Parketnummer : 05/701147-11
Datum zitting : 7 december 2011
Datum uitspraak : 21 december 2011
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum en plaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats]
Raadsvrouw : mr. J. Steenbrink, advocaat te Nijmegen.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 3 april 2011 te Beek Ubbergen, gemeente Ubbergen, (telkens) met [slachtoffer1] (roepnaam [slachtoffer1]), geboren op 16 september 2005, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het opzettelijk ontuchtig - zakelijk weergegeven - :
- door voornoemde [slachtoffer1] laten vastpakken en/of vasthouden van zijn, verdachtes, penis en/of
- door voornoemde [slachtoffer1] laten strelen van zijn, verdachtes, penis en/of
- kussen van de vagina van voornoemde [slachtoffer1] en/of
- met zijn, verdachtes, vinger(s) voelen en/of wrijven over de vagina van voornoemde [slachtoffer1] en/of
- met een (nat) washandje voelen en/of wrijven over de billen en/of vagina van voornoemde [slachtoffer1];
2.
hij op of omstreeks 3 april 2011 te Beek Ubbergen, gemeente Ubbergen, met [slachtoffer2] (roepnaam: [slachtoffer2]), geboren op 22 februari 2003, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (opzettelijk) handelingen heeft gepleegd, die (mede) bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam, te weten - zakelijk weergegeven - dat hij, verdachte, met zijn vinger(s) tussen de schaamlippen van voornoemde [slachtoffer2] heeft gewreven en/of gevoeld en/of dat hij, verdachte, met zijn vinger(s) over de vagina van voornoemde [slachtoffer2] heeft gewreven en/of gevoeld;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 3 april 2011 te Beek Ubbergen, gemeente Ubbergen, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om met [slachtoffer2] (roepnaam: [slachtoffer2]), geboren op 22 februari 2003, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen te plegen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer2], opzettelijk aan voornoemde [slachtoffer2] heeft gevraagd of hij, verdachte, aan haar plasser mocht zitten en/of voornoemde [slachtoffer2] heeft vastgepakt en/of met zijn, verdachtes, hand en/of vinger(s) tussen de benen van voornoemde [slachtoffer2] heeft gereikt en/of met zijn, verdachtes, hand en/of vinger(s) in de broek en/of onderbroek van voornoemde [slachtoffer2] is gegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 3 april 2011 te Beek Ubbergen, gemeente Ubbergen, met [slachtoffer2] (roepnaam: [slachtoffer2]), geboren op 22 februari 2003, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het opzettelijk ontuchtig
- zakelijk weergegeven - met zijn, verdachtes, vinger(s) tussen de schaamlippen van voornoemde [slachtoffer2] wrijven en/of voelen en/of met zijn, verdachtes, vinger(s) over de vagina van voornoemde [slachtoffer2] wrijven en/of voelen;
hij op of omstreeks 3 april 2011 te Beek Ubbergen, gemeente Ubbergen, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om met [slachtoffer2] (roepnaam: [slachtoffer2]), geboren op 22 februari 2003, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen te plegen (opzettelijk) aan voornoemde [slachtoffer2] heeft gevraagd of hij, verdachte, aan haar plasser mocht zitten en/of voornoemde [slachtoffer2] heeft vastgepakt en/of met zijn, verdachtes, hand en/of vinger(s) tussen de benen van voornoemde [slachtoffer2] heeft gereikt en/of met zijn, verdachtes, hand en/of vinger(s) in de broek en/of onderbroek van voornoemde [slachtoffer2] is gegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2006 tot en met 1 oktober 2009 te Beek Ubbergen, gemeente Ubbergen, met [slachtoffer2] (roepnaam: [slachtoffer2]), geboren op 22 februari 2003, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het opzettelijk ontuchtig met zijn, verdachtes, vinger(s) wrijven en/of voelen over de vagina van voornoemde [slachtoffer2];
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 7 december 2011 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. J. Steenbrink, advocaat te Nijmegen.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd en is ter terechtzitting verschenen [benadeelde partij], als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer1] en [slachtoffer2]. Hij is ter zitting bijgestaan door T. van Lier van Slachtofferhulp Nederland, die namens hem het woord heeft gevoerd.
