ECLI:NL:RBARN:2011:BU9532

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
24 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/1826
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake werkleeraanbod en inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Arnhem, gedateerd 24 november 2011, wordt de zaak behandeld van eiseres die een aanvraag heeft ingediend op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ). Eiseres, een 22-jarige vrouw die een HBO-opleiding volgde maar deze heeft gestaakt vanwege ziekte, heeft een werkleeraanbod aangevraagd omdat zij geen studiefinanciering ontvangt en afhankelijk is van een Wajong-uitkering. De verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geldermalsen, heeft de aanvraag afgewezen met de stelling dat eiseres niet beschikbaar is voor de arbeidsmarkt. Dit standpunt is gebaseerd op een rapportage van het UWV en het feit dat eiseres heeft aangegeven dat zij al haar tijd nodig heeft voor haar studie.

De rechtbank oordeelt echter dat het niet beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt geen geldige reden is om geen werkleeraanbod te doen, zoals geregeld in hoofdstuk 3 van de WIJ. De rechtbank wijst erop dat uit het aanvraagformulier blijkt dat eiseres geen redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard heeft die haar verhinderen om arbeid te aanvaarden. Bovendien heeft zij in bezwaar aangegeven dat zij voor 40 uur per week beschikbaar is voor arbeid. De rechtbank concludeert dat verweerder niet voldoende heeft onderbouwd dat eiseres niet voldoet aan de verplichtingen van de WIJ.

