ECLI:NL:RBARN:2011:BV0147

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
22 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/600243-08
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 56-jarige man voor meermalen medeplegen van witwassen en vuurwapenbezit

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 22 december 2011 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 56-jarige man, die werd beschuldigd van het meermalen medeplegen van witwassen en vuurwapenbezit. De verdachte had geld, afkomstig uit de hasjhandel, op de rekening van zijn Zwitserse bedrijf laten storten. Dit geld werd vervolgens door hem opgenomen en overgeboekt, wat werd gekwalificeerd als een witwasconstructie voor een criminele organisatie. De rechtbank oordeelde dat een taakstraf, zoals geëist door het Openbaar Ministerie, niet recht deed aan de ernst van de feiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 9 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich gedurende een periode van ruim 9 maanden schuldig had gemaakt aan het witwassen van grote geldbedragen, en dat hij ook in het bezit was van drie vuurwapens en bijbehorende munitie. De rechtbank benadrukte dat dergelijk gedrag de integriteit van het financiële en economische verkeer aantast en een bedreiging vormt voor de legale economie. De verdachte had zich coöperatief opgesteld tijdens het onderzoek, wat in zijn voordeel werd meegewogen, maar de ernst van de feiten en de hoogte van de betrokken bedragen werden zwaar aangerekend. De rechtbank besloot tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge kinderen. De beslissing was gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Promis II
Parketnummer : 10/600243-08
Data zittingen : 13 april 2010, 29 april 2010, 20 januari 2011, 27 oktober
2011, 22 november 2011 en 8 december 2011.
Datum uitspraak : 22 december 2011.
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
officieren van justitie : mr. G.C. Bos en mr. B.M.M. Zonneveld.
raadsman : mr. J.T.C. Leliveld, kantoorhoudende te ‘s-Gravenhage.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 mei 2004 tot en met 11 februari 2005 te Zwartebroek en/of Noordwijk en/of (elders) in Nederland en/of Zwitserland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) van (een) voorwerp(en), te weten een grote hoeveelheid geld, (met een totale waarde van ongeveer 192.334,83 euro en/of 184.400,-- euro), althans enig(e) geldbedrag(en)
- de werkelijke aard en/of herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding
en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben hij verdachte en/of zijn mededader(s) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren van bovengenoemde geldbedrag(en) (met een totale waarde van ongeveer 192.334,83 euro en/of 184.400,-- euro), althans van enig(e) geldbedrag(en) en/of bovengenoemde geldbedrag(en) voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat het/de bovengenoemd(e) geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit de opbrengst van de handel in en/of het transport van verdovende middelen, in elk geval afkomstig was/waren van enig misdrijf;
en/of
- verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl
hij verdachte en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven en/of het
voorhanden krijgen en/of overdragen en/of omzetten van bovengenoemd(e)
geldbedrag(en), (met een totale waarde van ongeveer 192.334,83 euro en/of
184.400,-- euro), althans van enig(e) geldbedrag(en), wist(en) dat bovengenoemd(e) geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren van enig misdrijf,
2.
dat hij op of omstreeks 25 november 2009 te Noordwijk, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
- een vuurwapen van categorie III, te weten: een revolver (North American Arms Corp) en/of
- een vuurwapen van categorie III, te weten: een revolver (Amadeo Rossi SA)
- een vuurwapen van categorie III, te weten: een seinpistool (merk GT)
- munitie van categorie III, te weten:
o3, althans meerdere, in ieder geval één patro(o)n(en), kaliber .22; en/of
o5, althans meerdere, in ieder geval één patro(o)n(en), merk Geco, kaliber .38
special en/of
o50, althans meerdere, in ieder geval één patro(o)n(en), merk PMC, kaliber .38
special, voorhanden heeft gehad.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 22 november 2011 onderzocht. Daarbij zijn verdachte en zijn raadsman voornoemd verschenen. Op 08 december 2011 is dit onderzoek ter zitting gesloten.
Het Openbaar Ministerie heeft gerekwireerd.
