ECLI:NL:RBARN:2011:BU7427

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
28 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/800633-09
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een majoor van de Koninklijke Landmacht voor mishandeling van zijn partner

In deze zaak heeft de militaire kamer van de Rechtbank Arnhem op 28 november 2011 uitspraak gedaan tegen een majoor van de Koninklijke Landmacht, die gedurende een periode van meer dan tweeënhalf jaar zijn toenmalige partner, P.E.M. [slachtoffer], heeft mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meerdere keren geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer], waaronder het slaan, schoppen en hardhandig vastpakken. De mishandelingen vonden zowel in de huiselijke sfeer als op openbare plaatsen plaats. De verklaringen van [slachtoffer] werden ondersteund door getuigen, die ook de verwondingen hebben waargenomen. De militaire kamer oordeelde dat de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar waren en dat het letsel niet door anderen was veroorzaakt, zoals de verdachte had gesuggereerd.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een werkstraf van 200 uren. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact van huiselijk geweld op het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De militaire kamer besloot geen bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf te verbinden, omdat er geen aanwijzingen waren dat de verdachte in zijn nieuwe relatie opnieuw geweld zou gebruiken. De benadeelde partij, [slachtoffer], heeft een schadevergoeding van € 2.128,56 gevorderd, die deels is toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de schadevergoeding te betalen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling.

De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die betrekking hebben op mishandeling en schadevergoeding. De militaire kamer heeft de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar heeft de bewezenverklaring van de mishandeling en de bijbehorende straf opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Militaire Kamer
Parketnummer : 05/800633-09
Datum zittingen : 21 februari 2011, 14 november 2011
Datum uitspraak : 14 november 2011
Promis II
TEGENSPRAAK
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats]
rang/rnr : majoor/ [nummer]
ingedeeld bij : [standplaats]
Raadsman: mr. P. Reitsma, advocaat te Nijkerk.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 30 januari 2006 tot en met
30 september 2008 te Boxmeer en/of Venray, althans in Nederland opzettelijk
mishandelend een persoon (te weten P.E.M. [slachtoffer]), (telkens) meerdere malen,
althans eenmaal in/tegen diens gezicht/hoofd heeft gestompt en/of geslagen
en/of tegen diens lichaam heeft geschopt en/of geslagen en/of (hardhandig) aan
diens arm(en) heeft getrokken en/of aan diens haren (omhoog en/of voort) heeft
getrokken en/of in diens maag/ribben heeft gestompt en/of diens hoofd tegen de
deur/koelkast heeft geslagen en/of die [slachtoffer] hardhandig heeft vastgepakt
en/of (vervolgens) door de kamer en/of op de grond heeft gesmeten en/of die
[slachtoffer] een of meerdere kopstoten heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft
bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 20 november 2007 te Venray, althans in Nederland, ter
uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan P.E.M. [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk met zijn,
verdachtes, auto tegen voornoemde [slachtoffer], welke op (een naastgelegen
fietspad van) een rotonde (tussen de West- en Zuidsingel) fietste, is
aangereden en/of heeft klemgereden en/of die [slachtoffer] (daarbij) van haar fiets
heeft gereden, waarbij zij ten val is gekomen, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 20 november 2007 te Venray, althans in Nederland,
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten P.E.M. [slachtoffer]), welke op (een
naastgelegen fietspad van) een rotonde (tussen de West- en Zuidsingel)
fietste, heeft aangereden/klemgereden met zijn, verdachtes, auto, en/of die
[slachtoffer] (daarbij) van haar fiets heeft gereden, waarbij zijn ten val is
gekomen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 14 november 2011 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. P. Reitsma, advocaat te Nijkerk.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd: P.E.M. [slachtoffer].
De benadeelde partij is ter terechtzitting verschenen.
De officier van justitie, mr. J. Stikkelman, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Vaststaande feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft zijn toenmalige vriendin, tevens aangeefster, mevr P.A.M.[slachtoffer] (hierna [slachtoffer]), gedurende de periode dat hij een relatie met haar heeft gehad, een tweetal keer met de vlakke hand geslagen en haar een aantal malen hardhandig vastgepakt.
