burgerlijk recht, sector kanton
zaakgegevens 700895 \ CV EXPL 10-6218 \ BE\ 167\ PN
uitspraak van 4 november 2011
[eisende partij]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. J.H. van der Velden
de naamloze vennootschap
VGZ Zorgverzekeraar N.V.
gevestigd te Arnhem
gedaagde partij
gemachtigde mr. J. van Rhijn
Partijen worden hierna [eisende partij] en VGZ genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 februari 2011
- de door de gemachtigde van [eisende partij] op 29 april 2011 toegezonden producties ten behoeve van de comparitie van partijen
- het proces-verbaal van de comparitie van 9 mei 2011.
2. De feiten
2.1 [eisende partij] heeft als huisarts met diverse verzekeraars, waaronder VGZ, op
20 december 2007 een overeenkomst ‘Vrijgevestigde Huisarts-UVIT 2008’ gesloten. In deze overeenkomst zijn de vergoedingen van de huisartsgeneeskundige zorg en de wijze van declareren voor 2008 vastgelegd. Op deze overeenkomst zijn de Algemene Bepalingen bij overeenkomst Univé- Vrijgevestigd Huisarts 2008 (hierna: de algemene bepalingen) van toepassing. UVIT is een samenwerkingsverband tussen zorgverzekeraars waarbij VGZ is aangesloten. In augustus 2009 heeft [eisende partij] met – onder andere – VGZ de Zorgovereenkomst Huisartsgeneeskundige 2009 gesloten, waarbij de algemene bepalingen van toepassing zijn verklaard, met inachtneming van een aantal wijzigingen. Deze zijn van kracht per 1 januari 2009.
2.2 Artikel 7.4 van deze algemene bepalingen luidt, per 1 januari 2009, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…)
b. De huisarts declareert maandelijks bij de zorgverzekeraar waar de patiënt is verzekerd de consulttarieven voor zorg aan patiënten en de passanten (…)
c. De zorgverzekeraar overlegt correcties op de nota binnen 30 dagen na ontvangst aan de huisarts. Wanneer er binnen deze termijn geen correcties zijn ingediend is het volledige bedrag van de nota verschuldigd.
d. De zorgverzekeraar betaalt iedere gecorrigeerde declaratie binnen 30 dagen. Indien het verschuldigde bedrag niet binnen de genoemde termijn door de huisarts is ontvangen, is de zorgverzekeraar zonder daartoe te hoeven worden aangemaand in verzuim.
e. De zorgverzekeraar in verzuim vergoedt na 30 dagen 100 % van het door de huisarts gedeclareerde bedrag. Verrekening hiervan vindt niet eerder plaats dan na schriftelijke correctie van bedoelde declaratie door de zorgverzekeraar.
f. De declaraties van de huisarts, van de door de huisarts verrichte werkzaamheden of door de huisarts verstrekte geneesmiddelen, zijn direct opeisbaar.
(…)”
2.3 Voor het digitaal indienen van de declaraties moet [eisende partij] gebruik maken van het door UVIT aangewezen Vecozo systeem.
3. De vordering en het verweer
3.1 [eisende partij] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
1. voor recht verklaart dat de termijn van dertig dagen genoemd in artikel 7.4 onder c, d en e van de algemene bepalingen behorende bij de tussen partijen gesloten overeenkomst ‘Zorgovereenkomst Huisartsgeneeskundige 2009’ ingaat vanaf het moment van ontvangst van de nota via het Vecozo systeem door VGZ en dat bij gebreke van geheel of gedeeltelijke betaling van een declaratie, voor zover deze niet binnen de termijn van 30 dagen op goede gronden door de zorgverzekering is gecorrigeerd, VGZ in verzuim is en vanaf dat moment over de op basis van deze declaraties verschuldigde bedragen de wettelijke handelsrente dient te voldoen tot het moment van algehele voldoening;
2. VGZ veroordeelt aan hem te betalen een bedrag van € 784,43, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 589,59 vanaf 1 november 2009 en over een bedrag van € 194,84 vanaf 21 juli 2010 tot de dag van volledige betaling;
3. met hoofdelijke veroordeling van VGZ in de proceskosten.