De officier van justitie heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw betoogt dat de politie bij het verhoren van de verdachte de Salduz-norm geschonden heeft. Hiertoe voert zij het volgende aan.
Verdachte heeft geen gebruik gemaakt van het recht op rechtsbijstand voorafgaande aan de verhoren. Hij heeft daartoe afstand gedaan middels een afstandsverklaring. Uit het betreffende proces-verbaal blijkt echter onvoldoende dat verdachte goed geïnformeerd was over de strekking van zijn recht en het is niet duidelijk of hij dit recht goed heeft begrepen.
Bovendien had de politie geen afstandsverklaring mogen voorleggen. Het betreft hier een categorie A-zaak volgens de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor (Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor, 2010A007, 1 april 2010) omdat het in casu gaat om: - een zedenmisdrijf met een strafbedreiging van acht jaar of meer of waarbij sprake is van seksueel misbruik in een afhankelijkheidsrelatie. Bij A-zaken kan verdachte geen afstand doen van het consultatierecht. Bovenstaande leidt ertoe, dat de verklaringen die verdachte bij de politie heeft afgelegd dienen te worden uitgesloten van het bewijs.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat er geen aanleiding is om te denken dat verdachte niet wist waarover het ging toen hij afstand deed van zijn consultatierecht. Er is sprake van een duidelijke afstand van het recht op een advocaat door verdachte.
Daarnaast is de officier van justitie van mening dat de onderhavige zaak geen categorie A-zaak betreft. De categorie die de raadsvrouw aanhaalt geldt alleen wanneer er sprake is van - verdachten in de leeftijd van zestien en zeventien jaar op de pleegdatum van het feit en verdachten die naar het oordeel van de opsporingsambtenaar zijn aan te merken als een persoon met een kennelijk verstandelijke beperking of cognitieve functiestoornis. Verdachte kon in deze zaak dus wel afstand doen van het consultatierecht.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de Salduz-norm bij het verhoren van verdachte niet geschonden is. Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat de verbalisant verdachte heeft gewezen op zijn consultatierecht en verdachte heeft schriftelijke informatie ontvangen over de rechtsbijstandsregeling politieverhoor. De verdachte heeft uitdrukkelijk afstand gedaan van dit recht. Het is de rechtbank voorts niet gebleken, noch is aannemelijk geworden, dat verdachte zijn rechten niet zou hebben begrepen.
De rechtbank oordeelt verder dat het in casu geen categorie A-zaak betreft, aangezien verdachte niet valt onder de daar beschreven personen, nu hij niet in de leeftijdscategorie 16 en 17 jarigen viel en hij ook overigens niet voldoet aan de criteria daarvoor.
Uit bovenstaande volgt dat de verklaringen die verdachte bij de politie heeft afgelegd, als bewijsmiddel zullen worden gebuikt.
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 3 april 2011 is [slachtoffer1] (geboren 16 september 2005) bij de buurman, zijnde verdachte, thuis geweest te Beek Ubbergen. Toen verdachte naar de wc ging, heeft hij zijn penis vast laten pakken en vast laten houden door [slachtoffer1]. Hij liet haar zijn penis strelen. In de woonkamer heeft verdachte met zijn vingers aan de vagina van [slachtoffer1] gevoeld en erover gewreven. Ook heeft hij met een nat washandje over de billen van [slachtoffer1] gewreven.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde feit onder 1 en alle daarin genoemde handelingen wettig en overtuigend bewezen. Zij voert hiertoe het volgende aan.
Het kussen van de vagina van [slachtoffer1] ontkent verdachte. [slachtoffer1] is in haar verklaring hierover echter duidelijk. Bovendien heeft haar vader dit feit direct van [slachtoffer1] gehoord. Het met een washandje wassen van de billen en vagina van [slachtoffer1] door verdachte heeft, gezien de context, een ontuchtig karakter.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte met betrekking tot feit 1 dient te worden vrijgesproken van de handelingen achter gedachtestreepje 3 en 5. Verdachte ontkent de vagina van [slachtoffer1] te hebben gekust. Daarnaast is er onvoldoende bewijs. De verklaring van [slachtoffer1] is gezien haar jonge leeftijd minder betrouwbaar en steunbewijs ontbreekt. Bij de handeling bij gedachtestreepje 5 ging het om wassen. In dat kader is het handelen niet als ontuchtig te kwalificeren.
