ECLI:NL:RBARN:2011:BU9072

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
11 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/1208
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering bijstandsverlening in de vorm van een geldlening en de verplichtingen van de belanghebbende

In deze zaak gaat het om een geschil tussen eiseres, die sinds 31 augustus 1998 een bijstandsuitkering ontvangt, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder. Eiseres heeft een schuld aan de gemeente van € 33.618,09, waarvoor zij en haar ex-man hoofdelijk aansprakelijk zijn. De rechtbank behandelt twee besluiten van verweerder: het besluit om bijstand in de vorm van een geldlening te verstrekken en het besluit om deze bijstand terug te vorderen. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft aangenomen dat eiseres over voldoende middelen beschikte om in haar levensonderhoud te voorzien, gezien de verkoop van haar appartement in Turkije. De rechtbank wijst erop dat de taxatie van het appartement door een lokale makelaar niet ondeugdelijk is en dat eiseres niet kan bewijzen dat zij geen middelen uit de verkoop heeft ontvangen.

Met betrekking tot de terugvordering van de bijstand in de vorm van een geldlening, oordeelt de rechtbank dat verweerder niet bevoegd was om deze terugvordering toe te passen. De rechtbank stelt dat in het toekenningsbesluit van de geldlening niet duidelijk is gemaakt op welke wijze eiseres haar lening diende af te lossen. Dit gebrek in het besluit leidt ertoe dat de rechtbank besluit om het beroep tegen het terugvorderingsbesluit gegrond te verklaren en het besluit te vernietigen. De rechtbank herroept ook het primaire besluit van 24 februari 2011, omdat hetzelfde gebrek aan de basis ligt van dat besluit. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres, die zijn begroot op € 1.748, en bepaalt dat het griffierecht van € 41 aan eiseres wordt vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan op 11 november 2011.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummers: AWB 11/1208 AWB 11/2243
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 11 november 2011
inzake
[naam], eiseres,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. J.M.A.P. van Pul,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluiten
Besluit van verweerder van 14 maart 2011 (besluit 1).
Besluit van verweerder van 2 mei 2011 (besluit 2).
2. Procesverloop
Bij besluit van 16 november 2010 heeft verweerder ingevolge de Wet werk en bijstand (Wwb) besloten om met ingang van 1 november 2010 niet langer bijstand te verstrekken om niet maar in de vorm van een geldlening voor de duur van drie maanden.
Bij besluit van 24 februari 2011 heeft verweerder de bijstand van eiseres met ingang van 1 november 2010 ingetrokken en de over de periode van 1 november 2010 tot en met 31 januari 2011 in de vorm van een geldlening verstrekte bijstand ten bedrage van € 2.669,83 van haar teruggevorderd.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit 1 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 16 november 2010 ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit 2 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 24 februari 2011 weliswaar ongegrond verklaard, doch dat besluit, voor zover betrekking hebbende op de intrekking van het recht op bijstand met ingang van 1 november 2010, niet gehandhaafd. Het besluit van 24 februari 2011 is voor wat betreft de terugvordering wel gehandhaafd.
Tegen de bestreden besluiten is afzonderlijk beroep ingesteld en door verweerder zijn verweerschriften ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 29 augustus 2011. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Van Pul, advocaat te Nijmegen. Tevens is verschenen als tolk in de Turkse taal, E. Atasoy. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T. van Maaren, werkzaam bij verweerders gemeente.
3. Overwegingen
Feiten en omstandigheden
Eiseres ontvangt sinds 31 augustus 1998 doorlopend een bijstandsuitkering. Laatstelijk is deze uitkering op grond van de Wwb berekend naar de norm van een alleenstaande, vermeerderd met een gemeentelijke toeslag van 20%. Gedurende de looptijd van de uitkering zijn diverse intrekkings-, beëindigings- en terugvorderingsbesluiten genomen. Op grond daarvan had eiseres op 31 oktober 2010 een schuld aan de gemeente ten bedrage van € 33.618,09. Eiseres en haar ex-man, [naam], zijn hiervoor hoofdelijk aansprakelijk. Eiseres lost op deze schuld € 46 per maand af. Bij besluit van 11 november 2010 heeft verweerder eiseres bericht dat haar schuld aan de gemeente is kwijtgescholden.
