RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 09/4133
tussenuitspraak ingevolge artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 15 november 2011
[naam], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. H. Pasman,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 4 september 2009, uitgereikt door het UWV te Arnhem.
Bij besluit van 5 november 2008 heeft verweerder de WGA-uitkering die eiser op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontving per 6 oktober 2008 ingetrokken, en per diezelfde datum een IVA-uitkering toegekend ter hoogte van € 978,75 bruto per maand exclusief vakantiegeld.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank van 25 mei 2010. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. H. Pasman, advocaat te Nijmegen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.H. Nuyens, werkzaam bij het UWV, kantoor Arnhem. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de zaak voor verdere behandeling verwezen naar de meervoudige kamer.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 24 augustus 2011. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. H. Pasman, advocaat te Nijmegen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.H. Nuyens, werkzaam bij het UWV, kantoor Arnhem.
Eiser werkte sinds 1 september 2001 als algemeen technisch medewerker (verder: technisch medewerker) bij [naam bedrijf]. Dit werk betrof het onderhoud aan panden die door de werkgever werden beheerd. Op 4 februari 2005 is eiser wegens ernstige oogproblemen uitgevallen.
Per 2 februari 2007 is aan eiser een WGA-uitkering toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Vanaf 1 maart 2007 is eiser bij zijn eigen werkgever hervat in de functie van algemeen secretarieel medewerker (verder: secretarieel medewerker), tegen een hoger loon dan het loon dat hij verdiende in de functie van technisch medewerker. In de periode van 1 maart 2007 tot 1 juni 2007 hebben deze inkomsten geleid tot een gedeeltelijke korting op de WGA-uitkering. Vanaf 1 juni 2007 is de WGA-uitkering niet uitbetaald.
Per 3 maart 2008 is eiser wegens toegenomen oogklachten en surmenage uitgevallen uit de functie van secretarieel medewerker. Vanaf 27 juli 2008 tot 6 oktober 2008 is eiser door zijn werkgever in de gelegenheid gesteld te hervatten in deze functie tegen loonwaarde.
Op 6 oktober 2008 is eiser definitief uitgevallen. Per deze datum is de WGA-uitkering die eiser ontving ingetrokken en is een IVA-uitkering toegekend.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser per 6 oktober 2008 recht heeft op een IVA-uitkering. Gelet op het verweerschrift van 17 december 2009 en het daarbij gevoegde rapport van de bezwaararbeidsdeskundige H.A.M. Eekhoudt van 16 december 2009 is tussen partijen voorts niet meer in geschil dat per 1 juni 2007 sprake is van een maatmanwisseling naar de functie van secretarieel medewerker.
Het geschil tussen partijen betreft de hoogte van de IVA-uitkering. De hoogte van deze uitkering is gebaseerd op het loon dat eiser ontving in de functie van technisch medewerker. Eiser is echter van mening dat de uitkering gebaseerd moet worden op het loon dat hij ontving in de functie van secretarieel medewerker.
Artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA luidt – voor zover van belang – als volgt:
“Voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, wordt als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte, (…), die tot volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid heeft geleid, is ingetreden (…).”
Voor de berekening van de hoogte van de WGA-uitkering heeft verweerder als referteperiode gebruikt (zie het besluit van 20 maart 2007) de periode van 1 februari 2004 tot 1 februari 2005. Verweerder heeft deze referteperiode ook gebruikt voor de berekening van de hoogte van de IVA-uitkering.
Uit de stellingen van eiser volgt dat verweerder bij de berekening van de hoogte van de IVA-uitkering uit had moeten gaan van een referteperiode gekoppeld aan de uitval die tot toekenning van de IVA-uitkering heeft geleid.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de tekst van artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA, voor het antwoord op de vraag van welke referteperiode bij de berekening van de hoogte van de IVA-uitkering moet worden uitgaan, bepalend is wanneer de ziekte, die tot volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid heeft geleid, is ingetreden. In verband daarmee overweegt de rechtbank het volgende.
In het rapport van de verzekeringsarts P.J.A.J. van Amelsfoort van 10 april 2008 is onder anamnese melding gemaakt van enerzijds de volledige blindheid, de Charles Bonnetverschijnselen en de psychische klachten die eiser daardoor ervaart (onder andere: in de war, concentratieverlies), en anderzijds de spanningsklachten ten gevolg van de ziekte van zijn dochter. De verzekeringsarts heeft overwogen dat de blindheid duurzaam is, en dat de psychische klachten wel zullen verbeteren, maar dat die klachten niet bepalend zijn voor de schatting in het kader van de WIA. De verzekeringsarts heeft een FML opgesteld.
