Parketnummer : 05/701408-11
Zaaknummer v.i. : 99/000080-15
Datum zitting : 9 november 2011
Datum uitspraak : 23 november 2011
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum en plaats],
thans gedetineerd in : PI Arnhem - De Berg, Arnhem Noord, Wilhelminastraat 16
Arnhem.
Raadsman : mr. S. de Korte, advocaat te Utrecht.
Officier van justitie : mr. H.G. Kuipers.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 08 augustus 2011 te Ede met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon, in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan Mediamarkt, in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of
vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen S.
[slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of
gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij
de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij,
verdachte, op de vraag en/of het verzoek (van beveiligingsmedewerker [slachtoffer])
om de/een simkaart te overhandigen, hier geen gevolg aangaf en/of (vervolgens)
(nadat hij door die [slachtoffer] werd tegengehouden en hem, verdachte, werd
medegedeeld dat hij was aangehouden) hij, verdachte, die [slachtoffer] een
(krachtige) vuistslag in het gezicht en/of tegen het hoofd gaf en/of
(vervolgens) (nadat deze [slachtoffer] hem vast pakte) zich los rukte en/of
wegdraaide en/of bewegingen maakte in een andere richting dan die [slachtoffer] hem
trachtte te bewegen en/of (vervolgens) tegen die [slachtoffer] riep en/of
schreeuwde: "ik ga niet mee, je kan niks bewijzen klootzak. Ik maak je af!",
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 08 augustus 2011 te Ede S. [slachtoffer] heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, hierin
bestaande dat verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden
heeft toegevoegd :"je hebt geluk dat ik nu mijn pistool niet bij me heb,
anders had ik je dood geschoten" en/of "ik zweer het ik kom terug met mijn
pistool en dan schiet je helemaal dood" en/of "Ik maak je kapot", althans
woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
1a. De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
Bij de stukken bevindt zich een vordering herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (zaaknummer v.i. 99/000080-15).
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 9 november 2011 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. S. de Korte, advocaat te Utrecht.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts verzocht de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe te wijzen.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De feiten (ten aanzien van feit 1 en 2)
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 8 augustus 2011 bevond verdachte zich in de Mediamarkt in Ede. Buiten de Mediamarkt is hij tegengehouden en aangehouden door beveiligingsmedewerker S. [slachtoffer]. Verdachte is vervolgens door [slachtoffer] meegenomen naar de ophoudkamer/het kantoor van de Mediamarkt.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van zowel het onder 1 als 2 tenlastegelegde feit gelet op de bewijsmiddelen in het dossier.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Primair omdat er onvoldoende wettig bewijs is, aangezien de door S. [slachtoffer] afgelegde verklaring niet wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal. Subsidiair omdat er onvoldoende overtuigend bewijs is, omdat het aanvullend bewijsmateriaal onvoldoende duidelijk is.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging tevens vrijspraak bepleit. Er is weliswaar voldoende wettig bewijs, maar verdachte ontkent het feit te hebben gepleegd en verdachte heeft de waarheid verklaard. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de woorden "je hebt geluk dat ik nu mijn pistool niet bij me heb, anders had ik je dood geschoten" geen strafbare bedreiging opleveren.
De beoordeling door de rechtbank
Aangever S. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij een man (rb: verdachte) zag middels het camerasysteem waar de winkel mee is uitgerust. Hij zag dat deze man in zijn rechterhand een verpakking van een mobiele telefoon vasthield en meerdere malen omhoog keek, recht in de camera. De man ging zo staan dat hij niet in het beeld van de camera stond. De man liep weg en hield nog steeds de telefoon vast. De twee rode veiligheidsbandjes die om het toestel heen zaten, waren weg. De man zat met de vrije hand aan de telefoonverpakking te peuteren. De man ging weer in de hoek staan waar [slachtoffer] geen goed zicht op hem had. Toen de man één minuut later weer te voorschijn kwam, zag hij dat de telefoonverpakking weg was. De man had de simkaart die bij de telefoon hoorde in de hand, drukte deze met zijn vingers uit het doordrukomhulsel en stopte hem in zijn mond. Daarna liep de man weg. [slachtoffer] keek om de hoek, waar de man net had gestaan. Daar lag een lege telefoonverpakking van het type dat de man net vast had gehad.
