Parketnummer : 05/900920-11
Datum zitting : 10 november 2011
Datum uitspraak : 24 november 2011
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsman : mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 april 2011 tot en met 29 juli 2011 te Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
zij op of omstreeks 29 juli 2011 te Arnhem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 28,50 gram cocaïne en/of 10,39 gram cocaïne en/of 2,50 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
zij op of omstreeks 29 juli 2011 te Arnhem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen bromfiets (merk/type Sym Huo5w, kenteken [nummer]), terwijl zij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voormeld goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dit goed door diefstal en/of verduistering, in elk geval door enig misdrijf was verkregen;
zij in of omstreeks de periode van 01 juli 2010 tot en met 29 juli 2011 te Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Zastava, type M70, kaliber 7,65 mm, serienummer 1-290383) en/of munitie van categorie III, te weten pistoolmunitie (merk Geco, kaliber 7,65 mm) voorhanden heeft gehad;
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 juli 2010 tot en met 29 juli 2011, te Arnhem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) (een) voorwerp(en), te weten meerdere, althans een geldbedrag(en) (in totaal ongeveer EURO 21.260,00), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van (een) voorwerp(en), te weten meerdere, althans een geldbedrag(en) (in totaal ongeveer EURO 21.260,00) gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 10 november 2011 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken van het haar onder 3 tenlastegelegde en dat zij ten aanzien van het on der 1, 2, 4 en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 200 uren met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr en daarnaast tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaar, met daarbij de bijzondere voorwaarden als door de Reclassering gesteld.
Verdachte en haar raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
De raadsman heeft betoogd dat de waarnemingen van de verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant2], die bij verdachte in de straat woonden, moeten worden beschouwd als stelselmatige observatie van verdachte in de zin van artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering. Nu hiervoor geen bevel is gegeven door de officier van justitie is deze observatie onrechtmatig geweest en dienen de resultaten van de waarnemingen van beide verbalisanten te worden uitgesloten als bewijs.
Omdat mede op basis van genoemde observaties een machtiging tot het afluisteren en opnemen van verdachtes telefoongesprekken is afgegeven dienen volgens de raadsman ook de resultaten van die telefoontaps te worden uitgesloten als bewijs. De verklaringen van verdachte en van de getuigen die zich in het dossier bevinden zijn verboden vruchten van deze taps zodat ook ten aanzien hiervan bewijsuitsluiting dient te volgen. De raadsman bepleit om die reden vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
In principe is het niet onrechtmatig wanneer buurtbewoners personen in hun woonomgeving in de gaten houden teneinde helderheid te verkrijgen over (in hun ogen) verdachte gedragingen van deze personen. Verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant2] zijn buurtbewoners van verdachte. De handelingen van de betrokken verbalisanten zijn echter (uiteindelijk) verder gegaan dan enkel die van een oplettende buurtbewoner.
De observaties van de beide verbalisanten hebben zich uitgestrekt over een periode van ten minste twee maanden. Observaties waren intensief en frequent, getuige de gedetailleerde processen-verbaal die daarvan zijn opgemaakt waarbij onder meer data en tijdstippen en nummerborden van auto’s en scooters zijn genoteerd. Verbalisant [verbalisant1] heeft daarnaast zijn eerste bevindingen besproken met een collega van het bureau Arnhem-Zuid die “taakaccenthouder drugs” is. Verder heeft verbalisant [verbalisant1] gebruik gemaakt van politiesystemen om te achterhalen wie er op het geobserveerde adres aan de [adres] in Arnhem woonachtig waren. Ook zijn er foto’s gemaakt waarop personen herkenbaar in beeld zijn gebracht. Gelet op de duur, de frequentie en de aard van de observaties door de beide verbalisanten hebben deze al snel het doel gekregen om een zo goed als volledig beeld te krijgen van bepaalde aspecten van het privéleven van verdachte. Aldus was sprake van stelselmatig observeren als bedoeld in artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering. De verbalisanten hadden dan ook contact op moeten nemen met de officier van justitie, hetgeen niet gebeurd is. De rechtbank is derhalve met de raadsman van oordeel dat de processen-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant2] dienen te worden uitgesloten van het bewijs.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft deze bewijsuitsluiting echter geen consequenties voor de rechtmatigheid van de afgegeven tapmachtigingen en de uit de tapgesprekken voortgekomen bewijsmiddelen. Uit het dossier blijkt immers dat er afgezien van de processen-verbaal van [verbalisant1] en [verbalisant2] meer aanwijzingen waren die in onderlinge samenhang bezien voldoende grondslag boden voor een verdenking tegen verdachte.