De raadsman en verdachte hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Ten aanzien van feit 1 - witwassen
Feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte, woonachtig in [woonplaats], heeft in de periode van 14 mei 2004 tot en met 11 februari 2005 een tweetal grote geldbedragen ontvangen op de rekening van zijn Zwitserse bedrijf [naam Zwitsers bedrijf] Management GMbH (hierna [naam Zwitsers bedrijf] Management). Deze geldbedragen,
€ 192.334,83 en € 184.400 , afkomstig van [bedrijfsnaam Libanon] Trading te Libanon, zijn onverschuldigd betaald en afkomstig van [hoofdverdachte], (hierna [hoofdverdachte]). . Verdachte heeft vervolgens in opdracht van [hoofdverdachte] (toentertijd woonachtig te [adres]) deze gelden overgedragen aan derden, waaronder aan [medeverdachte] , [bedrijf1] en [bedrijf 2] , danwel ten behoeve van [hoofdverdachte] contant opgenomen.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair betoogd dat niet bewezen kan worden dat de herkomst van de in de tenlastelegging genoemde bedragen hun oorsprong vinden in illegale activiteiten van [hoofdverdachte]. De verdediging stelt dat niet eens bewezen kan worden dat de gelden afkomstig zijn van [hoofdverdachte].
Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte niet wist dat de gelden afkomstig waren uit het criminele circuit. Aldus ontbreekt volgens de verdediging het voor een bewezenverklaring van witwassen benodigde opzet.
Beoordeling van de standpunten door de rechtbank
Van wie was het geld op de rekening van verdachte afkomstig
De verdediging heeft de stelling betrokken dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat het [hoofdverdachte] is geweest die de tenlastegelegde bedragen op de Zwitserse rekening van verdachte heeft gestort. Daarbij gaat de verdediging, voorbij aan het feit dat verdachte heeft verklaard dat al het geld afkomstig was van [hoofdverdachte]. Zo verklaart verdachte ten tijde van zijn derde verhoor dat hij wil benadrukken dat hij al het geld dat hij heeft ontvangen op zijn bankrekening heeft ontvangen van [hoofdverdachte]. Ter terechtzitting heeft verdachte dit standpunt herhaald en verklaard dat hij wist dat het geld dat werd betaald door een firma in Libanon afkomstig was van [hoofdverdachte]. De rechtbank stelt aldus vast dat het geld dat door verdachte is ontvangen afkomstig was van [hoofdverdachte] en verwerpt het standpunt van de verdediging.
De vermeende criminele herkomst van het geld van [hoofdverdachte]
Het heeft als een feit van algemene bekendheid te gelden dat hoofdverdachte [hoofdverdachte] al sinds midden jaren ‘90 bekend stond als drugsbaron. Sinds die tijd tot aan zijn overlijden in 2011 zijn er niet alleen krantenartikelen maar ook boeken geschreven over zijn (drugs)handel en wandel. Ter terechtzitting heeft het Openbaar Ministerie één en ander geboekstaafd met een overzicht van de justitiële documentatie van [hoofdverdachte]. Hij heeft in de periode van 1987 tot 2002 zeventien jaar in detentie doorgebracht voor Opiumwetdelicten. Bij aanvang van de tenlastegelegde periode is [hoofdverdachte] net 3 maanden uit detentie en heeft hij vanaf 1989 geen legale inkomstenbronnen met uitzondering van werkzaamheden die hij verricht tijdens zijn verblijf in PI Over Amstel in 2001 ten bedrage van EUR 745,00. Gelet op de omstandigheid dat [hoofdverdachte] na zijn detentie niet over legale inkomsten kon beschikken, naar algemeen bekend was een grote ontnemingsvordering moest betalen aan de Staat der Nederlanden en desondanks weer over grote sommen geld kon beschikken stelt de rechtbank vast dat alle gelden afkomstig van [hoofdverdachte] gedurende de tenlastegelegde periode afkomstig waren uit criminele activiteiten. Dat de status van hennephandelaar in ieder geval tot oktober 2006 actueel was wordt ondersteund door het feit dat er in oktober 2006 in de woning van [hoofdverdachte] - naast een grote hoeveelheid geld en drugs - een administratie is aangetroffen die valt te herleiden naar een jarenlange handel in drugs.
De wetenschap van verdachte omtrent de criminele herkomst van het geld
Verdachte heeft verder betoogd dat hij niet wist dat het geld dat hij kreeg van [hoofdverdachte] afkomstig was van enig misdrijf. De raadsman heeft toegelicht dat verdachte als het ware roekeloos heeft gehandeld zodat dit tot vrijspraak zou moeten leiden in verband met het ontbreken van opzet.
Verdachte heeft ten overstaan van de politie verklaard dat het ook bij hem algemeen bekend was dat [hoofdverdachte] zich inliet met de handel in verdovende middelen. Ook wist hij dat hij daarvoor in de gevangenis had gezeten in Veenhuizen, vanuit waar hij ook contact met verdachte had. Verdachte heeft verklaard zich bij zijn contacten met [hoofdverdachte] altijd wel te hebben afgevraagd of hij daarmee niet een verdenking op zichzelf zou laden, maar dat dit gevoel weer weg ebde als [hoofdverdachte] weer vastzat.
