Parketnummer : 05/730813-11
Datum zitting : 30 november 2011
Datum uitspraak : 14 december 2011
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
Raadsman : Mr. P.H.W.M. Roelofs, advocaat te Nijmegen.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 15 juli 2011 te Nijmegen tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening op de openbare weg, te weten de Van Hogendorpstraat, heeft
weggenomen een portemonnee met daarin een ABN-AMRO bankpas en/of drie
[naam college] College schoolpassen en/of twee OV kaarten en/of geld (ongeveer drie
euro) en/of een telefoon (merk Blackberry, type curve), in elk geval enig goed
of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welke diefstal
werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld tegen die [benadeelde partij],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan haar
mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of
haar mededader die portemonnee en/of die telefoon heeft/hebben vastgepakt
en/of uit de hand(en) van die [benadeelde partij] heeft/hebben gerukt en/of getrokken
en/of daarbij die [benadeelde partij] heeft/hebben geduwd;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 30 november 2011 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door Mr. P.H.W.M. Roelofs, advocaat te Nijmegen.
De officier van justitie heeft gerekwireerd.
Verdachte en haar raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 15 juli 2011 heeft een meisje bij een bushalte op de Van Hogendorpstraat te Nijmegen de telefoon en portemonne vastgepakt van [benadeelde partij]. Een ander meisje heeft [benadeelde partij] geduwd, waardoor [benadeelde partij] de portemonnee en telefoon niet meer vast kon houden. Daarna zijn de meisjes weggerend. De telefoon betreft een Blackberry, type Curve. De portemonnee bevatte een ABN-AMRO bankpas, drie [naam college] College schoolpassen, twee OV kaarten en geld (ongeveer drie euro).
Het standpunt van de officier van justitie
Verdachte heeft zich tezamen en in vereniging schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld. Verdachte wist wat er zou gaan gebeuren in het bushokje omdat zij en haar medeverdachte voorafgaande aan het voorval hebben gesproken over het feit dat de medeverdachte een Blackberry-telefoon wilde hebben. Toen de diefstal uiteindelijk plaats vond heeft verdachte zich niet gedistantieerd. Ze heeft juist haar vriendin geholpen door de portemonnee van het slachtoffer vast te pakken en het slachtoffer te duwen. Ze is met de portemonnee weggerend. De officier van justitie acht op grond van de bewijsmiddelen het ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte stelt zich op het standpunt dat verdachte niet de opzet had om, in nauwe samenwerking met de medeverdachte, zich de portemonnee en de telefoon van het slachtoffer toe te eigenen. Hij voert hiertoe aan dat verdachte het tweede meisje is dat door aangeefster wordt beschreven. Zij is in eerste instantie weggelopen en daarna teruggekomen om het slachtoffer te helpen. Op dat moment raakte zij in paniek en nam zij onder invloed van haar stoornis de portemonnee van het slachtoffer mee, in plaats van deze terug te geven.
De beoordeling door de rechtbank
Aangeefster [benadeelde partij] heeft verklaard dat op 15 juli 2011 bij de bushalte op de Hogendorpstraat te Nijmegen een blond meisje haar (aangeefsters) telefoon en portemonnee heeft vastgepakt. Volgens aangeefster is een tweede meisje, met donker haar eerst weggelopen, maar kwam zij kort daarna terug. Het tweede meisje zou toen volgens aangeefster de portemonnee van aangeefster hebben vastgepakt en aangeefster geduwd hebben, waardoor aangeefster haar mobiele telefoon en portemonnee niet meer vast kon houden. De twee meisjes renden daarna weg.
In verband met deze zaak is verdachte, (verdachte), aangehouden. Zij bekent bij deze diefstal betrokken te zijn geweest. Zij zegt het tweede meisje te zijn geweest waarover aangeefster spreekt. Verdachte verklaart eerst te zijn weggelopen, maar toen terug te zijn gelopen en aangeefster te hebben geduwd.
De rechtbank gaat er van uit dat verdachte inderdaad dit tweede meisje is. De rechtbank overweegt hiertoe dat de haarkleur het meest onderscheidende kenmerk is van de meisjes en getuige [getuige1] en [getuige2] hebben verklaard dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde feit donker haar had. Bovendien vinden de verklaringen van verdachte, deels rechtstreeks, deels indirect (gericht op het motief) steun in ander bewijs. Zo verklaart getuige [getuige1], dat verdachte zelf al een Blackberry had die ten tijde van het tenlastegelegde feit functioneerde. Voorts verklaart getuige [getuige3] dat medeverdachte [getuige2] de gestolen telefoon rond 16 juli bij haar kwam brengen.