Tussen 31 maart 2011 en 4 april 2011 is bij de regiopolitie Gelderland-Midden een vijftal Meld Misdaad Anoniem-berichten (MMA-berichten) binnengekomen betreffende het dealen van harddrugs vanuit de woning van verdachte. Deze berichten bevatten gedetailleerde en concrete informatie hieromtrent. De stelling van de raadsman dat MMA-berichten betrouwbaar moeten zijn vindt geen steun in het recht of de jurisprudentie. Een kenmerk van MMA-meldingen is immers dat ze anoniem zijn en dus onmogelijk op betrouwbaarheid kunnen worden getoetst.
Naast genoemde meldingen is er de verklaring van [getuige1] van 9 augustus 2010 die verklaart dat hij gebruiker is van harddrugs en zijn cocaïne bij een vaste dealer haalt die [medever[medeverdachte]] heet en uit Rotterdam komt. De beschrijving van “[medeverdachte]]” komt overeen met het signalement van verdachtes medeverdachte en partner [medeverdachte]. Voorts is er het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant3] van 14 juli 2011 waarin deze verklaart dat hij [medeverdachte], die bij hem bekend is als “[medeverdachte]”, regelmatig het perceel [adres] te Arnhem ziet bezoeken waar de hem bekende cocaïnegebruikster [getuige2] woont.
Naar het oordeel van de rechtbank waren de MMA-meldingen, de verklaring van [getuige1] en de waarnemingen van verbalisant H. [verbalisant3] voldoende voor de rechter-commissaris om een redelijk vermoeden van schuld van [medeverdachte] aan te nemen. Aangenomen kan derhalve worden dat de rechter-commissaris ook zonder de bevindingen van [verbalisant1] en [verbalisant2] tot het plaatsen van de taps zou hebben besloten. Het vorenstaande geldt ook ten aanzien van het door de officier van justitie gegeven bevel tot observatie: ook zonder de observaties [verbalisant1] en [verbalisant2] was er voldoende grond voor een dergelijke bevel. Nu de tapgesprekken en de observatieverslagen niet van het bewijs hoeven te worden uitgesloten, kunnen de verklaringen van verdachte en getuigen die daarna zijn afgelegd, eveneens tot bewijs worden gebezigd.
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft in de periode van 1 april 2011 tot en met 29 juli 2011 in Arnhem samen met haar medeverdachte en partner [medeverdachte] in cocaïne gehandeld. Zij vervoerde cocaïne, leverde cocaïne af en bemiddelde telefonisch bij de verkoop ervan .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit omdat het bewijs onrechtmatig zou zijn verkregen. Dit verweer is hierboven reeds door de rechtbank besproken en verworpen.
De beoordeling door de rechtbank
Op grond van eerdergenoemde bekennende verklaring van verdachte en de verklaringen van getuigen [getuige3], [getuige4] en [getuige2] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne.
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 29 juli 2011 had verdachte in Arnhem een hoeveelheid van 2,5 gram cocaïne in haar tas .
Op dezelfde dag werd in de woning van verdachte aan de [adres] te Arnhem een hoeveelheid van 28,5 gram cocaïne in plastic verpakt en een hoeveelheid van 10,39 gram cocaïne in plastic verpakt aangetroffen .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit omdat het bewijs onrechtmatig zou zijn verkregen. Dit verweer is hierboven reeds door de rechtbank besproken en verworpen.
De beoordeling door de rechtbank
Op grond van de bekennende verklaring van verdachte en de overige onder noot 4 genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank het feit wettig en overtuigend bewezen.