De huisarts van [slachtoffer] heeft in de periode van 24 maart 2006 tot en met 8 januari 2008, 6 keer lichamelijk letsel bij [slachtoffer] geconstateerd, waaronder: bloeduitstorting armen en pijn rechter ribbenboog en stuitje, drie maal een gaatje in trommelvlies van het linker oor, bloeduitstorting op de rechter bovenarm en het linker schouderblad, pijn aan de ruggenwervels en het linker kaakgewricht en kneuzing van een teen aan de rechter voet.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem onder feit 1 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat in de relatie tussen verdachte en [slachtoffer] sprake is geweest van spanningen over en weer waarin zowel [slachtoffer] als verdachte een enkele keer de ander heeft geslagen . Het handelen van verdachte is beperkt gebleven tot een twee keer slaan met de vlakke hand van [slachtoffer] en een aantal keren stevig vastpakken, dit laatste echter niet op een zodanige wijze dat dit mishandeling oplevert. Het geconstateerde letsel bij [slachtoffer] is niet toegebracht door verdachte. Verdachte neemt aan dat het letsel door anderen is toegebracht, waaronder een toenmalige partner van Vergeer.
Beoordeling van de standpunten
De militaire kamer is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde en overweegt daartoe het navolgende.
[slachtoffer] heeft aangegeven vanaf begin februari 2006 te zijn “gaan onthouden” dat zij door verdachte is mishandeld. Zij heeft van die mishandelingen een aantal data genoteerd welke zij in haar aangifte bij de politie heeft genoemd. Zo heeft zij bij de politie onder andere verklaard dat zij op 29 april 2007 in Oeffelt door verdachte aan haar hoofd naar achteren is getrokken, vervolgens hard met haar hoofd tegen een deur is geslagen waardoor zij een heftige pijn voelde. Zij heeft verklaard dat zij daarna op de grond is gegooid, een stomp hoog in haar maag heeft gekregen, en verdachte met zijn vlakke hand tegen haar hoofd aan heeft geslagen, haar aan haar haren heeft getrokken en dat zij hiervan pijn heeft ondervonden. Zij is voorts op 27 juli 2007 in Venray tegen het hoofd geslagen door verdachte, waarbij haar trommelvlies is gescheurd en waardoor zij pijn voelde en, zo verklaart zij op 20 september 2007 in Venray door verdachte op haar been met platte hand geslagen. [slachtoffer] heeft daarnaast verklaard op 10 april 2008 te Venray door verdachte door de kamer te zijn gesmeten, waarbij ze een aantal keer op de grond is gevallen, en op 16 september 2008 te Venray een klap in haar gezicht te hebben gekregen met de vlakke hand van verdachte, waarbij zij voelde dat het pijn deed en dat verdachte vervolgens haar hoofd tegen de bovenkastjes van de keuken heeft gedrukt en haar aan haar armen naar boven heeft gesleurd en dat zij toen zij op de grond zat aan haar haren omhoog is getrokken.
De verklaringen van [slachtoffer] worden ondersteund door verklaringen van diverse getuigen . Zo heeft haar vader, [getuige1], aangegeven in de zomer van 2006 door zijn dochter te zijn geïnformeerd over het feit dat zij door verdachte werd mishandeld en dat hij heeft gezien dat [slachtoffer] verwondingen had zoals een blauw oog, blauwe plekken op haar ribbenkast en schouder. Getuige [getuige2] heeft gezien dat er afdrukken van vinger in de arm van [slachtoffer] stonden en dat zij blauwe plekken in haar nek had. In 2007 heeft zij voorts gezien dat [slachtoffer] plekken op haar rug en armen had die blauw verkleurd waren en dat zij enkele schaafwonden had. Verdachte is toen bij haar aan de deur geweest en heeft toen aan [getuige2] toegegeven, dat hij [slachtoffer] zo had geslagen. Getuige [getuige3] heeft op 14 november 2007 een blauwe plek op de borst van [slachtoffer] gezien. [getuige3]t heeft hierover verklaard dat je knokkels van de hand waarmee was geslagen kon zien zitten en ook de “banen” tussen de vingers daarvan. [slachtoffer] heeft hier over toen tegen hem verklaard dat ze geslagen was door haar vriend. Dit wordt ondersteund door hetgeen verdachte heeft hier zelf over heeft verklaard, immers hij geeft aan dat hij [slachtoffer] rond die tijd een flinke dreun tegen haar kop heeft gegeven. Tegen getuige [getuige4] heeft [slachtoffer] tientallen keren verteld dat ze mishandeld was door verdachte. Hij heeft een keer blauwe plekken op haar schouder/bovenarm gezien en een blauwe plek ter hoogte van haar slaap. Ook getuige [getuige5] had [slachtoffer] verteld dat ze mishandeld werd door verdachte en heeft aan hem haar verwondingen laten zien. Tegen hem heeft ze verteld dat ze door verdachte ook op de grond en tegen de muur aan was gegooid. De ernst van de situatie werd zelfs zo erg ingeschat dat de vader en zus van [slachtoffer] al op 9 juli 2007 melding van de mishandelingen hebben gedaan bij de politie.