3.2 [eisende partij] baseert zijn vordering, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, kort samengevat, op de volgende stellingen.
Op de site van het Vecozo-systeem ziet hij, na het indienen van de declaraties, een bevestiging dat de betreffende zorgverzekeraar de declaratie ook op die dag heeft ontvangen. De datum van ontvangst van de declaratie is dan ook gelijk aan de datum van het indienen van de declaratie via het Vecozo systeem. Dit betekent dat de betalingstermijn ingaat vanaf het moment van indienen van de declaratie, zodat VGZ een verkeerde aanvangsdatum hanteert.
Daarnaast hanteert VGZ ook een te lange betalingstermijn. Artikel 7.4 van de algemene bepalingen moet namelijk zo worden uitgelegd dat de termijn voor het corrigeren van de declaratie en de termijn voor het betalen van de declaratie gelijk is. Deze termijn van 30 dagen vangt aan vanaf de ontvangstdatum van de declaraties. Wanneer betaling niet binnen de termijn van 30 dagen heeft plaatsgevonden en de declaratie niet binnen de termijn van 30 dagen op goede gronden door de verzekeraar is gecorrigeerd, is de verzekeraar in verzuim. Nu het corrigeren en betalen zelfstandige handelingen zijn die los van elkaar tijdig of niet tijdig kunnen geschieden, staat dit er niet aan in de weg dat de termijn gelijk is. Een andere uitleg van de bepaling zou betekenen dat er een tweede termijn zou gelden die tot een onredelijke lange betalingstermijn van 60 dagen zou leiden. Indien geoordeeld zou worden dat VGZ gerechtigd is tot een verlenging van de betalingstermijn met een tweede termijn van 30 dagen, geldt dit alleen voor terecht gecorrigeerde nota’s. Onterecht gecorrigeerde declaraties en niet gecorrigeerde declaraties moeten dus binnen een termijn van 30 dagen betaald worden. Blijft betaling uit, dan is de verzekeraar dus na 30 dagen in verzuim. Mocht de kantonrechter tot het oordeel komen dat geen aansluiting gevonden kan worden bij de termijn van artikel 7.4 onder c, dan moet de wettelijke betalingstermijn van 30 dagen na aanvang van de dag volgende waarop de zorgverzekeraar de declaratie heeft ontvangen ex artikel 6:119a BW gelden.
De overeenkomst tussen partijen moet als een handelsovereenkomst worden aangemerkt, zodat bij verzuim de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119 a BW verschuldigd is.
[eisende partij] heeft ten slotte vorderingen ingesteld ter zake een viertal declaraties. De declaratie met nummer 2009038 is volgens [eisende partij] – ten onrechte – niet volledig betaald. VGZ is nog € 589,59 verschuldigd. Tevens is wettelijke handelsrente verschuldigd wegens te late betaling van deze declaratie. In totaal vordert [eisende partij] primair een bedrag van € 721,54 en subsidiair een bedrag van € 109,77. Dit betreft wettelijke handelsrente. De declaratie met nummer 2009040 is volgens [eisende partij] ten onrechte gecorrigeerd en na reclame door [eisende partij] alsnog betaald op 12 februari 2009. Aldus is ten onrechte te laat betaald, zodat de wettelijke handelsrente verschuldigd is. Dit komt neer op een bedrag van € 0,47. De vordering betreffende declaraties met nummers 2009086 en 2009088 heeft betrekking op een te lage uitgekeerde vergoeding voor de M&I verrichting ‘13009 Teledermatologie’. In totaal is VGZ daarvoor nog een bedrag van € 59,00 verschuldigd. Inclusief rente tot 1 november 2009 komt dit neer op een bedrag van € 62,42. In totaal vordert [eisende partij] primair een bedrag van € 784,43 en subsidiair van € 172,60.
3.3 VGZ voert verweer. Op dat verweer gaat de kantonrechter hierna, waar nodig in.
4.1 Het geschil tussen partijen spitst zich toe op een drietal onderwerpen, te weten de uitleg van artikel 7.4 c, d en e van de algemene bepalingen, de aanvangsdatum van de betalingstermijn en de verschuldigdheid van wettelijke handelsrente. De kantonrechter zal deze drie onderwerpen hierna afzonderlijk behandelen, waarna de vorderingen ter zake de niet-volledige en/of te late betaling van de declaraties met nummers 2009038, 2009040, 2009086 en 2009088 behandeld zullen worden.