Met de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 3 is ten laste ge¬legd. Naar het oordeel van de rechtbank is uit het dossier niet op te maken dat verdachte wist dan wel had moeten vermoeden dat de in de schuur aangetroffen scooter van een misdrijf afkomstig was. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 29 juli 2011 werd in verdachtes woning aan de [adres] in Arnhem een pistool van het merk Zastava, type M70, kaliber 7,65 mm aangetroffen, een vuurwapen van categorie III. Tevens werd munitie van categorie III aangetroffen .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit omdat het bewijs onrechtmatig zou zijn verkregen. Dit verweer is hierboven reeds door de rechtbank besproken en verworpen.
De beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft verklaard dat zij het wapen heeft herkend en dacht dat het tussen de spullen van haar partner lag. Ze had het een jaar eerder voor het eerst gezien. Het lag in een van de dozen tussen de sokken . De rechtbank acht, gelet op deze verklaring, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het vuurwapen en de munitie samen met haar partner [medeverdachte] voorhanden heeft gehad.
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Tussen 1 januari 2010 en 29 juli 2011 zijn op twee bankrekeningen van verdachte en op een bankrekening van medeverdachte [medeverdachte] contante bedragen gestort ter hoogte van in totaal
€ 36.790,-.
Verdachte kreeg geld van haar partner [medeverdachte] dat van drugshandel afkomstig was om boodschappen te doen. [medeverdachte] kocht er ook boodschappen van en kleding .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit omdat het bewijs onrechtmatig zou zijn verkregen. Dit verweer is hierboven reeds door de rechtbank besproken.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen.Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben geen aannemelijke verklaring gegeven voor de contante stortingen op de bankrekeningen van haarzelf en van haar partner in de ten laste gelegde periode. Gelet op de bekennende verklaringen met betrekking tot de handel in cocaïne door verdachte, zoals genoemd onder feit 1, kan het niet anders zijn dan dat een groot gedeelte van de gestorte bedragen van de drugshandel afkomstig was. Verdachte heeft voorts verklaard dat zij van medeverdachte [medeverdachte] geld kreeg dat van drugshandel afkomstig was, om boodschappen te doen. Ook medeverdachte [medeverdachte] deed van dit geld boodschappen, kocht daarvan kleding en maakte het op aan uitgaan. Door aldus van de drugshandel afkomstig geld samen met medeverdachte [medeverdachte] uit te geven heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen.
Met betrekking tot de hoogte van het witgewassen bedrag overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft de dagbesteding van medeverdachte [medeverdachte] beschreven. Zij heeft verklaard dat het niet uitmaakte of het nu weekend was dan wel doordeweeks. Verdachte ging volgens haar doorgaans rond 14.00 uur de deur uit naar buiten. Hij nam dan altijd verdovende middelen mee, kleine rode bolletjes, naar schatting 20. Meestal kwam verdachte ’s nachts na 12 uur thuis. Soms gebeurde het dat verdachte tussentijds thuis kwam omdat de bolletjes cocaïne op waren , aldus nog steeds [verdachte]. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat als hij op straat was hij altijd wel bolletjes cocaïne bij zich had en deze op straat verkocht voor meestal 20 euro . Gelet op de frequentie van de verkoop, de prijs voor een bolletje cocaïne en de omzet die met de verkoop gemaakt moet zijn, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank samen met medeverdachte [medeverdachte] op zijn minst het in de tenlastelegging genoemde bedrag witgewassen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
zij op tijdstippen in de periode van 01 april 2011 tot en met 29 juli 2011 te Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
zij op 29 juli 2011 te Arnhem tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 28,50 gram cocaïne en 10,39 gram cocaïne en 2,50 gram cocaïne zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
zij in de periode van 01 juli 2010 tot en met 29 juli 2011 te Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Zastava, type M70, kaliber 7,65 mm, serienummer 1-290383) en munitie van categorie III, te weten pistoolmunitie (merk Geco, kaliber 7,65 mm) voorhanden heeft gehad;
zij op tijdstippen in de periode van 01 juli 2010 tot en met 29 juli 2011, te Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander telkens voorwerpen, te weten meerdere, geldbedragen EURO 21.260,00), heeft verworven en voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen en heeft omgezet, terwijl zij wist dat bovenomschreven voorwerpen- onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
Hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 4:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie
Ten aanzien van feit 5:
Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde Reclasseringscontact, ook indien dit behandeling inhoudt, en voorts een werkstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (zijnde 28 uur).