Het door [slachtoffer] opgelopen, en door de getuige beschreven, letsel wordt ondersteund door een medische verklaring en de, van het letsel van [slachtoffer] gemaakte, foto’s. Daarnaast verklaart verdachte dat het gescheurde trommelvlies het gevolg zou kunnen zijn van een harde klap door hem met de vlakke hand in het gezicht van [slachtoffer] .
Uit het aanwezige bewijs is niet aannemelijke geworden dat het door Vergeer opgelopen letsel door anderen is toegebracht, zoals verdachte stelt. In het licht van het feit dat [slachtoffer] steeds uitvoerig en gedetailleerd heeft verklaard over haar mishandelingen door verdachte, de waarnemingen van verschillende getuigen van het letsel en hetgeen Vergeer tegenover hen daarover heeft verklaart, acht de militaire kamer de verklaringen van [slachtoffer] dan ook betrouwbaar. Daarnaast heeft verdachte zelf verklaard dat hij [slachtoffer] heeft mishandeld. Gezien het bovenstaande acht de militaire kamer, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem onder feit 1 ten laste gelegde. Nu de verklaring van [slachtoffer] omtrent het ontvangen van een of meer kopstoten zeer algemeen is en niet door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund wordt verdachte op dit punt vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2
Vaststaande feiten
Op 20 november 2007 is verdachte in de plaats Venray met zijn auto de rotonde die gelegen is tussen de West- en Zuidsingel opgereden, waar op dat moment [slachtoffer] op het naastgelegen fietspad fietste. Verdachte heeft zijn auto op het fietspad tot stilstand gebracht. Mevrouw [slachtoffer] is van haar fiets gevallen en heeft daardoor haar schouder en heup gekneusd en haar knie geschaafd.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem onder feit 2 subsidair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte zijn auto heeft stilgezet om [slachtoffer] aan te spreken. [slachtoffer] is vervolgens tegen zijn auto aangereden en vervolgens ten val gekomen. Verdachte had geen intentie om haar te mishandelen.
Beoordeling van de standpunten
Vrijspraak van het primair tenlastegelegde
Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet had om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen zodat hij van het onder 2 primair tenlastegelegde wordt vrijgesproken.
Susidiair
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en overweegt daartoe het navolgende.
[slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte die dag naast haar kwam rijden en aan het schreeuwen was. Op een gegeven moment zag zij hem niet meer. Zij reed een rotonde op en zag vanuit een ooghoek dat verdachte op de rotonde reed. Vervolgens zag ze het spatbord van zijn auto. Zij reed op het fietspad dat rondom de rotonde gelegen is en de auto van verdachte kwam steeds dichter naar haar toe gereden en uiteindelijk sneed hij haar af. Hij heeft haar uiteindelijk geraakt. Ze probeerde nog uit te wijken en steeds verder naar rechts gereden totdat ze niet verder meer kwam .
Van de aanrijding is mevrouw [getuige6] getuige geweest. Zij heeft verklaard dat verdachte kort voor de aanrijding veel gas gaf en [slachtoffer] vervolgens aanreed en voegt daar aan toe dat verdachte en [slachtoffer] parallel aan elkaar reden en uiteindelijk elkaar tegenkwamen waarbij [slachtoffer] met haar fiets tegen de auto van verdachte aan schampte . Zij heeft verklaard dat de auto van verdachte op de helft van het fietspad en op de andere helft op de weg tot stilstand werd gebracht
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] heeft gevraagd te stoppen maar dat zij daar geen gehoor aangaf. Hij is de rotonde opgereden en naar rechts gegaan waarbij hij eigenlijk haar doorgang blokkeerde. Ze kwamen daar tegelijkertijd aanrijden .