De uitleg van bepaling 7.4 onder c, d en e van de algemene bepalingen
4.2 VGZ voert als verweer aan dat de betalingsvoorwaarden van artikel 7.4 van de algemene bepalingen volstrekt duidelijk zijn. Volgens haar wordt in de leden c en d van dat artikel trapsgewijs beschreven welke verplichting voor VGZ wanneer bestaat. Zij heeft eerst een termijn van 30 dagen na ontvangst van de declaratie om deze te corrigeren. Doet zij dit niet, dan vervalt na deze 30 dagen haar recht om een declaratie te corrigeren en is deze geheel verschuldigd. Pas na deze eerste beoordelingstermijn van 30 dagen gaat de betalingstermijn van 30 dagen lopen. Dit betekent dat zij pas na het verstrijken van 60 dagen na ontvangst van de declaratie in verzuim kan zijn. Bij het opstellen van de regeling is, aldus VGZ, aansluiting gezocht bij de gelaagde structuur van artikel 6:119a lid 2 sub c BW. Als zij in verzuim is, vergoedt zij ingevolge artikel 7.4 lid e van de algemene bepalingen na 30 dagen 100 % van het gedeclareerde bedrag, dus ook wanneer niet de hele nota verschuldigd is (wegens correcties). Uitkering van de gehele ingediende nota dient aldus plaats te vinden maximaal 90 dagen na ontvangst ervan. Gelet op het feit dat er veel tijd gemoeid is met de beoordeling van de duizenden declaraties is er gekozen voor dit trapsgewijze systeem, zodat VGZ voldoende tijd heeft voor het beoordelen en corrigeren van de declaraties. Gelet op de enorme aantallen declaraties is het ook onmogelijk om (altijd) binnen 30 dagen te beoordelen, te corrigeren en te betalen. Dit is mede ingegeven door het feit dat zij afhankelijk is van de van derden afkomstige informatie en er doorlopend vele mutaties plaatsvinden. Voor zover er onduidelijkheid zou zijn over de uitleg van de bepaling moet bij de uitleg daarvan worden uitgegaan van de Haviltexnorm, aldus VGZ.
[eisende partij] heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de uitleg van de bepaling alleen naar de taalkundige betekenis daarvan gekeken mag worden, nu hij niet bij de totstandkoming van de bepaling betrokken is geweest.
4.3 De kantonrechter overweegt hieromtrent als volgt. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad over de uitleg van een schriftelijk contract (zie o.a. Hoge Raad 20 februari 2004,
NJ 2005,493) volgt dat als gemeenschappelijke grondslag heeft te gelden dat daarbij telkens van betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Dit betekent dat zowel bij de uitleg met toepassing van de CAO-norm (zie onder andere HR 31 mei 2002, NJ 2003,110) als bij de uitleg volgens de Haviltexnorm, zoals geformuleerd in HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635, de taalkundige betekenis niet doorslaggevend is. Andere relevante omstandigheden moeten bij de uitleg worden betrokken, waarbij bij de uitleg via de Haviltexnorm alle omstandigheden mogen meewegen en bij de uitleg via de CAO-norm slechts die omstandigheden die voor derden kenbaar zijn. Dit neemt niet weg dat de taalkundige betekenis die de bewoordingen waarin de overeenkomst zijn gesteld normaal gesproken hebben in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer, bij de uitleg van dat beding vaak wel van groot belang zijn. Hierbij moeten de bewoordingen worden gelezen in de context van het geschrift als geheel.