De beoordeling door de rechtbank
Enkele dagen na het voorval heeft [slachtoffer1] spontaan tegenover haar vader verklaard over het kussen van haar vagina door verdachte. Bij de politie heeft ze verklaard dat dit gebeurde op de bank van verdachte. Ze deed haar broek een beetje naar beneden en haar trui een beetje omhoog. Het kusjes geven op haar plasser voelde kietelig. De rechtbank heeft geen enkele aanleiding om aan de verklaring van [slachtoffer1] te twijfelen, nu zij hierover vlak na het voorval op 3 april 2011 spontaan heeft verteld. Voor zover de raadsvrouw heeft bedoeld dat met de verklaringen van [slachtoffer1] niet is voldaan aan de bewijsminimumregel, kan die stelling niet slagen, omdat die regel slechts geldt voor de bewezenverklaring bezien als geheel.
[slachtoffer1] heeft bij de politie voorts verklaard dat de buurman haar plasser met een washandje heeft schoongeveegd. Gezien de overige ontuchtige handelingen die verdachte die dag ten opzichte van [slachtoffer1] pleegde (en die hiervoor zijn beschreven) oordeelt de rechtbank dat dit wassen van de vagina en de billen in de context van dit geval als ontuchtig moet worden aangemerkt.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij op 3 april 2011 te Beek Ubbergen, gemeente Ubbergen, met [slachtoffer1] (roepnaam [slachtoffer1]), geboren op 16 september 2005, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het opzettelijk ontuchtig - zakelijk weergegeven - :
- door voornoemde [slachtoffer1] laten vastpakken en vasthouden van zijn,
verdachtes, penis en
- door voornoemde [slachtoffer1] laten strelen van zijn, verdachtes, penis en
- kussen van de vagina van voornoemde [slachtoffer1] en
- met zijn, verdachtes, vinger voelen en wrijven over de vagina van voornoemde [slachtoffer1] en
- met een nat washandje wrijven over de billen en vagina van voornoemde [slachtoffer1];
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 3 april 2011 is [slachtoffer2] (geboren 22 februari 2003) bij de buurman, zijnde verdachte, thuis geweest te Beek Ubbergen. Verdachte heeft aan [slachtoffer2] gevraagd of hij aan haar plasser mocht zitten.
Het standpunt van de officier van justitie
Met betrekking tot feit 2 acht de officier van justitie het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Hiertoe voert ze het volgende aan.
[slachtoffer2] heeft in eerste instantie verklaard dat verdachte alleen geprobeerd heeft om met zijn hand aan haar vagina te zitten. Later verklaart ze dat dit is gelukt. Verdachte ontkent stellig dat hij [slachtoffer2] betast heeft. Om die reden bestaat er teveel onduidelijkheid met betrekking tot het daadwerkelijk binnendringen. De poging hiertoe kan wel bewezen worden. De opzet van verdachte was erop gericht om in het broekje van [slachtoffer2] te komen, tussen de schaamlippen, dus op binnendringen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde onder 2. Zij voert hiertoe het volgende aan. Verdachte heeft bekend dat hij een poging heeft gedaan om een ontuchtige handeling te plegen, maar dat hij deze niet heeft voltooid. Uit de verklaring van [slachtoffer2] is niet duidelijk waar verdachte haar zou hebben aangeraakt, van binnendringen was in ieder geval geen sprake.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht, in navolging van de officier van justitie en de verdediging niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair ten laste is ge¬legd en zal verdachte daarvan vrijspreken. De rechtbank is van oordeel dat verdachte ook dient te worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte heeft gevraagd of hij aan de plasser van [slachtoffer2] mocht zitten. Hier blijkt niet uit dat verdachte het voornemen had seksueel bij [slachtoffer2] binnen te dringen.
