Parketnummer : 05/721283-11
Datum zitting : 7 december 2011
Datum uitspraak : 21 december 2011
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meerdere tijdstippen op of omstreeks 09 september 2011 in de
gemeente Duiven, in elk geval in Nederland en/of in Roemenië,
(lid 3, onder 1)
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(lid 1, onder 3)
[slachtoffer] heeft aangeworven, medegenomen of ontvoerd, met het oogmerk
die [slachtoffer] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen
tot het verrichten van één of meer seksuele handeling(en) met of voor een
derde tegen betaling
immers hebben/heeft hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s)
- zakelijk weergegeven -
- tegen die [slachtoffer] gezegd en/of met die [slachtoffer] besproken en/of met die
[slachtoffer] afgesproken dat zij in Nederland in een club en/of achter de ramen
kon gaan werken als prostituee en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij, verdachte, en/of diens mededader(s) een
onderkomen en/of prostitutiewerk konden en/of zouden regelen en/of
- die [slachtoffer] met de auto vanuit Roemenië naar Nederland vervoerd;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 7 december 2011 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte niet verschenen.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
3. De beslissing inzake het bewijs
Met art. 273f Sr heeft de wetgever gekozen voor één mensenhandelbepaling, waarin veel gedragingen van zeer uiteenlopende aard zijn strafbaar gesteld. Blijkens de wetsgeschiedenis is art. 250a (oud) Sr geïncorporeerd in art. 273a (oud) Sr, welk artikel op 1 september 2006 is vernummerd tot art. 273f Sr. Omdat het oude artikel 250 (oud) Sr is ingebracht in het nieuwe artikel 273a Sr heeft de parlementaire geschiedenis van de totstandkoming van de artt. 250a (oud) Sr en 250ter (oud) Sr, waarin de strafbaarstelling van art. 250a Sr was opgenomen voordat deze bij wet van 28 oktober 19999, Stb. 264, werd vernummerd tot art. 250a (oud) Sr, nog onverkort van belang.
Het doel van art. 273f Sr is, zo blijkt uit zowel de plaatsing van het artikel in Titel XVIII: “Misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid”, als uit de wetsgeschiedenis van deze bepaling en haar voorlopers, de uitbuiting van personen te voorkomen, waarbij het begrip ‘uitbuiting’ zeer ruim (en in de loop van de tijd steeds ruimer) dient te worden opgevat, en het bieden van bescherming tegen de aantasting van de lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid van individuele personen.
Art. 273f lid 1 sub 3 Sr bevat een bepaling die een verplichting uit het ‘Internationaal Verdrag van Genève van 1933 nopens de bestrijding van de handel in meerderjarige vrouwen’ (hierna: Verdrag) in Nederlandse strafwetgeving implementeert. Genoemd Verdrag verplichtte staten tot strafbaarstelling van het aanwerven van meerderjarige vrouwen wanneer dit gebeurt met het oog op het plegen van ontucht in een ander land, zelfs ‘met hun goedvinden’. (On)vrijwilligheid is zodoende niet relevant aangezien het bestanddeel dwang ontbreekt in deze bepaling. Het aanwerven van een persoon voor prostitutie uit het buitenland (ook de EU) is dus strafbaar, ook al stemt de aangeworven persoon daarmee in.
De wetsgeschiedenis biedt steun voor de opvatting dat de wetgever daadwerkelijk voor ogen heeft gehad dat iedere daad waardoor een persoon wordt meegenomen teneinde die persoon in een ander land tot prostitutie te brengen strafbaar zal zijn zonder dat behoeft te blijken dat de wijze van medeneming de keuzevrijheid van de meegenomen persoon heeft beperkt. Dit blijkt uit de volgende passage:
“In het tweede lid van art. 250ter Sr (in het oorspronkelijke wetsvoorstel, later het eerste lid onder sub 2,) is strafbaar gesteld het aanwerven, medenemen of ontvoeren van een persoon met het oogmerk die persoon tot prostitutie te brengen. Daarmee wordt aan de verplichtingen ten aanzien van vrouwen, vervat in eerder vermeld verdrag van 1933 (het Internationaal Verdrag nopens de bestrijding van de handel in meerderjarige vrouwen, Genève, 11 oktober 1933, S. 1935, 598), voldaan. De strafbaarheid van de hier genoemde gedragingen hangt, anders dan het tot prostitutie brengen of in de prostitutie doen belanden als bedoeld in het eerste lid, niet af van het ontbreken van dwang of ongeoorloofde beïnvloeding.”