4.4 In haar conclusie van antwoord heeft VGZ aangevoerd dat de tekst van de algemene bepalingen eenzijdig door UVIT (waarvan VGZ onderdeel uitmaakt) is opgesteld. Hoewel namens VGZ ter comparitie is verklaard dat er lang is onderhandeld over de tekst van de onderhavige bepaling, staat vast dat [eisende partij] niet betrokken is geweest bij die onderhandeling. Nu VGZ in ieder geval partij is geweest bij het opstellen van de tekst van de algemene bepalingen, moet zij als zogeheten ontstaanspartij worden gezien. [eisende partij] is later aan deze overeenkomst gebonden door het sluiten van de overeenkomst ‘Vrijgevestigde Huisarts-UVIT 2008’ en nadien de ‘Zorgovereenkomst Huisartsgeneeskundige Zorg 2009’. De Hoge Raad is blijkens de jurisprudentie terughoudend in het toepassen van de CAO-norm bij andere gestandaardiseerde of door algemene voorwaarden beheerste overeenkomsten. Daarom hanteert de kantonrechter als uitgangspunt de Haviltex-maatstaf. Dit betekent dat het bij de uitleg van artikel 7.4 aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan dat beding mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij mede van belang kan zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
4.5 Gesteld noch gebleken is dat [eisende partij] en VGZ bij het aangaan van de overeenkomst hebben gesproken over de inhoud van de onderhavige betalingsvoorwaarden. Dit betekent dat [eisende partij] ook bij het sluiten van de overeenkomst niet bekend was met de onderliggende partijbedoeling van VGZ. Daarin kunnen dus geen aanknopingspunten gevonden worden voor de uitleg van dit artikel in de relatie tussen [eisende partij] en VGZ. Dit maakt dat het aangeboden getuigenbewijs van de partijbedoeling wordt gepasseerd, nu de partijbedoeling niet ter zake doet, aangezien die niet bij [eisende partij] kenbaar is geweest of kan zijn geweest. Hieruit volgt dat [eisende partij] enerzijds voor de vaststelling van de betekenis van artikel 7.4 van de algemene bepalingen aan de bewoordingen van het beding, gelezen in het licht van de gehele inhoud van de voorwaarden, in beginsel doorslaggevend gewicht mag toekennen. Dit wordt een toespitsing van de Haviltex-norm op een geobjectiveerde maatstaf genoemd (HR 2 februari 2007, NJ 2008, 104). Anderzijds kunnen de concrete omstandigheden van het geval, waaronder met name de inhoud van de voorwaarden, meebrengen dat van [eisende partij] nader onderzoek naar de betekenis die naar de bedoeling van de opstellers daarvan aan artikel 7.4 moet worden toegekend, mag worden verwacht. Uit HR 2 februari 2007, NJ 2008,104 volgt dat zodanige omstandigheden kunnen zijn: onduidelijkheden in de tekst van het beding en vragen die het beding reeds bij eerste lezing aangaande de achterliggende bedoeling van de opstellers ervan oproept. In verband daarmee kunnen de kennis, ervaring en deskundigheid van, in dit geval, [eisende partij] een rol spelen bij het antwoord op de vraag wat van hem ter zake mag worden verwacht. De kantonrechter zal hierna onderzoeken of dergelijke omstandigheden aanwezig zijn.
4.6 De kantonrechter is – anders dan VGZ meent – van oordeel dat de formulering van artikel 7.4 (van de algemene bepalingen) puur taalkundig gezien ruimte laat voor meerdere interpretaties. Onder d staat een betalingstermijn van 30 dagen genoemd voor iedere gecorrigeerde declaratie, maar daarbij staat niet vermeld vanaf welk moment die betalingstermijn gaat lopen. Voor declaraties die niet gecorrigeerd worden, is geen betalingstermijn opgenomen. Daarnaast spreekt artikel 7.4 onder f van de algemene bepalingen van directe opeisbaarheid van de declaraties van de huisarts. VGZ heeft ook zelf ter zitting verklaard dat de volgens haar geldende betalingstermijn van 60 dagen niet expliciet staat opgenomen in het artikel. Uit de context van de algemene bepalingen als geheel kan niet worden afgeleid dat er vanwege de tijdrovende beoordelingsfase van alle declaraties gekozen zou zijn voor een ruime betalingstermijn van 60 dagen. Er wordt slechts summier in deze tekst gesproken over correcties. Omdat in de hele tekst niet wordt verwezen naar de, volgens VGZ, tijdrovende activiteit van de correctie van de declaratie, is de kantonrechter van oordeel dat de enkele, mogelijke onduidelijkheid van de tekst van artikel 7.4 niet met zich meebrengt dat [eisende partij] daarom onderzoek had moeten verrichten. Daarbij is mede bepalend dat de tekst voor meerdere interpretaties vatbaar is, zodat het mogelijk is dat deze tekst voor [eisende partij], als niet deskundig op dit gebied, geen vragen heeft opgeroepen.
Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter kiest voor een geobjectiveerde maatstaf bij de uitleg van artikel 7.4 onder c, d en e van de algemene bepalingen. Naar het oordeel van de kantonrechter kan artikel 7.4 onder c, d en e van de algemene bepalingen in redelijkheid niet anders worden begrepen dan dat er een betalingstermijn van 30 dagen is afgesproken. Had VGZ deze (gangbare) betalingstermijn aanzienlijk (met 30 dagen) willen verruimen, dan had zij dat duidelijk in haar betalingsvoorwaarden moeten vermelden. De bedoeling van VGZ staat niet vermeld in de bepaling noch is aannemelijk geworden dat [eisende partij] had moeten begrijpen dat er een ruime betalingstermijn van 60 dagen zou gelden. Deze onduidelijkheid moet voor risico komen van de gebruiker van de algemene bepaling, te weten van VGZ. Overigens blijkt uit de stellingen van VGZ dat tijd is gemoeid met controleren van de vele declaraties, maar niet is gesteld of gebleken dat met het – na die controle – betalen van een declaratie (relevante) extra tijd is gemoeid.
4.7 De kantonrechter komt, gelet op het voorgaande, op de hiernavolgende uitleg van artikel 7.4 onder c, d en e van de algemene bepalingen.
Artikel 7.4 onder c:
“De zorgverzekeraar overlegt correcties op de nota binnen 30 dagen na ontvangst aan de huisarts. Wanneer er binnen deze termijn geen correcties zijn ingediend is het volledige bedrag van de nota verschuldigd.”
VGZ moet binnen 30 dagen na ontvangst van de declaraties, correcties op deze declaraties aan [eisende partij] toesturen. Als VGZ niet binnen 30 dagen na ontvangst van de declaraties daarop correcties heeft aangebracht, moet VGZ de volledige declaratie betalen.
Artikel 7.4 onder d:
“De zorgverzekeraar betaalt iedere gecorrigeerde declaratie binnen 30 dagen. Indien het verschuldigde bedrag niet binnen de genoemde termijn door de huisarts is ontvangen, is de zorgverzekeraar zonder daartoe te hoeven worden aangemaand in verzuim.”
VGZ moet iedere declaratie binnen 30 dagen na ontvangst van de declaratie corrigeren èn betalen. Wanneer VGZ niet binnen 30 dagen na ontvangst van de declaratie het verschuldigde bedrag aan [eisende partij] betaalt, is VGZ direct in verzuim. Hieruit volgt dat zowel voor gecorrigeerde als voor niet gecorrigeerde declaraties een betalingstermijn van 30 dagen geldt.
Artikel 7.4 onder e, voor zover van belang:
“De zorgverzekeraar in verzuim vergoedt na 30 dagen 100 % van het door de huisarts gedeclareerde bedrag. (…)”
In deze bepaling wordt – partijen zijn het hier over eens – een gevolg van te late betaling geregeld. Deze regeling betreft de gecorrigeerde nota’s omdat “De zorgverzekeraar in verzuim..” in artikel 7.4. onder d is omschreven in relatie tot (te late) betaling van gecorrigeerde nota’s. Wanneer VGZ – ten aanzien van gecorrigeerde nota’s – in verzuim verkeert, te weten als niet binnen 30 dagen na ontvangst van de declaratie het te vergoeden bedrag is betaald, is VGZ na een termijn van 30 dagen 100 % van het gedeclareerde bedrag verschuldigd, ongeacht aangebrachte correcties. In geval van correcties is dus na 60 dagen – en niet na 90 dagen zoals VGZ stelt – na ontvangst van de declaratie de volledige declaratie verschuldigd.
De aanvangsdatum van de betalingstermijn
4.8 [eisende partij] stelt zich op het standpunt dat de datum van de invoer van de declaraties in het Vecozo systeem de ontvangstdatum van de declaraties door de zorgverzekeraar is.