Voorts acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer2] daadwerkelijk onzedelijk betast heeft. Hiertoe overweegt de rechtbank dat [slachtoffer2] in eerste instantie verklaarde dat verdachte haar plasser niet betast heeft. Haar latere verklaring dat dit wel het geval zou zijn geweest, acht de rechtbank gezien het tijdsverloop minder betrouwbaar. De rechtbank spreekt verdachte daarom ook vrij van het meer subsidiair ten laste gelegde.
Met betrekking tot het meest subsidiair tenlastegelegde, overweegt de rechtbank als volgt.
[slachtoffer2] heeft verklaard dat verdachte een paar keer heeft geprobeerd om aan haar plasser te zitten, dat ze nee heeft gezegd en de hand van verdachte een paar keer heeft weggeduwd. Ze heeft verklaard dat ze weg wilde komen, maar dat verdachte haar vasthield. Verdachte heeft bij de politie bekend dat hij heeft geprobeerd om [slachtoffer2] onzedelijk te betasten. Hij verklaarde dat dit niet lukte, omdat [slachtoffer2] het niet wilde. Hij is niet verder gekomen dan een hand tussen haar benen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2. meest subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
2.
hij op 3 april 2011 te Beek Ubbergen, gemeente Ubbergen, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om met [slachtoffer2] (roepnaam: [slachtoffer2]), geboren op 22 februari 2003, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen te plegen opzettelijk aan voornoemde [slachtoffer2] heeft gevraagd of hij,
verdachte, aan haar plasser mocht zitten en voornoemde [slachtoffer2] heeft vastgepakt en met zijn, verdachtes, hand en/of vinger(s) tussen de benen van voornoemde [slachtoffer2] heeft gereikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Toen [slachtoffer2] [slachtoffer2] (geboren op 22 februari 2003) drie of vier jaar oud was, liep zij naakt in de tuin van verdachte te Beek Ubbergen. Verdachte heeft toen aan de vagina van [slachtoffer2] gevoeld en gewreven.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht dit feit wettig en overtuigend bewezen. Verdachte en [slachtoffer2] noemen wel verschillende momenten waarop dit feit zou zijn gepleegd. De officier gaat er om die reden vanuit dat het ten laste gelegde feit in die periode meerdere malen is gepleegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 3. Hiertoe voert ze aan dat de verklaringen van de verdachte bij de politie niet gebruikt mogen worden in verband met schending van de Salduz-norm. Zonder deze verklaringen van verdachte ten aanzien van feit 3 blijft onvoldoende bewijs over en kan dit feit niet wettig en overtuigend bewezen worden.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft het Salduz-verweer van de verdediging verworpen en gebruikt daarom de verklaringen van verdachte bij de politie als bewijsmiddel.
Hoewel verdachte en [slachtoffer2] een verschillend tijdstip noemen waarop deze gebeurtenis zou hebben plaatsgevonden, gaat de rechtbank er vanuit dat dit feit één keer heeft plaatsgevonden, nu de feitelijke beschrijving van de gebeurtenis door [slachtoffer2] en verdachte nagenoeg gelijkluidend is.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
3.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2006 tot en met 1 oktober 2009 te Beek Ubbergen, gemeente Ubbergen, met [slachtoffer2] (roepnaam: [slachtoffer2]), geboren op 22 februari 2003, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het opzettelijk ontuchtig met zijn, verdachtes, vinger(s) wrijven en/of voelen over de vagina van voornoemde [slachtoffer2];
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
‘met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.’
Ten aanzien van feit 2:
‘poging tot het met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.’
Ten aanzien van feit 3:
‘met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.’
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1, feit 2 subsidiair en feit 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf dienen bijzondere voorwaarden verbonden te worden, te weten een meldingsgebod, een zedenbehandelingsplicht bij Kairos en de verplichting om bij thuiskomen en weggaan gebruik te maken van het pad langs de achterkant van zijn huis.