Mede gelet op deze wetenschap bij verdachte is verdachte ter terechtzitting van 27 oktober 2011 gevraagd of deze bij hem bekende criminele achtergrond van [hoofdverdachte] verdachte niet aan het denken heeft gezet toen [hoofdverdachte] hem benaderde om betalingen - van dergelijke grote bedragen - voor hem te verrichten omdat hij zelf niets op zijn naam kon hebben. Daarop heeft verdachte geantwoord dat zijn gedrag inderdaad niet de schoonheidsprijs verdient en dat hij heel stom is geweest. Evenmin heeft verdachte aan [hoofdverdachte] gevraagd naar de herkomst van het geld. Verder heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij wist dat medeverdachte [hoofdverdachte] nog een aanzienlijk bedrag aan de Staat der Nederlanden moest betalen in het kader van een eerdere strafzaak en dat [hoofdverdachte] om die reden geen auto’s en dergelijke op zijn naam kon hebben.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte – gezien de hiervoor omschreven omstandigheden –
willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de geldbedragen die hij ontving van [hoofdverdachte] en in opdracht van [hoofdverdachte] uitgaf en in het legale verkeer bracht van misdrijf afkomstig waren en dat hij zich door zijn handelen schuldig zou maken aan witwassen.
Conclusie ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich gedurende de tenlastegelegde periode meermalen schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Ten aanzien van feit 2 - vuurwapenbezit
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
- de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting, d.d. 27 oktober 2011;
- een proces-verbaal van verhoor, inhoudende de verklaring van verdachte, d.d. 26 november 2009, ordner 136, p. 45.
- een proces-verbaal van omschrijving vuurwapens uit perceel [adres] te [woonplaats], d.d. 29 januari 2010, ordner 136, p. 28.
Bewezenverklaring ten aanzien van feit 1 en 2
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij in de periode van 14 mei 2004 tot en met 11 februari 2005 te Zwartebroek en Noordwijk en Zwitserland, tezamen en in vereniging met een ander telkens van een voorwerp, te weten een grote hoeveelheid geld, (met een totale waarde van ongeveer 192.334,83 euro en 184.400,-- euro),
- de werkelijke aard en herkomst verhuld van bovengenoemde geldbedragen (met een totale waarde van ongeveer 192.334,83 euro en/of 184.400,-- euro), en bovengenoemde geldbedragen voorhanden hebben gehad, terwijl verdachte en zijn mededader wisten dat bovengenoemde geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit de opbrengst van de handel in van verdovende middelen en
- overgedragen en omgezet, terwijl verdachte en zijn mededader ten tijde van het
overdragen en omzetten van bovengenoemde geldbedragen, (met een totale waarde van
ongeveer 192.334,83 euro en
184.400,-- euro), wisten dat bovengenoemde geldbedragen - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren van enig misdrijf.
2.
dat hij op 25 november 2009 te Noordwijk, - een vuurwapen van categorie III, te weten: een revolver (North American Arms Corp) en
- een vuurwapen van categorie III, te weten: een revolver (Amadeo Rossi SA)
- een vuurwapen van categorie III, te weten: een seinpistool (merk GT)
- munitie van categorie III, te weten:
3 patronen, kaliber .22; en
5 patronen, merk Geco, kaliber .38
special; en
50 patronen, merk PMC, kaliber .38
special, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Voortgezette handeling ten aanzien van feit 1
De verdediging heeft nog bepleit dat ten aanzien van feit 1 steeds sprake is geweest van een voorgezette handeling nu zowel artikel 420bis a en 420bis b van het Wetboek van Strafrecht bewezen zijn verklaard. De rechtbank verwerpt dit standpunt nu ten aanzien van het verhullen (zoals strafbaar gesteld onder artikel 420bis a) en het overdragen (zoals strafbaar gesteld onder artikel 420bis b) verschillende wilsbesluiten ten grondslag liggen, namelijk ten eerste het onttrekken van het geld van [hoofdverdachte] aan het zicht van justitie en ten tweede het overboeken/ opnemen van datzelfde geld. Aldus kan geen sprake van een voortgezette handeling ex artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht. Er is sprake van een meerdaadse samenloop.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1
Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2
Ten aanzien van de vuurwapens:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaat met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van de munitie:
Handelen in strijd met artikel 26, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
5. De strafbaarheid van de feiten
De feiten zijn strafbaar.
6. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel of gedeeltelijk uitsluiten.
7. De motivering van de sanctie
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair te vervangen door 120 dagen met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft verbleven. Daarnaast dient aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden te worden opgelegd met een proeftijd voor de duur van 2 jaar. Voorts dient aan verdachte een geldboete ten bedrage van EUR 20.000 te worden opgelegd. Bij de strafmaat heeft het Openbaar Ministerie in het bijzonder rekening gehouden met het feit dat verdachte de zorg voor zijn twee tienerkinderen heeft, zijn coöperatieve houding tijdens het politieonderzoek en de bevindingen van de Reclassering Nederland in haar rapport van 23 november 2010.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft benadrukt dat de onderhavige strafzaak verdachte zeer heeft aangegrepen en dat hij daardoor feitelijk al een deel van zijn straf heeft gehad. Verdachte heeft zelf aangehaald dat hij financieel aan de grond is geraakt doordat een deel van zijn bezittingen onder het beslag is komen te vallen. Verder heeft de verdediging betoogd dat een geldboete feitelijk vooruitloopt op de toekomstige ontnemingsvordering van het Openbaar Ministerie en dat de boete dus buiten beschouwing moet worden gelaten.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden me de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 17 juni 2011 en een rapport van de Reclassering Nederland d.d. 23 november 2010 betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende. Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim 9 maanden schuldig gemaakt aan het witwassen van grote geldbedragen. Verdachte heeft dit gedaan door uit de hasjhandel afkomstig geld van medeverdachte [hoofdverdachte] op de rekening van zijn Zwitserse bedrijf te laten storten. Dit geld heeft verdachte vervolgens ten behoeve van die [hoofdverdachte] contant opgenomen of, op aangeven van [hoofdverdachte], overgeboekt aan anderen en aldus het geld in het legale handelsverkeer gebracht. Door zo te handelen heeft verdachte samen met zijn medeverdachte geprobeerd criminele opbrengsten aan het zicht van justitie te onttrekken. Dergelijk gedrag vormt een bedreiging van de legale economie omdat het de integriteit van het financiële en economische verkeer aantast. Daarnaast wordt op deze manier de mogelijkheid gecreëerd voor criminele verbanden om zichzelf van kapitaal te voorzien zodat zij hun activiteiten kunnen bestendigen of uitbreiden. Deze verbanden ontlenen mede aan dergelijke witwas constructies hun bestaansrecht. De ernst van het delict blijkt te meer uit het feit dat het om omvangrijke geldbedragen gaat, namelijk bijna EUR 400.000. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verboden wapenbezit omdat hij 3 vuurwapens en de bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad.
Bij het bepalen van het soort straf en de hoogte daarvan hanteert de rechtbank als uitgangspunt dat er doorgaans, zowel voor wat betreft het witwassen als ten aanzien van het wapenbezit, onvoorwaardelijke gevangenisstraffen voor dit soort feiten worden opgelegd. In die zin is de rechtbank dan ook van oordeel dat de eis zoals die door het Openbaar Ministerie is geformuleerd onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten. De rechtbank zal dan ook een gevangenisstraf aan verdachte opleggen. Bij het bepalen van de hoogte van de straf houdt de rechtbank – net als het Openbaar Ministerie - nadrukkelijk rekening met het feit dat verdachte zich coöperatief heeft opgesteld tijdens het onderzoek. Dankzij verdachte is belangrijke informatie verworven over de wijze waarop [hoofdverdachte] zijn criminele geld probeerde te witwassen en heeft door op die manier te verklaren ook zichzelf belast. Meer dan het Openbaar Ministerie houdt de rechtbank ten nadele van verdachte rekening met de hoogte van het bedrag en het feit dat verdachte een zakenman was die zijn legale internationale zakelijke netwerk heeft vermengd met dat van de georganiseerde misdaad. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Gezien de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn jonge kinderen, ziet de rechtbank aanleiding om de gevangenisstraf deels voorwaardelijk op te leggen. Op grond van het voorliggende Reclasseringsrapport is de rechtbank van oordeel dat in onvoldoende mate is gebleken dat verdachte geen vrijheidsstraf kan ondergaan.
8. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 47, 57, 91, 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 55 en 56 van de Wet wapens en munitie.
9. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 5 (vijf) maanden niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door:
mrs. J.A.P. Bakker (voorzitter), H.P.M. Kester-Bik en A.M. van Gorp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.F. Hof en R. van Dijk, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 december 2011.