VGZ voert daartegen aan dat zij uitgaat van de hoofdregel van de ontvangsttheorie van artikel 3:37 BW. Nu de declaraties via Vecozo wordt doorgesluisd naar haar eigen declaratiesysteem (OHI genaamd) kan er verschil zitten in de datum waarop de declaratie in Vecozo is ingevoerd en de datum waarop zij de declaratie heeft ontvangen. Dit heeft volgens VGZ te maken met het feit dat het systeem maar een maximaal aantal berichten naar de geadresseerde zorgverzekeraar kan doorzetten.
De kantonrechter overweegt hieromtrent als volgt. VGZ heeft zowel in haar conclusie van antwoord als tijdens de zitting gemotiveerd aangevoerd waarom de datum van ontvangst van de declaraties kan verschillen met de datum van de digitale indiening daarvan in het Vecozo systeem. [eisende partij] heeft dit onvoldoende weersproken, zodat de kantonrechter uitgaat van de juistheid van het verweer van VGZ. Dit betekent dat het moment van ontvangst van de declaratie door VGZ niet samenvalt met het moment van digitaal indienen daarvan.
De wettelijke handelsrente ex artikel 6:119 a BW
4.9 [eisende partij] stelt zich op het standpunt dat de tussen partijen gesloten overeenkomst moet worden aangemerkt als een handelsovereenkomst, zodat in geval van verzuim de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW verschuldigd is. VGZ betwist dat de zorgovereenkomst een handelsovereenkomst is, omdat er volgens haar geen sprake is van een handelstransactie die leidt tot het leveren van goederen of diensten tegen betaling.
De kantonrechter overweegt hieromtrent als volgt. In artikel 6:119a BW is bepaald dat onder een handelsovereenkomst wordt verstaan de overeenkomst om baat die een of meer van de partijen verplicht iets te geven of te doen en die tot stand is gekomen tussen een of meer natuurlijke personen die handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf of rechtspersonen. Vast staat dat de dienst (handeling) waarvoor betaald moet worden, geleverd wordt aan de patiënt (art. 7: 446 BW). Deze ondergaat een geneeskundige behandeling waarvoor [eisende partij] als huisarts de kosten bij de zorgverzekeraar van de patiënt declareert. Uit de wetsgeschiedenis (MvT, Kamerstukken II 2001/02, 28239, nr. 3, p. 8-9) kan worden afgeleid dat de wetgever de wettelijke handelsrente uitsluitend van toepassing heeft willen verklaren op (handels)overeenkomsten waarvoor een factuur wordt uitgereikt. Daarvan is bij een geneeskundige behandeling geen sprake. Wanneer het declareren van de kosten van de geneeskundige behandeling gezien wordt als het uitreiken van een factuur, doet dit niet af aan het feit dat de handeling, waarvoor de vergoeding bestemd is, betrekking heeft op een patiënt. Uit het algemene deel van de hiervoor genoemde memorie van toelichting blijkt dat de regeling voor de wettelijke handelsrente slechts bestemd is voor handelstransacties tussen ondernemingen alsmede handelstransacties tussen ondernemingen en overheidsinstanties, wanneer zij leiden tot het leveren van goederen of het verrichten van diensten tegen vergoeding. De overeenkomst inzake geneeskundige behandeling (tussen in dit geval een huisarts en een patiënt) niet onder de definitie van de handelsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 6:119a BW. Dit betekent dat VGZ in geval van verzuim wel de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW maar niet de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW verschuldigd is.
4.10 Gelet op het voorgaande is VGZ dus wettelijke rente ex art. 6:119 BW verschuldigd, wanneer zij niet binnen 30 dagen na ontvangst van de declaratie deze aan [eisende partij] heeft voldaan.
4.11 De gevorderde verklaring voor recht ziet op meerdere geschilpunten tussen partijen, te weten de termijn waarbinnen vergoedingen moeten worden betaald, de vraag wanneer die termijn gaat lopen en welke vertragingsrente bij te late betaling is verschuldigd. Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter [eisende partij] wel volgt in het geschil over de betalingstermijn maar niet ten aanzien van beide andere geschilpunten. De kantonrechter ziet – mede in de tekst van de gevorderde verklaring voor recht – onvoldoende aanknopingspunten die verklaring voor recht gedeeltelijk te geven en zal dit onderdeel van de vordering van [eisende partij] daarom afwijzen.