Het standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden met de leeftijd en de gezondheidsklachten van verdachte. Om die redenen en vanwege de aard van het delict zal een gevangenisstraf extra zwaar zijn voor verdachte. De verdediging kan zich vinden in de proeftijd en de gevraagde bijzondere voorwaarden, maar pleit voor alleen een voorwaardelijke gevangenisstraf.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 8 november 2011; en
• een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, adviesunit Arnhem/Nijmegen, gedateerd 17 oktober 2011, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft op 3 april 2011 de vagina van zijn buurmeisje van destijds 5 jaar betast toen zij met haar zusje bij hem op bezoek was. Ook heeft hij zijn penis door dit meisje laten vastpakken en streken. Bij dit zusje van 8 jaar heeft hij ook geprobeerd de vagina te betasten, maar bij haar is het bij een poging gebleven. Een paar jaar eerder heeft verdachte de vagina van het oudste meisje wel betast, toen zij in de zomer in zijn tuin was.
Ontucht met kleine kinderen geeft veel onrust in de samenleving. Het is een feit van algemene bekendheid dat door misbruik van jonge kinderen hun seksuele ontwikkeling wordt verstoord.
Ook voor de slachtoffers in deze zaak hebben de daden van de verdachte grote gevolgen gehad. Zij hebben momenteel beide psychische klachten.
In het nadeel van verdachte laat de rechtbank meewegen dat verdachte niet eerder hulp heeft gezocht, terwijl hij wist dat hij pedoseksuele gevoelens had. Verdachte heeft zelf verklaard 50 jaar geleden al eens de vagina van een jong meisje te hebben betast. Hij heeft daarin geen aanleiding gezien om hulp te zoeken. Ook nadat hij een paar jaar geleden bij het oudste meisje over de schreef is gegaan, heeft verdachte geen actie ondernomen om dergelijke feiten in de toekomst te voorkomen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat op dergelijke feiten in beginsel met gevangenisstraf moet worden gereageerd.
De rechtbank is gezien de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten van oordeel dat ook in dit geval slechts een vrijheidsbenemende straf passend is. In dat opzicht is een uitzondering op de regel niet aan de orde.
De duur van de gevangenisstraf die de rechtbank oplegt is echter aanmerkelijk lager dan de officier van justitie geëist heeft, nu minder bewezen is verklaard en de rechtbank sterk rekening houdt met de hoge leeftijd en de medische klachten van verdachte.
Om recidivegevaar te beperken en om een behandelverplichting aan verdachte te kunnen opleggen, zal een groot deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk worden opgelegd. De rechtbank zal daaraan de voorwaarden verbinden die door de reclassering zijn geadviseerd.
De bijzondere voorwaarde met betrekking tot gebruik van een specifiek pad naar zijn huis, zal de rechtbank niet opleggen. De rechtbank acht het zeer wenselijk dat verdachte contact met de slachtoffers vermijdt. De verdachte heeft tijdens de zitting ook toegezegd zich te willen houden aan een dergelijke bijzondere voorwaarde. De gevraagde bijzondere voorwaarde acht de rechtbank echter onvoldoende specifiek omschreven om deze op te kunnen nemen als bijzondere voorwaarde in het vonnis.
6a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vorde¬ringen, strekkende tot vergoeding van geleden schade. De benadeelde partij [benadeelde partij], wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer1] en [slachtoffer2], vordert een bedrag van
€ 674,85 vermeerderd met wettelijke rente ten behoeve van [slachtoffer1] en een bedrag van € 1300,00, te vermeerderen met wettelijke rente ten behoeve van D.J.R.Vermeulen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht dat de vorderingen van de benadeelde partijen beide geheel worden toegewezen. De officier van justitie heeft gevorderd dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 13 dagen respectievelijk 23 dagen hechtenis.
De materiële reiskosten van de vader van de slachtoffers, die in de ingediende vordering zijn opgenomen bij de kosten van [slachtoffer1], dienen als verplaatste schade ook vergoed te worden door de verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De materiële reiskosten betreffen verplaatste kosten en kunnen niet gevorderd worden in deze zaak.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank wijst de vordering van [slachtoffer1] toe tot een bedrag van € 574,85.