De arbeidsdeskundige E.J. Combé heeft in het rapport van 30 oktober 2008 onder “Beschouwing” onder meer overwogen dat eiser heeft geprobeerd een duurzame arbeidsprestatie te leveren, dat deze doelstelling vanwege volledige blindheid niet meer te realiseren is, en dat dit los staat van de zeer belaste privéomstandigheden waarin eiser op dat moment verkeert.
Gelet op de rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige gaat de rechtbank er van uit dat aan het primaire besluit ten grondslag ligt dat de blindheid van eiser en de daaruit voortvloeiende psychische klachten de ziekte zijn, die tot volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid heeft geleid.
In bezwaar heeft eiser aangevoerd dat de reden van de ziekmelding per 3 maart 2008 is gelegen in psychische klachten ten gevolge van de ziekte van zijn dochter, en dat dit een andere ziekteoorzaak is dan de visusklachten.
De bezwaarverzekeringsarts S.J.J.M. Gommers heeft in zijn rapport van 29 juli 2009 overwogen dat de verzekeringsarts de beperkingen juist heeft vastgesteld en geoordeeld dat sprake is van duurzaamheid van de beperkingen. Over de ziekteoorzaak heeft de bezwaarverzekeringsarts zich niet uitgelaten, omdat die naar zijn mening niet van belang was.
In bezwaar en in beroep hebben partijen met name een discussie gevoerd over de maatman en de hoogte van het maatmanloon. Met het standpunt van verweerder dat per 1 juni 2007 sprake is van een maatmanwisseling naar de functie van secretarieel medewerker is aan die discussie een einde gekomen. Vervolgens is de discussie verschoven naar de uitleg van artikel 13 van de Wet WIA en de vraag welke referteperiode in aanmerking moet worden genomen bij de bepaling van het dagloon. Gelet op het hiervoor weergegeven oordeel van de rechtbank dat voor het antwoord op die vraag bepalend is wanneer de ziekte, die tot volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid heeft geleid, is ingetreden, is van belang of de volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid van eiser een gevolg is van zijn blindheid of van psychische klachten die verband houden met de ziekte van de dochter van eiser. De bezwaarverzekeringsarts heeft bij nader inzien dan ook ten onrechte op dit aspect geen heroverweging uitgevoerd. De arbeidskundige beoordeling in bezwaar is daardoor ook niet volledig geweest.
De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. De rechtbank acht het besluit daarom in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.
Ingevolge artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
De rechtbank ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding verweerder op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb, in de gelegenheid te stellen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Naar het de rechtbank thans voorkomt zal verweerder moeten beoordelen welke van de in de FML vastgelegde beperkingen op de datum in geding duurzaam waren, en in hoeverre aan die duurzame beperkingen de blindheid van eiser dan wel de psychische klachten ten gevolge van de ziekte van zijn dochter ten grondslag liggen. Verweerder zal in dit verband moeten bezien of het opvragen van medische informatie bij de behandelend sector nodig is. Vervolgens zal verweerder moeten beoordelen of de duurzame beperkingen die een gevolg zijn van de blindheid van eiser tot volledige arbeidsongeschiktheid leiden, of de duurzame beperkingen die een gevolg zijn van de psychische klachten ten gevolge van de ziekte van de dochter.
De rechtbank zal de termijn waarbinnen verweerder in de gelegenheid wordt gesteld om het gebrek te herstellen bepalen op 4 weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak.
Indien verweerder heeft medegedeeld geen gebruik te maken van de gelegenheid het gebrek in het bestreden besluit te herstellen of de termijn die daarvoor is bepaald ongebruikt is verstreken, zal de rechtbank met inachtneming van artikel 8:57, tweede lid, van de Awb, het onderzoek sluiten en einduitspraak doen zonder nadere zitting. In de overige in dit artikel genoemde gevallen kan de rechtbank bepalen dat een nadere zitting achterwege blijft.
In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
heropent het onderzoek en
stelt verweerder in de gelegenheid om binnen 4 weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak het in deze uitspraak weergegeven gebrek te herstellen.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, voorzitter, en mr. W.R.H. Lutjes en mr. W.H.A.C.M. Bouwens, rechters, in tegenwoordigheid J.B.M. Wassink, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2011.
Hoger beroep tegen deze tussenuitspraak kan alleen tegelijkertijd met het hoger beroep tegen de einduitspraak worden ingesteld.
Verzonden op: 15 november 2011