt naar het oordeel van de rechtbank ter zake van feit 1 primair en feit 4 - beide een misdrijf - geen andere straf in aanmerking dan een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur. De rechtbank zal, vanwege de ernst van de gepleegde feiten en de onverschilligheid van verdachte, een hogere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Verdachte heeft door zijn handelen de verkeersveiligheid in hoge mate geschaad. Daarom is het geboden om naast een gevangenisstraf voor langere duur voor de feiten 1 en 2, twee geheel onvoorwaardelijke ontzeggingen van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen op te leggen. Het persoonlijk belang van verdachte bij behoud van zijn rijbewijs legt, gezien de ernst van zijn handelen, onvoldoende gewicht in de schaal om tot een ander oordeel te komen.
De rechtbank komt niet toe aan beoordeling van de verzoeken van de raadsman.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vorde¬ring, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
• De benadeelde partij Regiopolitie Gelderland Zuid, namens deze mevrouw J. [naam], vordert een bedrag van € 2.886,64 aan materiële schade. De verdachte heeft de vordering van de benadeelde weersproken. De rechtbank acht de vordering niet ontvankelijk – nu de benadeelde partij niet is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd, zijnde het menselijk leven.
• De benadeelde partij G.H. [slachtoffer1], vordert een bedrag van € 600,- aan immateriële schade. De verdachte heeft de vordering van de benadeelde weersproken. De rechtbank acht de vordering - nu het ten laste gelegde bewezen is verklaard en de vordering voldoende is onderbouwd - volledig toewijsbaar. De rechtbank zal voorts aan de benadeelde partij de wettelijke rente vanaf de datum feit toekennen. Voorts zal de rechtbank ter hoogte van het toegewezen bedrag een schadevergoedingsmaatregel opleggen.
• De benadeelde partij S.J. [slachtoffer2], vordert een bedrag van € 600,- aan immateriële schade. De verdachte heeft de vordering van de benadeelde weersproken. De rechtbank acht de vordering - nu het ten laste gelegde bewezen is verklaard en de vordering voldoende is onderbouwd - volledig toewijsbaar. De rechtbank zal voorts aan de benadeelde partij de wettelijke rente vanaf de datum feit toekennen. Voorts zal de rechtbank ter hoogte van het toegewezen bedrag een schadevergoedingsmaatregel opleggen.
6b. De beoordeling van het beslag
Ten aanzien van het beslag overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten aan verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven mobiele telefoons, het paspoort en het contante geld.
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven cocaïne en de stof waarvan werd vermoed dat het heroïne was, zijnde fenacetine, een geneesmiddel dat wegens de bijwerkingen niet meer mag worden geleverd en wordt gebruikt als een versnijdingsmiddel voor cocaïne, de slotentrekker en vouwmes dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24, 24c, 27, 36b, 36c, 36f, 45, 62, 91 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 5, 177,178 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het onder feit 2 primair en subsidiair en onder feit 3 tenlastegelegde.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte ter zake van de feiten 1 en 4 wegens het bewezenverklaarde tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
En ter zake van feit 1 voorts tot:
Een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen, bromfietsen daaronder begrepen, voor de duur van 3 (drie) jaren.
En ter zake van feit 2 tot:
Een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen, bromfietsen daaronder begrepen, voor de duur van 6 (zes) maanden.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de in auto aangetroffen drugs, slotentrekker en vouwmes.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij Regiopolitie Gelderland Zuid;
Verklaart de vordering niet ontvankelijk.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1];
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan G.H. [slachtoffer1], wonende te Nijmegen, te betalen € € 600,- (zegge zes honderd euro).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 600,-, subsidiair 12 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1], wonende te Nijmegen, te betalen € 600,-, (zegge zes honderd euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 12 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij S.J. [slachtoffer2]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan S.J. [slachtoffer2], wonende te Nijmegen, te betalen € 600,- (zegge zes honderd euro).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 600,- , subsidiair 12 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer S.J. [slachtoffer2], wonende te Nijmegen, te betalen € 600,- , (zegge zes honderd euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 12 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwer¬pen, te weten:cocaïne en de stof waarvan werd vermoed dat het heroïne was, zijnde fenacetine, de slotentrekker en het vouwmes.
Beveelt de teruggave van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten mobiele telefoons, het paspoort en het contante geld, aan veroordeelde.
Aldus gewezen door mr. J.J.H. van Laethem, als voorzitter, mr. D.R. Sonneveldt, mr. W.L.J.M. Duijst, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Cosijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 oktober 2011.