ECLI:NL:RBARN:2011:BU6609

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
1 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/1606
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing op uitkeringen uit dienstongevallenverzekering en privé-ongevallenverzekering na ongeval tijdens dienstuitoefening

Op 1 december 2011 heeft de Rechtbank Arnhem uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij eiser, een hoofdagent bij het Korps Landelijke Politiediensten, in beroep ging tegen een voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2009. Eiser had twee uitkeringen ontvangen na een ongeval tijdens zijn dienst, één uit een collectieve dienstongevallenverzekering en één uit een privé-ongevallenverzekering. De Belastingdienst had deze uitkeringen als belastbaar inkomen aangemerkt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de voorlopige aanslag was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 88.945 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.033. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, maar de Belastingdienst handhaafde deze. Tijdens de zitting op 9 november 2011 heeft eiser, bijgestaan door een gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen.

In de beoordeling van het geschil heeft de rechtbank gekeken naar de relevante wetgeving, waaronder de Wet LB 1964. De rechtbank concludeerde dat de uitkeringen uit de dienstongevallenverzekering als loon moeten worden aangemerkt, omdat deze voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst van eiser. De uitzondering die de Hoge Raad heeft gemaakt voor vergoedingen voor immateriële schade en verlies van arbeidskracht was in dit geval niet van toepassing. Ook de uitkering uit de privé-ongevallenverzekering werd door de rechtbank als belastbaar inkomen aangemerkt, omdat deze was gebaseerd op een toezegging van het KLPD, die als een arbeidsvoorwaarde werd beschouwd.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter A.M.F. Geerling, in tegenwoordigheid van griffier P.J.G. Tiemessen, en werd openbaar uitgesproken op 1 december 2011. Eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Arnhem.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 11/1606
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 1 december 2011
inzake
[X], wonende te [Z], eiser,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Rivierenland, kantoor Gorinchem, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2009 met dagtekening 9 juni 2010 een voorlopige aanslag (aanslagnummer [000].H90) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 88.945 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.033. Tevens is bij beschikking € 74 heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 maart 2011 de voorlopige aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 27 april 2011, ontvangen door de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2011 te Arnhem. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. [gemachtigde] en [A]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].
Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.
2. Feiten
Eiser is als hoofdagent werkzaam geweest bij het Korps Landelijke Politiediensten. Tijdens de uitoefening van zijn dienstbetrekking heeft hij een ongeval gehad, als gevolg waarvan hij blijvend (gedeeltelijk) invalide is geraakt.
In het jaar 2009 heeft eiser via zijn werkgever twee uitkeringen ontvangen, namelijk een uitkering van € 39.711,08 ter zake van een door de werkgever gesloten collectieve dienstongevallenverzekering op grond van artikel 54a van het Besluit algemene rechtspositie politie (hierna: Barp) en een uitkering van € 8.848, 84 ter zake van een collectieve privé-ongevallenverzekering. Op deze uitkeringen is door de werkgever loonheffing ingehouden.
Eiser heeft aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 88.945 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.033. De voorlopige aanslag is dienovereenkomstig opgelegd.
3. Geschil
In geschil is of de voorlopige aanslag terecht en tot een juist bedrag is opgelegd. In het bijzonder is in geschil of de door eiser ontvangen uitkeringen tot het belastbaar inkomen uit werk en woning moeten worden gerekend.
4. Beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 10 van de Wet LB 1964 is loon onder meer al hetgeen uit dienstbetrekking wordt genoten.
Op grond hiervan behoort de aanspraak op beide door eiser ontvangen uitkeringen in beginsel tot het loon.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, onderdeel h, van de Wet LB 1964 behoren niet tot het loon aanspraken op uitkeringen wegens overlijden of invaliditeit ten gevolge van een ongeval.
Op grond van dit artikel is de aanspraak vrijgesteld. De in het stelsel van de Wet LB 1964 vervatte omkeerregel brengt dan mee dat de uit hoofde van die aanspraken ontvangen uitkeringen belast zijn.
De Hoge Raad heeft daarop een uitzondering gemaakt. Hij heeft beslist dat vergoedingen voor immateriële schade en verlies van arbeidskracht door een werkgever betaald op grond van zijn aansprakelijkheid voor een door een werknemer overkomen ongeval, behoudens bijzondere omstandigheden, niet zozeer hun grond vinden in de dienstbetrekking dat zij als daaruit genoten moeten worden aangemerkt (vgl. HR 29 juni 1983, nr. 21 435, BNB 1984/2). Bij die bijzondere omstandigheden gaat het om afspraken in de arbeidsovereenkomst en rechtspositionele regelingen, waaraan de gelaedeerde een recht op vergoeding wegens verlies aan arbeidskracht ontleent (vgl. HR 21 februari 2001, nr. 35 796, BNB 2001/150).
Dienstongevallenverzekering
Vast staat dat de uitkering op grond van de dienstongevallenverzekering is gebaseerd op artikel 54a van het Barp. Eiser ontleent zijn recht op vergoeding derhalve aan een afspraak in een rechtspositionele regeling die onderdeel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst, zodat de door de Hoge Raad gemaakte uitzondering niet van toepassing is en de uitkering op grond van de omkeerregel tot het loon behoort.
Dat eiser zijn werkgever civielrechtelijk aansprakelijk had kunnen stellen (onrechtmatige daad) voor de geleden schade doet hieraan niet af.
Privé-ongevallenverzekering
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitkering op grond van de privé-ongevallenverzekering niet voortvloeit uit zijn arbeidsovereenkomst, maar onverplicht heeft plaatsgevonden.
Volgens verweerder is de uitkering gebaseerd op een toezegging van het KLPD, welke toezegging is afgedekt door middel van de door het KLPD collectief afgesloten privé-ongevallenverzekering. Eiser kan daaraan, volgens verweerder, rechten ontlenen, omdat het KLPD de toezegging als een arbeidsvoorwaarde heeft verstrekt. Dat de toezegging onverplicht is gedaan en de verzekering onverplicht is afgesloten doet daaraan volgens verweerder niet af.
Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser aan zijn arbeidsovereenkomst het recht op de uitkering ontlenen, nu deze is gebaseerd op een toezegging van het KLPD. Dit betekent dat de uitkering op grond van de privé-ongevallenverzekering eveneens tot het loon behoort.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Nu eiser geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente heeft aangevoerd, dient het beroep inzake de beschikking heffingsrente eveneens ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.F. Geerling, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.G. Tiemessen, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 1 december 2011
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.