beschikking
RECHTBANK ARNHEM
zaaknummer / rekestnummer: HA RK 11-307
Beschikking van 5 december 2011
de besloten vennootschap Superp B.V.,
gevestigd te Geldermalsen,
gemachtigde mr. E. Dubbeldam,
verzoeker tot wraking,
[naam kantonrechter], in zijn hoedanigheid van kantonrechter.
Partijen worden hierna aangeduid als de verzoeker respectievelijk de rechter.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 5 oktober 2011 waarin het mondelinge wrakingsverzoek is vermeld;
- het schriftelijke verweer van de rechter van 13 oktober 2011;
- een schrijven van verzoeker van 14 oktober 2011;
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 16 november 2011 waarin de gronden tot wraking zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie op het verweer door verzoeker van 17 november 2011;
- de nadere schriftelijke reactie van de rechter van 17 november 2011.
Bij de mondelinge behandeling zijn verzoeker noch de rechter verschenen.
2. Het wrakingsverzoek
2.1 Het wrakingsverzoek is gericht tegen [naam kantonrechter] als kantonrechter in de zaak met nummer [zaaknummer] tussen [naam wederpartij] en verzoeker.
2.2 Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van het mondelinge wrakingsverzoek aan het verzoek ten grondslag gelegd dat de rechter – ondanks herhaald bezwaar van verzoeker tegen het stellen van een bepaalde vraag aan de getuige tijdens het voorlopig getuigenverhoor – heeft aangegeven deze vraag desondanks aan de getuige te willen stellen.
2.3 Verzoeker heeft blijkens het schrijven van 16 november 2011 het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd.
- aan het begin van het voorlopig getuigenverhoor op 31 augustus 2011 gaf de rechter aan dat hij het dossier niet had gelezen en dus niet kende. Dit bleek ook uit de vraagstelling tijdens het verhoor;
- de rechter stak vanaf het begin zijn antipathie jegens verzoeker niet onder stoelen en banken;
- tijdens het tweede deel van het voorlopig getuigenverhoor op 5 oktober 2011 is de rechter al begonnen met het getuigenverhoor, ondanks dat verzoeker slechts enkele minuten te laat was, terwijl tijdens het eerste deel van het voorlopig getuigenverhoor op 31 augustus 2011 het verhoor drie kwartier later begon dan gepland zonder opgaaf van redenen;
- ondanks dat de rechter zelf had bepaald dat er alleen vragen mochten worden gesteld aan de getuige met betrekking tot de vraag of er op de avond van 14 december 2010 afspraken waren gemaakt tussen partijen en de rechter verzoeker telkens de mond snoerde, gaf hij zichzelf de vrijheid een volstrekt niet ter zake doende vraag te stellen. De rechter liet geen gelegenheid voorbij gaan om verzoeker in een kwaad daglicht te stellen;
- nu de rechter in het verweer van 13 oktober 2011 heeft aangegeven niet bij de zitting van de wrakingskamer van 21 november 2011 aanwezig te zullen zijn, heeft de rechter een dusdanig dedain getoond ten opzichte van verzoeker en het wrakingsverzoek dat het niet anders kan zijn dan dat het verzoek zal worden toegewezen.
2.4 De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna zover nodig besproken.
3.1 Volgens artikel 37 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) moet het wrakingsverzoek worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Dit voorschrift strekt ertoe te verzekeren dat de procedure direct nadat zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, wordt geschorst door de indiening van een wrakingsverzoek en niet pas op een later tijdstip nadat er mogelijk al verdere proceshandelingen zijn verricht. De rechtbank constateert dat de aangevoerde feiten en omstandigheden die zien op hetgeen is voorgevallen tijdens het voorlopig getuigenverhoor op 31 augustus 2011 verzoeker reeds toen bekend waren, zodat het op zijn weg had gelegen om direct ter zitting of kort daarna de wraking van de rechter te verzoeken. Verzoeker heeft echter pas in het wrakingsverzoek van 16 november 2011 deze feiten en omstandigheden aangevoerd. Dat is te laat, zodat verzoeker niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in dit deel van het verzoek.
3.2 Op 5 oktober 2011 heeft verzoeker een mondeling wrakingsverzoek ingediend. Dit verzoek heeft verzoeker nader toegelicht en aangevuld met nieuwe gronden in het schrijven van 16 november 2011. Volgens artikel 37 lid 3 Rv moeten alle feiten en omstandigheden tegelijk worden voorgedragen. Uit het proces-verbaal van 5 oktober 2011 blijkt echter niet dat de rechter verzoeker de gelegenheid heeft gegeven om de gronden van het wrakingsverzoek naar voren te brengen. De rechtbank zal derhalve ook de in het schrijven van 16 november 2011 naar voren gebrachte gronden betrekken in haar oordeel.
3.3 Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995, NJ 1996,484). Uit de artikelen 36 en 37 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dit zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank het volgende.
3.4 Ten aanzien van het mondelinge wrakingsverzoek van 5 oktober 2011 is de rechtbank van oordeel dat uit het enkele feit dat de rechter een vraag heeft willen stellen aan de getuige die verzoeker niet welgevallig was, niet kan worden afgeleid dat sprake was van enige vooringenomenheid van de rechter, in objectieve noch in subjectieve zin. Het verzoek ten aanzien van deze grond zal derhalve worden afgewezen.
3.5 De overige gronden van verzoeker bevatten slechts stellingen en veronderstellingen, maar geen concrete feiten en omstandigheden waaruit de rechtbank vooringenomenheid van de rechter of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden. Bovendien zijn deze stellingen en veronderstellingen door de rechter gemotiveerd betwist. Gelet hierop zal het verzoek ten aanzien van de overige gronden ook worden afgewezen.
3.6 Voor zover de gronden van verzoeker zien op de manier waarop verzoeker door de rechter is bejegend ontbreken concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat in deze bejegening partijdigheid van de rechter tegen verzoeker besloten ligt of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor.Verzoeker heeft deze verder niet aangevoerd.
3.7 Ten slotte overweegt de rechtbank dat het partijen vrij staat om al dan niet te verschijnen bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek. Er is geen sprake van een verschijningsplicht (HR, 2 april 2008, NTFR 2008, 1545). De rechtbank heeft derhalve de beslissing van de rechter om niet aanwezig te zijn bij de mondelinge behandeling niet betrokken in haar oordeel.
De rechtbank verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek voor zover dat ziet op 31 augustus 2011.
De rechtbank wijst het verzoek voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven door de mrs. H.P.M. Kester-Bik (voorzitter), J.T.H. van Belzen en G.H.W. Bodt, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.B. Wichman en uitgesproken op 5 december 2011.
Bij ontstentenis van de voorzitter en de oudste rechter is de beschikking door de jongste rechter ondertekend.
de griffier de jongste rechter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.