De rechtbank heropent het onderzoek en stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na de verzending van deze tussenuitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. De rechtbank merkt op dat de periode van de aanvraag zich beperkt tot de tijd tussen de melding van eiseres en de startdatum van haar Wajong-uitkering. Indien verweerder geen gebruik maakt van deze gelegenheid, zal de rechtbank het onderzoek sluiten en een einduitspraak doen zonder nadere zitting. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 24 november 2011.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 11/1826
tussenuitspraak ingevolge artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 24 november 2011
inzake
[naam], eiseres,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door [namen],
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geldermalsen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 12 april 2011
2. Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiseres op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ) afgewezen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd, onder aanvulling van de motivering dat aan eiseres geen werkleeraanbod hoeft te worden gedaan.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 22 september 2011. Namens eiseres zijn aldaar verschenen [namen]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.L.T. Peters, werkzaam bij verweerders gemeente.
3. Overwegingen
De rechtbank gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Eiseres, thans 22 jaar, heeft een HAVO-opleiding afgerond en daarna een HBO-opleiding gevolgd die zij in december 2008 heeft gestaakt vanwege haar ziekte emetofobie. Sinds de zomer van 2010 volgt eiseres een vierjarige HBO-thuisstudie aan de LOI. Eiseres heeft te kennen gegeven dat zij 25 uur per week nodig heeft voor haar studie. Zij is van plan om in het tweede studiejaar stage te gaan lopen. Omdat eiseres geen studiefinanciering krijgt en verder geen inkomen heeft, heeft zij een werkleeraanbod aangevraagd. Eiseres ontvangt met ingang van 3 maart 2011 een uitkering op grond van de Wajong.
Aan het bestreden besluit ligt het standpunt van verweerder ten grondslag dat aan eiseres geen werkleeraanbod hoeft te worden gedaan, omdat zij niet beschikbaar is voor arbeid. Daarbij stelt verweerder dat uit de rapportage van het UWVwerkbedrijf, en ook impliciet uit het aanvraagformulier, blijkt dat eiseres haar vierjarige thuisstudie zo snel mogelijk wil afronden. Volgens verweerder heeft eiseres vervolgens in bezwaar zelf gesteld dat zij, gelet op haar persoonlijke omstandigheden, in het geheel niet beschikbaar is voor arbeid. Gelet hierop voldoet eiseres niet aan de gestelde verplichtingen als bedoeld in artikel 45 van de WIJ. Eiseres heeft daarom op grond van artikel 42, eerste lid, onder c, van de WIJ dan ook geen recht op een inkomensvoorziening, aldus verweerder. Verweerder is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan afgeweken moet worden van de wettelijke bepalingen.
Eiseres heeft het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Op haar stellingen zal de rechtbank, voor zover nodig, in het navolgende ingaan.
Ten aanzien van het werkleeraanbod
In hoofdstuk 3 van de WIJ is geregeld wie onder welke voorwaarden recht heeft op een werkleeraanbod. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt geen reden, opgenomen in hoofdstuk 3, op grond waarvan verweerder geen werkleeraanbod aan eiseres hoefde te doen. Reeds daarom had verweerder een werkleeraanbod ingevolge de WIJ aan eiseres moeten doen, dan wel had hij op grond van artikel 17, tweede lid, van de WIJ daarvan moeten afzien. Nu verweerder dit niet heeft onderkend, is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met de wet te worden vernietigd.
Ten aanzien van de inkomensvoorziening
De rechtbank komt vervolgens toe aan de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een inkomensvoorziening. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat deze afwijzing is gebaseerd op artikel 42, eerste lid, aanhef en onder c, in samenhang met artikel 45, aanhef en onder d, van de WIJ. Ter beoordeling staat dan ook of en in hoeverre uit houding en gedragingen van eiseres ondubbelzinnig is gebleken dat zij de verplichting om mee te werken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op haar arbeidsinschakeling, niet wil nakomen.
Verweerder heeft in dit verband gesteld dat uit het bewijs van inschrijving bij het UWV blijkt dat eiseres 0 uren beschikbaar is voor werk. Verder heeft verweerder verwezen naar de rapportage “Overdracht WIJ” van 9 november 2010 waaruit blijkt dat eiseres zich niet beschikbaar stelt voor de arbeidsmarkt, waarbij eiseres tevens heeft aangegeven dat zij al haar tijd nodig heeft voor haar studie (ongeveer 25 uur per week). Gelet hierop en het feit dat aan eiseres met ingang van 3 maart 2011 een Wajong-uitkering is toegekend, is volgens verweerder ondubbelzinnig gebleken dat eiseres niet voldoet aan de verplichting als bedoeld in artikel 45, aanhef en onder d, van de WIJ.
De rechtbank volgt verweerder hierin niet. De rechtbank acht hierbij doorslaggevend dat uit het aanvraagformulier blijkt dat eiseres bij vraag 2 heeft geantwoord dat er geen redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard zijn waardoor zij geen arbeid kan aanvaarden. Voorts blijkt uit een in bezwaar door eiseres overgelegde uitdraai van Suwinet dat zij heeft aangegeven voor 40 uur per week beschikbaar te zijn voor arbeid. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer geconcludeerd worden dat uit houding en gedragingen van eiseres ondubbelzinnig is gebleken dat zij de verplichtingen, als bedoeld in artikel 45, aanhef en onder d, van de WIJ, niet na wilde komen.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder de aanvraag van eiseres om een inkomensvoorziening ten onrechte op grond van artikel 42, eerste lid, aanhef en onder c, in samenhang met artikel 45, aanhef en onder d, van de WIJ heeft afgewezen. Het bestreden besluit komt ook in zoverre voor vernietiging in aanmerking.
De rechtbank ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding verweerder op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb, in de gelegenheid te stellen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
De rechtbank stelt verweerder in de gelegenheid een nieuw besluit op de aanvraag te nemen. De rechtbank merkt daarbij op dat, nu eiseres met ingang van 3 maart 2011 een uitkering op grond van de Wajong ontvangt, de in geding zijnde periode zich in beginsel beperkt tot de periode tussen de dag dat eiseres zich heeft gemeld en de datum waarop de Wajong-uitkering is gestart (namelijk voor zover eiseres geen aanspraak kan maken op een aanvulling vanuit de WIJ). Nu het feitelijk niet mogelijk is een werkleeraanbod met terugwerkende kracht te doen, kan het besluit zich beperken tot de toekenning van de inkomensvoorziening over genoemde periode.
De rechtbank zal de termijn waarbinnen verweerder in de gelegenheid wordt gesteld om het gebrek te herstellen bepalen op vier weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak.
Indien verweerder heeft medegedeeld geen gebruik te maken van de gelegenheid het gebrek in het bestreden besluit te herstellen of de termijn die daarvoor is bepaald ongebruikt is verstreken, zal de rechtbank met inachtneming van artikel 8:57, tweede lid, van de Awb, het onderzoek sluiten en einduitspraak doen zonder nadere zitting. In de overige in dit artikel genoemde gevallen kan de rechtbank bepalen dat een nadere zitting achterwege blijft.
In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
4. Beslissing
De rechtbank:
- heropent het onderzoek;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, voorzitter, en mr. J.A. van Schagen en mr. W.H.A.C.M. Bouwens, rechters, in tegenwoordigheid mr. A. Azmi, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2011.
Hoger beroep tegen deze tussenuitspraak kan alleen tegelijkertijd met het hoger beroep tegen de einduitspraak worden ingesteld.
Verzonden op: 24 november 2011