De rechtbank acht bewezen dat er bij de meisjes sprake was van nauwe en bewuste samenwerking bij de diefstal van de portemonnee en de telefoon. Verdachte heeft verklaard dat zij voorafgaande aan het incident twee maal met medeverdachte heeft gesproken over het feit dat medeverdachte een nieuwe Blackberry telefoon wilde hebben. Toen medeverdachte [getuige2] de portemonnee en de telefoon van aangeefster vastpakte om deze weg te nemen heeft verdachte zich niet gedistantieerd. Ook getuige [getuige4] verklaart over twee meisjes die een zwart tasje uit de hand van een ander meisje rukten en wegrenden. Op grond van bovenstaande feiten acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat ze het slachtoffer wilde helpen niet aannemelijk en verwerpt zij hetgeen de raadsman heeft betoogd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
zij op 15 juli 2011 te Nijmegen tezamen en in vereniging met een
ander , met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening op de openbare weg, te weten de Van Hogendorpstraat, heeft
weggenomen een portemonnee met daarin een ABN-AMRO bankpas en drie
[naam college] College schoolpassen entwee OV kaarten engeld (ongeveer drie
euro) eneen telefoon (merk Blackberry, type curve), geheel of ten dele toebehorende aan
[benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader,
welke diefstal
werd vergezeld van geweld tegen die [benadeelde partij],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te
maken welk geweld hierin bestond dat verdachte en/of
haar mededader die portemonnee en die telefoon hebben vastgepakt
en uit de hand(en) van die [benadeelde partij] hebben getrokken
en daarbij die [benadeelde partij] hebben geduwd;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd om die diefstal gemakkelijk te maken aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden, zoals geadviseerd door de reclassering in haar advies d.d. 28 november 2011, te weten een meldingsgebod en een behandelverplichting.
Het standpunt verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat in deze zaak het sanctierecht voor jeugdigen moet worden toegepast. Hiertoe voert hij aan dat verdachte, volgens de pro justitia rapportage van de psycholoog d.d. 28 november 2011, functioneert en denkt als een 12 á 13 jarige.
Ook dient de rechtbank rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 11 november 2011;
• een psychologisch onderzoek pro justitia, opgemaakt door drs. [psycholoog], psycholoog, d.d. 28 november 2011;
• een reclasseringsadvies (beknopt), opgemaakt door Reclassering Nederland, Adviesunit Arnhem-Nijmegen, d.d. 18 augustus 2011;
• een reclasseringsadvies, opgemaakt door Reclassering Nederland, Adviesunit Limburg, d.d. 28 november 2011.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft, tezamen met een ander, door middel van geweld een telefoon en een portemonnee gestolen. Dit feit is gepleegd op de openbare weg. Een dergelijk feit, waarbij het slachtoffer bij toeval wordt uitgekozen, kan voor de direct betrokkenen een traumatische ervaring zijn door de brutale wijze van uitvoering en versterkt het gevoel van onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank verwerpt het standpunt van de verdediging dat in deze zaak het sanctierecht voor jeugdigen moet worden toegepast. Hiertoe overweegt de rechtbank dat dit onderwerp niet aan de orde is geweest in het onderzoek van de psycholoog en het pro justitia rapport d.d. 28 november 2011 dan ook geen antwoord geeft op de vraag of toepassing van het sanctierecht voor jeugdigen geïndiceerd is.
In de strafmaat houdt de rechtbank wel in zeer hoge mate rekening met de jeugdige leeftijd en de persoonlijkheid van verdachte. Bovendien gaat de rechtbank uit van verminderde toerekeningsvatbaarheid ten tijde van het plegen van het strafbare feit.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie op grond van de oriëntatiepunten voor straftoemeting zoals vastgesteld door het Landelijk Overleg van Voorzitters van Strafsectoren.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak geen andere straf in aanmerking komt dan een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden beperkte duur, waarmee ook recht wordt gedaan aan verdachte’s in mentaal opzicht beperkte ontwikkeling.
De rechtbank ziet, gelet op verdachtes persoonlijke omstandigheden, aanleiding aan de voorwaardelijke gevangenisstraf bijzondere voorwaarden te verbinden zodat verdachte intensief en passend behandeld en begeleid kan worden conform het advies van de reclassering.
Gelet op de duur van de reeds door verdachte ondergane voorlopige hechtenis zal de rechtbank het inmiddels geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte opheffen.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 310, 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
Een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 72 (tweeënzeventig) dagen niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit dan wel navolgende bijzondere voorwaarde niet is nagekomen:
- Veroordeelde dient zich gedurende de door Reclassering Nederland, Adviesunit Limburg bepaalde perioden melden zo frequent als de reclassering gedurende deze perioden nodig acht;
- Veroordeelde dient zich ambulant te laten behandelen en begeleiden door Stichting Dichterbij, afdeling Stevig te Venray of een soortgelijke instelling, ter beoordeling van de reclassering, indien en voor zolang als de reclassering dit gedurende de proeftijd noodzakelijk acht. De veroordeelde zal zich dan houden aan de regels die door of namens de leiding van Stichting (naam) zullen worden gegeven;
- en voorts dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd dient te gedragen naar de hiermee verband houdende (nadere) aanwijzingen van de reclassering, voor zover en voor zolang dat door de reclassering noodzakelijk wordt geacht.
Geeft opdracht aan de (stichting) Reclassering Nederland om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het inmiddels geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van veroordeelde voornoemd.
Aldus gewezen door mr. C.N. Dijkstra, als voorzitter, mr. L.C.P. Goossens, mr. R.M. Maanicus, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.J. Elferink - van Vliet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 december 2011.