[slachtoffer] zag dat de man richting de uitgang liep en geen enkel product ter betaling aanbood. [slachtoffer] is achter de man aangerend. Hij stond achter de man bij de trap, buiten de winkel en vroeg de man naar de simcard. [slachtoffer] zei: “Ik heb net gezien dat je een simcard in je mond deed, je bent aangehouden wegens winkeldiefstal”. De man haalde hierop zijn linkerarm naar achteren en sloeg met zijn vuist in de richting van het gezicht van [slachtoffer], waarbij [slachtoffer] werd geraakt op zijn rechterslaap. [slachtoffer] voelde een hevige pijn en had moeite om op mijn benen te blijven staan. [slachtoffer] zei nogmaals tegen de man dat hij was aangehouden en dat hij mee moest lopen. De man verzette zich hevig en probeerde los te komen. [slachtoffer] hoorde de man schreeuwen: “Ik ga niet met je mee, je kan niks bewijzen klootzak! Ik maak je af!”. [slachtoffer] heeft de man vastgehouden en mee naar het kantoor genomen. [slachtoffer] zag dat er een mobiele telefoon en een lader uit de broekzak van de man op de grond vielen.
[slachtoffer] zag dat de man hem recht in de ogen keek en hoorde de man schreeuwen:”Je hebt geluk gehad dat ik nu mijn pistool niet bij me heb, anders had ik je dood geschoten. Ik zweer het, ik kom terug met mijn pistool en dat schiet je helemaal dood.” [slachtoffer] zag dat de man helemaal door het dolle heen was. Hij had het idee dat de man in staat was zijn dreigementen uit te voeren en voelde zich dan ook zeer bedreigd.
De verklaring van [slachtoffer] wordt ondersteund door het volgende.
De verbalisanten [verbalisanten] hebben ter plaatste meerdere rode striemen aan de linkerzijde van de nek, alsmede een rode plek op het rechter jukbeen van aangever [slachtoffer] geconstateerd. [slachtoffer] liet hen een mobiele telefoon zien en zei dat hij die mobiele telefoon van de verdachte had afgepakt.
Getuige N.U. [getuige], floormanager bij de Mediamarkt, heeft verklaard dat hij zag dat de beveiliger de winkel uitrende en op de trap buiten de winkel lag met een man. De beveiliger had de man om de nek vast en wilde hem de winkel intrekken. [getuige] heeft geholpen de man naar het kantoor van de beveiliging te brengen. Daar zag hij dat de man volledig uit zijn plaat ging. Hij hoorde hem een aantal malen zeggen: “Wees maar blij dat ik geen pistool of wapen bij me heb”, of woorden van gelijke strekking. [getuige] zag dat de man toen de beveiliger aankeek. Hij hoorde de man ook zeggen: “Ik maak je kapot”, of woorden van gelijke strekking. Hij zag dat de man toen ook de beveiliger aankeek.
Verbalisanten hebben de camerabeelden van de Mediamarkt uitgekeken en hebben het volgende gezien:
- 13.45.10: een man, die wordt herkend als verdachte, loopt door de winkel. Hij draagt in zijn rechterhand een voorwerp dat op een dvd lijkt en een tweede, kleiner, voorwerp.
- 13.46.48: Verdachte kijkt omhoog. Verdachte loopt heen en weer door de winkel.
- 13.50.04: Duidelijk zichtbaar in de rechterhand van verdachte is een zwart verpakking met daarop een witte sticker en met een rode streep op de verpakking.
- 14.03.12: De verpakking in de hand van verdachte is nog heel.
- 14.16.10: Verdachte heeft een los voorwerp in zijn hand.
- 14.23.15: Verdachte heeft de eerdergenoemde verpakking niet meer in zijn hand.
- 14.23.20: In de hand van verdachte is een roze voorwerp te zien.
- 14.23.52: Verdachte brengt zijn hand richting zijn mond.
- 14.24.23: Verdachte draagt de eerder genoemde voorwerpen niet meer in zijn handen.
- 14.24.58: Verdachte verlaat de winkel.
- 14.26.29: Aangever [slachtoffer] en getuige [getuige] lopen met verdachte van de uitgang richting de ophoudruimte binnen de Mediamarkt.
- 14.26.42: Verdachte wordt met een halsomstrengeling de ophoudruimte ingetrokken.
- 14.27.04: Verdachte beweegt zijn hoofd richting aangever [slachtoffer] en vervolgens komt verdachte ten val.
- 14.27.06: Getuige [getuige] raapt iets op van de vloer van de ophoudruimte.