Op basis van deze verklaringen acht de militaire kamer wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer], terwijl zij parallel aan zijn auto fietste, opzettelijk met zijn auto de weg heeft afgesneden, waardoor zij zijn auto heeft geschampt en ten val is gekomen en letsel heeft opgelopen. Dat [slachtoffer] volgens verdachte nog de ruimte zou hebben gehad zijn auto te ontwijken doet daar niet aan af. Het opzettelijk tot stoppen dwingen van een fietser die parallel aan een auto rijdt door deze met de auto af te snijden impliceert naar het oordeel van de militaire kamer ten minste het voorwaardelijk opzet dat de fietser daardoor ten val komt en pijn of letsel oploopt.
De militaire kamer acht het derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij in de periode van 30 januari 2006 tot en met 30 september 2008 te Boxmeer en/of Venray opzettelijk
mishandelend P.E.M. [slachtoffer] telkens meerdere malen, in/tegen haar gezicht/hoofd heeft gestompt en/of geslagen en/of tegen haar lichaam heeft geschopt en/of geslagen en/of (hardhandig) aan
haar arm(en) heeft getrokken en/of aan haar haren heeft getrokken en/of in haar maag/ribben heeft gestompt en/of haar hoofd tegen de deur/koelkast heeft geslagen en/of die [slachtoffer] hardhandig heeft vastgepakt en/of vervolgens door de kamer en/of op de grond heeft gesmeten waardoor zij letsel heeft
bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op 20 november 2007 te Venray, opzettelijk mishandelend P.E.M. [slachtoffer] die op een
naastgelegen fietspad van een rotonde tussen de West- en Zuidsingel fietste, heeft klemgereden met zijn, verdachtes, auto, en die [slachtoffer] daarbij ten val is gekomen, waardoor zij letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewe¬zen. Verdach¬te moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Mishandeling, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
Mishandeling.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 4 oktober 2011;
- een Pro Justitita rapportage opgemaakt door Drs. Versteeg, arts, en R.J.M. Mooren, psychiater, en
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland gedateerd 28 oktober 2010, betreffende verdachte.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder feit 1 en onder feit 2 subsidiar tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht ook indien dit inhoudt het volgen van een training huiselijk geweld of een andere behandeling bij Kairos dan wel een soortgelijke instelling, en voorts tot het verrichten van 240 uren werkstraf subsidiair 120 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Standpunt van de verdediging
De verdediging wijst in de eerste plaats op de grote consequenties die het handelen van zijn cliënt al hebben gehad voor zijn werk, nu hij al lange tijd door zijn werkgever is geschorst. Daarnaast is de raadsman van mening dat de redelijke termijn is geschonden, waardoor verdachte al lange tijd in onzekerheid verkeert betreffende de afdoening van deze zaak.
De raadsman kan zich vinden in oplegging van een geheel voorwaardelijke werkstraf maar hij stelt zich op het standpunt dat in het rapport van Reclassering Nederland het advies dat aan verdachte reclasserings¬toezicht en een training huiselijk geweld dient te worden opgelegd, niet goed is onderbouwd, vooral nu op dit moment geen aanwijzingen aanwezig zijn van een noodzaak voor een dergelijke behandeling. De verdediging verzoekt de rechtbank daarom om geen reclasseringstoezicht en behandeling aan verdachte op te leggen
Beoordeling van de standpunten
Verdachte heeft zich gedurende ruim twee en een half jaar schuldig gemaakt aan meerdere mishandelingen gepleegd tegen zijn toenmalige partner, [slachtoffer], zowel gepleegd op de openbare weg als in de huiselijke sfeer. Verdachte heeft daarbij de vrouw waarvan hij heeft aangegeven destijds veel te hebben gehouden pijn en/of letsel toegebracht.
Dit zijn ernstige feiten.