Een letterlijke toepassing van artikel 273f, eerste lid, sub 3 Sr zou bepaalde categorieën personen echter mogelijk belemmeren om hun inkomsten op legale wijze in de prostitutie te verwerven. Ook zou het in het communautaire recht van de EU kunnen betekenen dat het vrij verkeer van diensten (in dit geval seksuele) wordt belemmerd, immers het zou personen uit andere landen van de unie beperken in het (gaan) verlenen van die seksuele diensten, die op zich binnen de Nederlandse rechtssfeer legaal zijn.
In Nederland is immers niet iedere vorm van prostitutie strafbaar. Uitgangspunt van het Nederlandse beleid ter zake van exploitatie van prostitutie is dat met strafrechtelijke middelen moet worden opgetreden tegen vormen van exploitatie waarbij op ongeoorloofde wijze economisch profijt wordt getrokken uit de exploitatie (uitbuiting) dan wel de betreffende persoon niet telkens volledig vrij tot het verrichten van de seksuele handelingen kan beslissen, daarvan kan afzien en ook helemaal daarmee kan stoppen. Dit uitgangspunt dient naar het oordeel van de rechtbank eveneens bij de beoordeling van de in deze zaak ten laste gelegde gedragingen te worden meegenomen.
En in ditzelfde licht dient de rechtbank dus ook het deel van de tenlastelegging “met het oogmerk die [slachtoffer] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handeling(en) met of voor een derde tegen betaling” te beoordelen en van betekenis te voorzien.
Uit het dossier volgt dat verdachte en zijn medeverdachte [slachtoffer] op 7, 8 en 9 september 2011 vanuit Roemenië naar Nederland hebben vervoerd. Het was de bedoeling van [slachtoffer] om in Nederland in de prostitutie te gaan werken. Hierover heeft [slachtoffer] met verdachte en medeverdachte gesproken. Voorts heeft medeverdachte [slachtoffer] aangeboden om op het adres van hem en zijn vriendin in Nederland te verblijven zolang zij nog niet kon beschikken over eigen woonruimte. Verdachte en zijn medeverdachte zijn kort na hun aankomst in Nederland teruggegaan naar Roemenië. [slachtoffer] is in Nederland gebleven. Zij heeft zich op 22 september 2011 ingeschreven op het adres [adres]. Ondanks het feit dat medeverdachte samen met zijn vriendin staat ingeschreven op het adres [adres] en de vriendin van medeverdachte werkzaam is als prostituee in (woonplaats), is uit de bewijsmiddelen niet af te leiden dat de bijdrage van verdachte en zijn medeverdachte anders of groter is geweest dan slechts het vervoeren van [slachtoffer] naar Nederland, het bespreken van de kennelijke wens van [slachtoffer] om in de prostitutie te gaan werken en het verschaffen van tijdelijk onderdak. Het alleen maar meenemen uit het buitenland naar Nederland en onderdak bieden, terwijl men zich ervan bewust is dat de betrokken persoon mogelijk in de prostitutie zal gaan werken, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te komen tot een bewezen verklaring van het ten laste gelegde element als boven bedoeld.
Er zal, wil tot een bewezen verklaring gekomen kunnen worden, bij de vervoerders tenminste ook sprake moeten zijn van enigerlei vorm van oogmerk om de vervoerde te brengen tot het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen. Afgezien van hetgeen hierover hiervoor werd gezegd, wijzen ook de bewoordingen “ertoe brengen” daarop. In het licht van het voorgaande kan voor het begrip ‘ertoe brengen” in dit geval niet worden volstaan met vervoer en onderdak bieden. Dit oogmerk zal op een andere wijze moeten blijken uit de feiten en omstandigheden.
Op grond van de in het onderhavige dossier voorkomende bewijsmiddelen is de rechtbank, in het licht van voorgaande overwegingen, van oordeel dat daaruit niet volgt dat verdachte en zijn medeverdachte het oogmerk hebben gehad om [slachtoffer] ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen voor prostitutie. Zo blijkt uit het dossier ook overigens niet van gedragingen van verdachte en/of zijn medeverdachte waardoor die [slachtoffer] is bewogen. Het voorgaande betekent dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het tenlastegelegde feit.
Maar ook als zulks wel het geval zou zijn geweest, dan nog zou de rechtbank op grond van het dossier niet tot een bewezenverklaring kunnen hebben komen. Uit het dossier valt niet op te maken wie het initiatief tot deze gedragingen heeft genomen. Niet valt uit te sluiten dat dit initiatief van [slachtoffer] zelf is gekomen. Dit zou naar het oordeel van de rechtbank betekenen dat de delictsbestanddelen ‘ertoe te brengen’ niet bewezen zouden kunnen worden, omdat deze woorden impliceren dat er sprake dient te zijn geweest van enig initiatief.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Aldus gewezen door mr. R.M. Maanicus, als voorzitter, mr. L.C.P. Goossens en mr. H.G. Eskes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.J. Elferink-van Vliet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 december 2011.