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht in geval van veroordeling geen gevangenisstraf op te leggen. De raadsman voert daartoe verdachte persoonlijke omstandigheden, beperkte rol in het geheel en documentatie aan.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 17 oktober 201; en
• een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, gedateerd 16 september 2011, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan handel in en bezit van cocaïne, aan verboden wapenbezit en witwassen, steeds gepleegd in vereniging met haar partner en medeverdachte [medeverdachte]. Dit zijn ernstige feiten.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van harddrugs een ernstige bedreiging voor de gezondheid van de gebruikers ervan vormt. Daarnaast zorgen harddrugs maatschappelijk gezien voor veel schade. De mensen die afhankelijk zijn van deze drugs veroorzaken veel overlast en schade om deze drugs te kunnen bekostigen. Om deze redenen dient tegen de handel in harddrugs krachtig te worden opgetreden.
Daarnaast vormt witwassen van crimineel vermogen een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het normale financiële verkeer aan. Door witwassen wordt de overheid, en daarmee de Nederlandse samenleving, financieel benadeeld.
Het voorhanden hebben van een vuurwapen brengt het risico mee dat - bij gebruik daarvan - het leven van derden gevaar loopt. Daar komt bij dat verdachte een 7-jarig kind heeft. De rechtbank rekent het verdachte aan dat dit kennelijk voor haar geen reden was om zich van het vuurwapen, waarvan verdachte dacht dat het tussen de sokken lag, te ontdoen.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte een substantiële rol vervulde bij de drugshandel van haar partner. Over een lange periode regelde verdachte telefonisch zaken met gebruikers, bracht zij cocaïne naar afnemers en hielp zij met praktische zaken als het doorknippen van het plastic om de cocaïne. Naar het oordeel van de rechtbank ligt voor hetgeen verdachte heeft gedaan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in de rede. Gelet echter op verdachtes persoonlijke omstandigheden, in het bijzonder de omstandigheid dat zij de zorg heeft over twee kleine kinderen, zal de rechtbank geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Wel zal zij een hogere voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen dan de officier van justitie heeft geëist omdat dit meer recht doet aan de ernst van de feiten. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient om bij verdachte in te scherpen zich niet meer aan dergelijke misdrijven schuldig te maken.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 47, 57, 91 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 11 en 13 van de Opiumwet en de artikelen 26, 55 en 56 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het onder 3 ten laste gelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
A. Een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit dan wel navolgende bijzondere voorwaarde niet is nagekomen:
- Meldingsgebod
Betrokkene moet zich houden aan de aanwijzingen die de Reclassering Nederland haar geeft, voor zover deze niet al zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet betrokkene zich binnen 14 dagen volgend op het onherroepelijke vonnis telefonisch melden bij Reclassering Nederland, gevestigd in Arnhem, telefoonnummer 026 3555333. Hierna moet zij zich gedurende door Reclassering Nederland bepaalde perioden blijven melden zo frequent als Reclassering Nederland gedurende deze perioden nodig acht.
- Behandelverplichting
Indien geen verbetering optreedt in de problematiek van betrokkene, zoals het grenzen stellen in relaties, dan wel indien toch sprake is van ernstigere psychische problematiek, dan wordt zij verplicht om zich hiervoor op aanwijzing van de Reclassering te laten behandelen in een forensische kliniek of de GGZ, zolang de reclassering dat noodzakelijk acht.,
Geeft opdracht aan de (stichting) Reclassering Nederland om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
B. het verrichten van een werkstraf gedurende 200 (tweehonderd) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 100 (eenhonderd) dagen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten 28 (achtentwintig) uren, zijnde 14 (veertien) dagen hechtenis.
mr. D.R. Sonneveldt, als voorzitter,
mr. W.A. Holland, rechter,
mr. G.M.L.Tomassen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.T.P.M. van Aarssen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 november 2011.