RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 10/1952
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 20 december 2011
[naam], eiser,
wonende te [woonplaats],
het Dagelijks bestuur Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
I Besluit van verweerder van 28 april 2010;
II Besluit van 26 september 2011.
Bij besluit van 26 februari 2010 heeft verweerder aangegeven niet over de informatie te beschikken waarom eiser heeft verzocht.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 24 augustus 2011. Eiser is aldaar verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door A. Diependaal en P. van Leeuwen.
De rechtbank heeft op 31 augustus 2011 een tussenuitspraak gewezen.
Verweerder heeft op 26 september 2011 een nieuw besluit op bezwaar genomen.
De rechtbank heeft het onderzoek op 8 november 2011 gesloten.
Eiser heeft met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om de laatste drie door mw. [naam] afgegeven huisvestingsadviezen voorafgaand aan 12 maart 2009 waarbij sprake is van fobieën en (geadviseerde) RIBW begeleiding te verstrekken, dan wel voor zover deze niet aanwezig zijn de laatste drie adviezen van andere deskundigen, alsmede alle documenten die ten grondslag liggen aan de adviezen.
Bij het bestreden besluit van 28 april 2010 heeft verweerder aangegeven niet over de door eiser gevraagde informatie te beschikken. Verweerder heeft in de medische dossiers teruggezocht van 12 maart 2009 tot 1 december 2006 en heeft in die periode geen adviezen over het betreffende onderwerp gevonden. Verweerder meent dat hij daarmee aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan. Nu in de onderzochte periode geen adviezen zijn gevonden en de betrokken medewerkers zich ook niet kunnen herinneren dat ooit een dergelijk advies is uitgebracht, acht verweerder de kans nihil dat verder terugzoeken tot resultaat zal leiden.
Bij tussenuitspraak van 31 augustus 2011 heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder ten onrechte niet verder heeft teruggezocht dan 1 december 2006. Verweerder is in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen.
Bij het besluit van 26 september 2011 heeft verweerder, gevolg gevend aan de tussenuitspraak, opnieuw beslist op het door eiser gemaakte bezwaar. Gelet hierop heeft eiser geen belang meer bij een beoordeling van het bestreden besluit van 28 maart 2010. De rechtbank zal het beroep tegen dit besluit dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Aangezien bij het nieuwe besluit niet geheel aan de bezwaren van eiser is tegemoetgekomen, wordt het beroep van eiser, gelet op de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Awb, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden.
Bij het besluit van 26 september 2011 is het huisvestingsadvies van 15 november 2006 openbaar gemaakt voor zover het betreft de e-mails van 14 november 2006 en 15 november 2006, met dien verstande dat de hierin opgenomen persoonsgegevens zijn verwijderd met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. De medische rapportage/informatie die aan het huisvestingsadvies ten grondslag is gelegd is door verweerder geweigerd met een beroep op artikel 10, eerste lid, onder d, van de Wob.
Eiser heeft in zijn zienswijze naar aanleiding van dit nieuwe besluit gesteld dat verweerder met dit besluit het gebrek niet heeft hersteld.
Allereerst stelt eiser dat uit het nieuwe besluit niet duidelijk blijkt over welke periode het onderzoek van verweerder zich uitstrekt. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De rechtbank concludeert dat verweerder heeft onderzocht of de gevraagde informatie überhaupt onder hem berust. Dientengevolge was het niet nodig een onderzochte tijdsperiode te benoemen.
De overige gronden van eiser betreffen de openbaarmaking van het huisvestingsadvies van 15 november 2006. Volgens eiser beschikt verweerder ten aanzien van dit huisvestingsadvies over meer informatie dan in het besluit van 26 september 2011 is aangegeven. Ook heeft verweerder volgens eiser ten onrechte geweigerd het advies van de heer [naam], geanonimiseerd, openbaar te maken.
Deze gronden falen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen procesbelang bij het onderdeel van het besluit dat de openbaarmaking van het huisvestingsadvies van 15 november 2006 betreft nu hij expliciet heeft aangegeven reeds over deze documenten te beschikken dan wel deze via zijn zoon te kunnen inzien. De rechtbank merkt daarbij op dat in de tussenuitspraak van deze rechtbank van 31 augustus 2011 (registratienummers: AWB 10/4062 en AWB 11/1633) is overwogen dat ook in het geval iemand al beschikt of kennis heeft kunnen nemen van de door hem gevraagde informatie hij nog steeds belang kan hebben bij een besluit tot al dan niet openbaarmaking van de Wob nu een dergelijk besluit tot gevolg heeft dat de opgevraagde informatie (al dan niet) openbaar wordt voor een ieder. Een dergelijke situatie deed zich volgens de rechtbank in die zaak voor nu de verzochte informatie onder de contractueel overeengekomen geheimhoudingsbepaling uit een mediationovereenkomst viel. In het voorliggende geval is er echter geen sprake van dat er belemmeringen zijn voor eiser om derden in kennis te stellen van de onder hem berustende informatie dan wel deze algemeen bekend te maken bijvoorbeeld door deze op internet te plaatsen. Derhalve heeft eiser geen belang bij een Wob-besluit over deze informatie.
Gelet op het voorgaande is het beroep tegen het besluit van 26 september 2011 ongegrond.
De rechtbank ziet wel aanleiding om verweerder op te dragen het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep tegen het besluit van 28 april 2010 niet-ontvankelijk;
verklaart het beroep tegen het besluit van 26 september 2011 ongegrond;
bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 150 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Kjellevold - Hoegee, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2011.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 20 december 2011