Declaratie 2009038
4.12 Deze declaratie betreft een totaalbedrag van € 21.110,17. Uit punt 4.8 volgt dat als ontvangstdatum van de declaratie heeft te gelden de datum waarop VGZ die heeft ontvangen. Uit productie 5 bij dagvaarding volgt dat VGZ deze declaratie op 3 januari 2009 heeft ontvangen. Op 1 februari 2009 is deze declaratie door VGZ dan ook tijdig gecorrigeerd. De betalingstermijn voor het bedrag dat VGZ verschuldigd was na correctie (€ 18.098,80) is aangevangen op 4 januari 2009 en liep tot en met 2 februari 2009. [eisende partij] heeft gesteld dat hij deze betaling op 4 februari 2009 heeft ontvangen. VGZ heeft gesteld dat zij dit bedrag op 3 februari 2009 aan [eisende partij] heeft betaald. Bepalend is de datum waarop [eisende partij] de betaling heeft ontvangen, zodat de kantonrechter uitgaat van de gestelde ontvangstdatum van 4 februari 2009. VGZ is dan ook wettelijke rente ex artikel 6:119 BW verschuldigd over
€ 18.098,80 vanaf 3 februari 2009 tot en met 4 februari 2009. Dit komt neer op een bedrag van € 5,95.
Wat betreft de nabetaling van € 2.421,78 geldt het volgende. VGZ heeft daarover primair aangevoerd dat zij de tarieven voor de modules die worden vastgesteld door de NZa (Nederlandse Zorgautoriteit) voor het nieuwe jaar onmogelijk direct in haar systeem kan verwerken, waardoor zij alle huisartsen heeft verzocht deze modules pas in februari te declareren. [eisende partij] heeft deze modules toch eerder gedeclareerd, waardoor zij bij de correctie nog niet over de juiste tarieven beschikte. Daarom is er volgens VGZ primair sprake van schuldeisersverzuim ex artikel 6:58 BW, zodat er van verzuim van de zijde van VGZ geen sprake kan zijn. Subsidiair stelt VGZ zich op het standpunt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [eisende partij] nu rente daarover vordert. Nu [eisende partij] dit verweer niet (of althans onvoldoende) heeft weersproken, gaat de kantonrechter uit van de juistheid van dit verweer, zodat de kantonrechter geen rente toewijst over dit bedrag van € 2.421,78.
Ten slotte stelt [eisende partij] dat VGZ nog een restantbedrag van € 589,59 is verschuldigd. VGZ heeft bij conclusie van antwoord aangevoerd dat [eisende partij] hier geen recht op heeft omdat dit deel van de declaratie betrekking had op een module waarvoor [eisende partij] in 2009 niet had gecontracteerd. [eisende partij] heeft hier niet meer op gereageerd zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat [eisende partij] geen recht had op dit deel van de declaratie. Dit deel van de vordering wordt daarom (ook) afgewezen.
Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter voor deze declaratie een bedrag van € 5,95 aan rente toewijst.
Declaratie 2009040
4.13 Deze declaratie is op 1 januari 2009 ingediend door [eisende partij] en volgens de brief van
28 januari 2009 van VGZ op 2 januari 2009 door VGZ ontvangen. In de brief van
28 januari 2009 is de declaratie van een totaalbedrag van € 896,27 gecorrigeerd door VGZ tot een bedrag van € 756,40. Dit bedrag is op 28 januari 2009 betaald. Op 12 februari 2009 is na reclame door [eisende partij] alsnog een bedrag aan vergoeding voor modules door VGZ betaald. Resteert nog een bedrag van € 38,95 dat niet voor vergoeding in aanmerking komt. [eisende partij] vordert nu wettelijke handelsrente over een bedrag van € 139,87 (€ 896,27 minus
€ 756,40) over de periode 31 januari 2009 tot 12 februari 2009, aangezien volgens [eisende partij] de modules ten onrechte zouden zijn gecorrigeerd en VGZ vanwege de te late betaling ingevolge artikel 7.4 onder e van de algemene bepalingen het volledige bedrag verschuldigd zou zijn. [eisende partij]f beperkt zijn vordering tot de wettelijke handelsrente over € 38,95 over de periode van 1 februari 2009 tot 12 februari 2009.