De rechtbank acht voldoende bewezen dat de benadeelde parij door hetgeen haar is aangedaan immateriële schade heeft geleden en dat zij uit dien hoofde terecht aanspraak maakt op vergoeding van die schade. De rechtbank kan in deze strafrechtelijke procedure niet exact vaststellen welk bedrag aan vergoeding voor de geleden immateriële schade juist is. Zij is echter van oordeel dat in ieder geval een bedrag van € 500,00 aan schadevergoeding in elk geval redelijk en billijk is zodat zij dit bedrag als thans reeds vaststaand zal toewijzen aan het slachtoffer. De behandeling van de vordering levert voor zover zij strekt tot vergoeding van een hoger bedrag wegens immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk is en de vordering voor het meerdere slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De materiële schade, te weten de kosten voor kleding en de reiskosten van [benadeelde partij] worden geheel toegekend voor het totaalbedrag van € 74,85.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de reiskosten van [benadeelde partij] voor vergoeding in aanmerking komen, aangezien het hier kosten betreffen die hij als wettelijk vertegenwoordiger heeft gemaakt ten behoeve van de slachtoffers [slachtoffer1] en [slachtoffer2].
De rechtbank wijst de vordering van [slachtoffer2] toe tot een bedrag van € 300,00. De rechtbank acht voldoende bewezen dat de benadeelde partij door hetgeen haar is aangedaan immateriële schade heeft geleden en dat zij uit dien hoofde terecht aanspraak maakt op vergoeding van die schade. De rechtbank kan in deze strafrechtelijke procedure niet exact vaststellen welk bedrag aan vergoeding voor de geleden immateriële schade juist is. Zij is echter van oordeel dat in ieder geval een bedrag van € 250,00 aan schadevergoeding redelijk en billijk is zodat zij dit bedrag als thans reeds vaststaand zal toewijzen aan het slachtoffer. De behandeling van de vordering levert voor zover zij strekt tot vergoeding van een hoger bedrag wegens immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk is en de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De materiële schade, te weten de kosten voor kleding, wijst de rechtbank geheel toe voor het totaalbedrag van € 50,00.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f , 45, 57, 247 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van de onder 2 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feiten.
Verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 5 (vijf) maanden niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit dan wel navolgende bijzondere voorwaarde niet is nagekomen:
- dat veroordeelde, zich uiterlijk binnen 5 (vijf) werkdagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij de balie van:
- Reclassering Nederland, Adviesunit Arnhem/Nijmegen, St. Jorisstraat 72, 6511 TD Nijmegen, en zich na de eerste afspraak blijft melden op de afgesproken tijdstippen en locaties zo frequent als en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
- dat veroordeelde zich ambulant zal laten behandelen voor zijn seksuele problematiek door Stichting Kairos te Nijmegen of een soortgelijke instelling, ter beoordeling van de reclassering, indien en voor zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht. De veroordeelde zal zich dan houden aan de regels die door of namens de leiding van Stichting Kairos zullen worden gegeven;
- en voorts dat verdachte/veroordeelde zich gedurende de proeftijd dient te gedragen naar de hiermee verband houdende (nadere) aanwijzingen van de reclassering, voor zover en voor zolang dat door de reclassering noodzakelijk wordt geacht.
Geeft opdracht aan de (stichting) Reclassering Nederland om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
De beslissing op de vorderingen van de benadeelde partij [benadeelde partij] als wettig vertegenwoordiger van [slachtoffer1] en [slachtoffer2][bpnaam1].
Wijst de vordering van de benadeelde partijen toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer1] (of haar wettelijk vertegenwoordiger [benadeelde partij]), wonende te Beek Ubbergen, te betalen € 574, 85 (zegge vijfhonderdvierenzeventig euro en vijfentachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 april 2011,
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer2] (of haar wettelijk vertegenwoordiger [benadeelde partij]), wonende te Beek Ubbergen, te betalen € 300,- (zegge driehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2009,
Maatregel van schadevergoeding ad € 574,85 subsidiair 11 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1], wonende te Beek Ubbergen, te betalen € 574,85 (zegge vijfhonderdvierenzeventig euro en vijfentachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 april 2011, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 11 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Maatregel van schadevergoeding ad € 300,00, subsidiair 6 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer2], wonende te Beek Ubbergen, te betalen € 300,- (zegge driehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2009, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 6 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door mr. H.G. Eskes, als voorzitter, mr. L.C. P. Goossens, mr. R.M. Maanicus., rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.J. Elferink-van Vliet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 december 2011.