Naar aanleiding van een fraudemelding, onder meer inhoudende dat eiseres onroerend goed zou bezitten in Turkije, is door het Internationaal Bureau Fraude-informatie onderzoek verricht. Daartoe heeft het Bureau Sociale Zaken van de Nederlandse ambassade in Ankara (Turkije) vermogensonderzoek verricht. Van de bevindingen van dit onderzoek is rapport opgemaakt, gedateerd 4 mei 2010. Uit dit rapport volgt dat eiseres sinds 1985 eigenaar is van een appartement op het adres [adres]. Een lokale makelaar heeft het appartement getaxeerd op € 32.500.
Met betrekking tot het besluit van 11 november 2010
De rechtbank zal al hetgeen eiseres in haar beroepschriften en ter zitting naar voren heeft gebracht met betrekking tot het besluit van 11 november 2010, waarbij verweerder haar schuld aan de gemeente heeft kwijtgescholden, passeren, omdat dat besluit aan de rechtbank thans niet voorligt.
Met betrekking tot besluit 1
Artikel 48, eerste lid, van de Wwb bepaalt dat, tenzij in deze wet anders is bepaald, de bijstand wordt verleend om niet. Het tweede lid, aanhef en onder a, bepaalt dat bijstand kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken om over de betreffende periode in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
Onbetwist is dat eiseres belastingaangifte doet voor een appartement in Istanbul, Turkije. Volgens die belastingaangifte bezit eiseres dat appartement sinds 1985. Eiseres heeft de eigendom niet betwist.
Eiseres stelt dat zij het appartement op 8 april 2010 heeft verkocht voor 30.000 Turkse Lira (TL) aan [naam koper]. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van verweerder gesteld dat verweerder er ook vanuit gaat dat eiseres het appartement in april 2010 heeft verkocht. De rechtbank zal hier daarom ook van uitgaan.
Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat eiseres middelen heeft ontvangen uit de verkoop van haar appartement. Voor de waarde van het appartement kan volgens verweerder worden aangesloten bij de door een lokale makelaar vastgestelde taxatiewaarde van € 32.500, zoals vermeld in het rapport van 4 mei 2010. Volgens eiseres moet worden uitgegaan van een waarde van TL 30.000. Dit betreft de verkoopprijs zoals deze volgens haar blijkt uit de overgelegde “tapu senedi”. Verder stelt eiseres dat zij van de opbrengst van de verkoop van het appartement haar openstaande schuld aan [naam koper] heeft afbetaald.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft mogen uitgaan van een waarde van de woning ter hoogte van € 32.500. Niet is gebleken dat het taxatierapport van de lokale makelaar ondeugdelijk is. Aan de ‘tapu senedi’ kent de rechtbank geen betekenis toe nu dit geen authentieke akte is waar naar Turks recht de eigendomsoverdracht van het onroerend goed uit blijkt (zie de uitspraak van de CRvB van 31 december 2009, LJN BK8214).
Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet kan worden gevolgd in haar stelling dat zij uit de verkoop geen middelen heeft ontvangen, omdat deze volgens haar zijn verrekend met de nog aan [naam koper] openstaande schuld. Van het bestaan van deze schuld zijn geen objectieve en verifieerbare gegevens door eiseres ingebracht. Aan de verklaring van [naam koper] in dit verband kan de rechtbank niet de betekenis toekennen die eiseres daaraan gehecht wenst te zien.
Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat nu eiseres bij de verkoop van haar appartement in april 2010 over € 32.500 kon beschikken, verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres door deze verkoop redelijkerwijs over voldoende middelen kan beschikken om in de – in dit geding – aan de orde zijnde periode in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. De rechtbank ziet voorts geen aanknopingspunten te oordelen dat eiseres, doordat verweerder haar over een periode van drie maanden leenbijstand heeft verstrekt, tekort is gedaan. Tussen partijen is onbetwist dat eiseres al ruim voor 1 november 2010 haar appartement had verkocht. Dat betekent dat eiseres op 1 november 2010 over een dusdanig bedrag aan vermogen beschikte dat zij eigenlijk geen recht op bijstand had.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiseres tegen besluit 1 geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
Met betrekking tot besluit 2
Ingevolge artikel 58, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wwb kan het college van de gemeente, die de bijstand heeft verleend, de kosten van bijstand terugvorderen voor zover de bijstand in de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen. Ingevolge dit artikel, onder f ten eerste, kan het college de bijstand terugvorderen voor zover deze anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 beschikt of kan beschikken.
Bij besluit van 16 november 2010 (hetwelk besluit bij besluit 1 is gehandhaafd) heeft verweerder eiseres met ingang van 1 november 2010 voor de duur van drie maanden bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening. Gelet op de – hiervoor onder het kopje ‘met betrekking tot besluit 1’ – vermelde overwegingen, heeft verweerder hiertoe in redelijkheid kunnen besluiten.
Anders dan verweerder is de rechtbank evenwel van oordeel dat het bepaalde in artikel 58, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wwb zich in dit geval verzet tegen terugvordering van de aan eiseres verleende bijstand in de vorm van een geldlening krachtens het bepaalde in artikel 58, aanhef en onder f, ten eerste, van die wet, zoals verweerder heeft besloten. Hiertoe wordt overwogen dat in deze vorm van bijstandverlening besloten ligt dat een belanghebbende zoals eiseres verplicht is tot terugbetaling van de betaalde leenbijstand en dat, mede uit een oogpunt van de jegens de belanghebbende in acht te nemen zorgvuldigheid en rechtszekerheid, in beginsel van het ter zake van de toekenning van de bijstand bevoegde bestuursorgaan mag worden verlangd dat in het toekenningsbesluit duidelijkheid wordt verschaft over de precieze condities waaronder de leenbijstand wordt verstrekt, waarvan voorwaarden met betrekking tot de wijze van terugbetaling van de geldlening een onmisbaar bestanddeel vormen.
Artikel 58, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wwb is de aangewezen wettelijke grondslag voor terugvordering van de leenbijstand indien belanghebbende de uit deze bijstand voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk nakomt. In dit kader stelt de rechtbank vast dat verweerder in het toekenningsbesluit van 16 november 2010 niet heeft aangegeven op welke wijze eiseres haar geldlening diende af te lossen. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan verweerder heeft mogen afzien van het vermelden van de voorwaarden in die beslissing. Daarbij is in aanmerking genomen dat verweerder geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat eiseres langs andere weg opheldering is verschaft over met betrekking tot de wijze van terugbetaling op haar rustende verplichtingen.
Uit het vorenstaande volgt dat verweerder bedoelde verplichtingen voor eiseres alsnog moet concretiseren en vastleggen, waarna eiseres in staat moet worden gesteld aan deze verplichtingen te voldoen. Eerst indien eiseres die verplichtingen niet nakomt, kan verweerder op grond van zijn terugvorderingsbevoegdheid van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wwb overgaan tot terugvordering van de aan haar toegekende leenbijstand.
De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder ten tijde in geding niet bevoegd was om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 58, eerste lid, van de Wwb. Het beroep is om die reden gegrond en besluit 2 moet worden vernietigd. Aangezien hetzelfde gebrek ten grondslag ligt aan het primaire besluit van 24 februari 2011 ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dit besluit te herroepen.
Proceskosten
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten ten aanzien van besluit 2, welke zijn begroot op € 874 aan kosten van verleende rechtsbijstand in bezwaar en € 874 in beroep. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep tegen besluit 1 ongegrond;
- verklaart het beroep tegen besluit 2 gegrond;
- vernietigt besluit 2;
- herroept het primair besluit van 24 februari 2011;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep ten aanzien van besluit 2 ten bedrage van totaal € 1.748;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht met betrekking tot besluit 2 ten bedrage van € 41 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, voorzitter, en mr. H.J. Klein Egelink en mr. J.A. van Schagen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. van der Stroom, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2011.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 11 november 2011