VGZ heeft ten aanzien van deze vordering eveneens – zie 4.12 tweede alinea – (primair) aangevoerd dat zij de tarieven voor de modules die worden vastgesteld door de NZa (Nederlandse Zorgautoriteit) voor het nieuwe jaar onmogelijk direct in haar systeem kan verwerken, waardoor zij alle huisartsen heeft verzocht deze modules pas in februari te declareren. [eisende partij] heeft deze modules toch eerder gedeclareerd, waardoor zij bij de correctie nog niet over de juiste tarieven beschikte. Daarom is er volgens VGZ primair sprake van schuldeisersverzuim. Subsidiair stelt VGZ zich op het standpunt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [eisende partij] nu rente daarover vordert. Nu [eisende partij] dit verweer niet (of althans onvoldoende) heeft weersproken, gaat de kantonrechter uit van de juistheid van dit verweer, zodat de kantonrechter geen rente toewijst over het bedrag van € 139,87.
Declaraties 2009086 en 2009088
4.14 Deze declaraties hebben volgens [eisende partij] betrekking op een te lage vergoeding voor de verrichting ‘13009 Teledermatologie’. VGZ heeft per verrichting slechts € 21,50 betaald, zodat VGZ volgens [eisende partij] € 29,50 te weinig heeft betaald. Volgens [eisende partij] is bij de zorgovereenkomst 2009 de overeenkomst van 2008 onverkort van toepassing verklaard, zodat het oude tarief van (naar de kantonrechter begrijpt) € 51,00 van toepassing is. VGZ voert hiertegen aan dat op grond van artikel C.2 van de zorgovereenkomst 2009 de zorgovereenkomst 2008 onverkort van kracht wordt verklaard, met inachtneming van een aantal wijzigingen. In die wijzigingen staat dat voor deze verrichting in de periode
1 januari 2009 tot 1 juli 2009 een vergoeding van € 21,50 geldt en vanaf 1 juli 2009 een vergoeding van € 35,00. Zij heeft dus conform de voorwaarden betaald, aldus VGZ.
De kantonrechter overweegt als volgt. [eisende partij] heeft het verweer van VGZ niet weersproken. Daarbij volgt dit ook uit de onweersproken brief van juli 2009 van UVIT omtrent de zorgovereenkomst 2009. Daarin staat deze wijziging namelijk specifiek als een belangrijke wijziging opgenomen. Hieruit volgt dat het verweer van VGZ slaagt, zodat VGZ, nu zij per verrichting een vergoeding van € 21,50 heeft betaald, conform de voorwaarden heeft betaald. De vordering van [eisende partij] wordt dus op dit punt afgewezen.
4.15 Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter aan hoofdsom een totaalbedrag van
€ 5,95 aan rente toewijst (r.ov. 4.12). De gevorderde rente over rente wordt toegewezen met dien verstande dat slechts wettelijke rente over wettelijke rente is verschuldigd na afloop van een jaar (art. 6:119 lid 2 BW), zijnde in dit geval vanaf 5 februari 2010.
4.16 De kantonrechter ziet – mede in het gegeven dat [eisende partij] ten aanzien van de geldende betalingstermijn het gelijk aan zijn zijde heeft – aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Voor wat betreft de kosten van het bevoegdheidsincident geldt dat VGZ deze – zij werd in het ongelijk gesteld – moet betalen.
5. De beslissing
5.1 veroordeelt VGZ aan [eisende partij] te betalen een bedrag van € 5,95, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 februari 2010 tot aan de dag van volledige betaling;
5.2 veroordeelt VGZ in de proceskosten in het (bevoegdheids)incident, tot deze uitspraak aan de kant van [eisende partij] begroot op € 175,00 aan salaris voor de gemachtigde;
5.3 compenseert de (overige) proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4 verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.5 wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. B.J. Engberts en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2011.