Huiselijk geweld houdt meer in dan het toebrengen van pijn/en of letsel in lichamelijk zin aan de partner. Ook in emotionele zin wordt er door dergelijk gedrag enorme schade aangebracht bij het slachtoffer. Hoewel verdachte heeft aangegeven dat hij tot het mishandelen is gedreven door het handelen van [slachtoffer] jegens hem, en hij heeft aangegeven zelf ook emotionele schade te hebben opgelopen door de relatie met haar, heeft verdachte zich niet weten te beheersen terwijl dat vanuit zijn achtergrond wel van hem verwacht kan worden, en verdachte dat ook van zichzelf verwachtte. Hij heeft door het gebruik van lichamelijk geweld tegen zijn toenmalige partner een belangrijke grens overgeschreven en heeft door zijn gedrag het risico genomen dat hij meer schade zou aanrichten dan het fysieke letsel.
In het voordeel van verdachte spreekt dat hij first -offender is ten aanzien van het plegen van dergelijke feiten en dat ook niet gebleken is dat in zijn voorgaande en zijn nieuwe relatie sprake is van geweld.
De militaire kamer neemt voorts ter beoordeling van de stafmaat mee hetgeen in de Pro Justitia rapportage van 28 april 2010 door de arts V. Versteeg en de psychiater R.J.M. Mooren, , is geschreven:
“ Immers lijkt alles te duiden op het bestaan van een zogeheten pathologsiche relatie. De wederzijde aantrekking werkt blijkbaar voor beiden op negatieve wijze uit. In plaats van stabiliserend, werkt betrokkene inbreng als versterkend op haar problematiek en omgekeerd”. (..) “Wij geen factoren vinden voortkomend uit verdachtes persoonlijkheid die een evidente verhoging indiceren van de kans op recidief”.
Nu de relatie tussen verdachte en [slachtoffer] inmiddels is geëindigd en er geen aanwijzingen zijn dat verdachte in zijn nieuwe relatie tegen dezelfde problemen op loopt, zal de militaire niet meegaan in het advies van Reclassering Nederland om aan de, aan verdachte op leggen voorwaardelijk straf, bijzondere voorwaarden te verbinden. De militaire kamer zal volstaan met verbinden van algemene vooraarden aan de op te leggen voorwaardelijke straf.
Ten aanzien van de persoonlijke gevolgen van deze strafzaak voor verdachte is de militaire kamer zich bewust van het feit door deze strafzaak verdachte door zijn werkgever is geschorst en al lange tijd ook de financiële gevolgen hiervan ondervindt. Ook is de militaire kamer zich bewust van het feit dat nadere rechtspositionele maatregelen tegen verdachte niet uitgesloten zijn. Desalniettemin is de militaire kamer van oordeel dat dergelijke gevolgen ter beoordeling van de werkgever zijn en niet af doen aan de aan verdachte op te leggen straffen en/of maatregelen.
Gelet op het hiervoor overwogene zal de militaire kamer aan verdachte daarom een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Voorts zal de militaire kamer aan verdachte een werkstraf op leggen voor de duur van 200 uren.
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd en heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van gelede schade.
[slachtoffer] vordert ten aanzien van de onder 3 bewezenverklaarde feiten een bedrag van € 2.128,56 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Tevens vordert zij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor zowel het op te leggen schadevergoedingsbedrag als voor de verschuldigde wettelijke rente. Het te vorderen bedrag valt uiteen in een bedrag van € 628,56 voor vergoeding van de geleden materiële schade, zijnde reiskosten gemaakt voor het ondergaan van behandelingen bij een psychotherapeut en een bedrag van € 1.500,- voor vergoeding van de geleden immateriële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd de vordering volledig toe te wijzen tot een bedrag van € 2.128,56 en gevorderd dat een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 31 dagen hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de vordering van [slachtoffer] in zijn geheel niet- ontvankelijk moet worden verklaard. De materiële schade en immateriële schade is onvoldoende bepaald nu er sprake is van een zeer beperkt aantal keer over en weer slaan van elkaar, waarbij [slachtoffer] zelf ook een rol heeft gespeeld.
Beoordeling van de standpunten
Voldoende vast staat dat aan [slachtoffer], door de bewezenverklaarde strafbare feiten, rechtstreeks nadeel is toegebracht dat zowel uit vermogenschade als uit andersoortige schade bestaat. [slachtoffer] heeft als gevolg van de handelingen van verdachte psychische schade geleden en dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten voor toewijzing van schadevergoeding, waaronder de vereisten als bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan.
Voor wat betreft de behandelingen bij de psychotherapeut in Oss heeft [slachtoffer] verklaard dat zij zich in 2006 onder behandeling heeft laten stellen van een psycholoog op voordracht van verdachte in verband met andere problemen dan de mishandeling door verdachte. Op 9 mei 2008 heeft zij zich onder behandeling laten stellen van een psycholoog in Venlo. Deze heeft in een schrijven aangegeven dat de behandelingen van [slachtoffer] gericht waren op het loskomen van verdachte en het verminderen van de PTSS klachten welke zij opgelopen had door de relatie met verdachte. De militaire kamer zal het deel van de vordering dat ziet op vergoeding van de reiskosten naar de psychologenpraktijk in Venlo, tot het gevorderde bedrag van €608,40,toewijzen.
De militaire kamer is van oordeel dat van de eerste behandelingen die [slachtoffer] heeft ondergaan in Oss, thans onvoldoende is gebleken dat er een direct causaal verband bestaat met het bewezenverklaarde zodat het deel van de vordering dat ziet op vergoeding van de reiskosten naar de psychologenpraktijk in Oss, te weten een bedrag van €20,16, niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Ten aanzien van het deel van de vordering dat ziet op vergoeding van de geleden immateriële schade, is naar het oordeel van de militair kamer zonder nader onderzoek, wat een te zware belasting voor het straf-proces zou betekenen, niet mogelijk om in deze strafprocedure de exacte omvang daarvan vast te stellen. De militaire kamer stelt wel vast dat [slachtoffer] door de mishandeling door verdachte immateriële schade heeft geleden van naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ten minste € 1000,- De militaire kamer zal dit bedrag toewijzen en de vordering voor het meerdere niet-ontvankelijk verklaren.
Het toe te wijzen bedrag dat ziet op vergoeding van de materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 november 2008. Deze datum wordt door de militaire kamer als peildatum van het schadeveroorzakende feit genomen nu die datum tussen de aanvang en het einde van de behandelingen ligt.
Het toe te wijzen bedrag dat ziet op vergoeding van de immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 september 2008 zijnde de laatste dag van de tenlastegelegde periode.
Voor het toe te wijzen schadebedrag (€ 1606,40 ) zal de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht worden opgelegd, te vervangen door 26 dagen hechtenis bij niet of niet op correcte wijze betalen van dit bedrag.
Voor het niet toegewezen deel van de schadevordering zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 27, 36f, 57, 300, van het Wetboek van Straf¬recht.
8. De beslissing
De militaire kamer, rechtdoende:
Spreekt de verdachte vrij van het onder 2 van de tenlastelegging primair ten laste gelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
A. Een gevangenisstraf voor de duur van 1 (een ) maand.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
B. het verrichten van een werkstraf gedurende 200 (tweehonderd) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 100 (honderd) dagen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten 4 (vier) uren, zijnde 2 (twee) dagen hechtenis.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij P.E.M. [slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan P.E.M [slachtoffer], te betalen € 1608,40 (duizend zeshonderdacht euro en veertig cent) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 september 2008 over een bedrag van € 1000,00 en vanaf 28 november 2008 voor een bedrag van € 608,40.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding ad € 1608,40 subsidiair 26 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer P.E.M. [slachtoffer], te betalen € 1608,40, (duizend zeshonderdacht euro en veertig cent), bij gebreke van volledi¬ge betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 26 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover de veroordeelde voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer P.E.M. [slachtoffer], het daarmee corresponderende gedeelte van de civielrechtelijke verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeel¬de aan de benadeelde partij heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. T.P.E.E. van Groeningen, als voorzitter,
mr. J.M.J.M. Doon, rechter,
kapitein ter zee van administratie mr. F.N.J. Jansen, militair lid,
in tegenwoordigheid van mr. M.H. van de Pol en D.T.P.J. Damen , griffiers.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 november 2011.