- 14.27.14: Verdachte komt weer overeind. Een zwart voorwerp blijft op de grond liggen.
- 14.27.55: Verdachte worstelt met getuige [getuige] en aangever [slachtoffer]. Verdachte maakt drukke armbewegingen.
- 14.28.18: Verdachte komt weer op de grond terecht.
- 14.30.50: Verdachte staat weer overeind en wijst naar aangever [slachtoffer] en kijkt hem hierbij aan.
Gelet op vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien acht de rechtbank zowel het onder 1 als onder 2 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank verwerpt het verweer op dit punt.
Ten aanzien van het verweer dat de woorden "je hebt geluk dat ik nu mijn pistool niet bij me heb, anders had ik je dood geschoten" geen strafbare bedreiging opleveren, overweegt de rechtbank dat de bedreiging onder zodanige omstandigheden is geschied, dat er wel degelijk sprake is van een strafbare bedreiging. De geciteerde woorden moeten niet op zichzelf worden beschouwd maar in verbinding met de woorden die verdachte direct aan die woorden heeft toegevoegd “Ik zweer het, ik kom terug met mijn pistool en dat schiet je helemaal dood”. De rechtbank verwerpt derhalve ook dit verweer.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij op 08 augustus 2011 te Ede met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon, toebehorende aan Mediamarkt, welke diefstal werd gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen S. [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij,
verdachte, op de vraag en/of het verzoek van beveiligingsmedewerker [slachtoffer] om de/een simkaart te overhandigen, hier geen gevolg aangaf en vervolgens nadat hij door die [slachtoffer] werd tegengehouden en hem, verdachte, werd medegedeeld dat hij was aangehouden hij, verdachte, die [slachtoffer] een krachtige vuistslag in het gezicht gaf en vervolgens nadat deze [slachtoffer] hem vast pakte zich los rukte en wegdraaide en vervolgens tegen die [slachtoffer] riep en/of schreeuwde: "ik ga niet mee, je kan niks bewijzen klootzak. Ik maak je af!",
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij op 08 augustus 2011 te Ede S. [slachtoffer] heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het leven gericht, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden heeft toegevoegd :"je hebt geluk dat ik nu mijn pistool niet bij me heb, anders had ik je dood geschoten" en "ik zweer het ik kom terug met mijn
pistool en dan schiet je helemaal dood" en "Ik maak je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Diefstal, gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 27 oktober 2011; en
• een Reclasseringsadvies, gedateerd 2 september 2011, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft bij de Mediamarkt in Ede een telefoon gestolen en heeft zich - na betrapping op heterdaad - hevig verzet tegen de aanhouding, waarbij hij een beveiligingsmedewerker met kracht en met gebalde vuist in het gezicht heeft geslagen en heeft bedreigd. De rechtbank acht dit ernstige feiten. Door dergelijke feiten worden gevoelens van onveiligheid bevorderd. Voorts had verdachte kennelijk uitsluitend oog voor zijn eigen belangen en trok hij zich niets aan van de belangen van een ander. Door dit soort gedrag zijn winkelbedrijven bovendien genoodzaakt aanzienlijke kosten aan beveiliging te maken en voelen beveiligingsmedewerkers zich onveilig terwijl zij gewoon hun werk doen.
De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren in aanmerking genomen. Daarin is opgenomen dat bij een winkeldiefstal gevolgd van geweld en meervoudige recidive in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden een passende straf is. De rechtbank acht echter strafverzwarend dat verdachte veelvuldig is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten en dat hij het feit heeft gepleegd in de proeftijd van zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling. De rechtbank zal derhalve aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden opleggen. De rechtbank zal geen voorwaardelijk strafdeel opleggen – zoals door de verdediging verzocht -, omdat verdachte de feiten heeft gepleegd op 8 augustus 2011 terwijl hij pas sinds 10 juli 2011 voorwaardelijk in vrijheid was gesteld met als voorwaarde dat hij geen strafbare feiten zou plegen. Een voorwaardelijk strafdeel ter voorkoming van herhaling van strafbare feiten is dan ook niet zinvol.
6a. De beoordeling van de vordering herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (zaaknummer v.i. 99/000080-15).
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe te wijzen aangezien verdachte de algemene voorwaarde heeft overtreden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de vordering niet “onverwijld” is ingediend. De raadsman heeft er daarbij nog op gewezen dat bij de behandeling van de vordering gevangenhouding, reeds gesproken is over de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de vordering af te wijzen, dan wel gedeeltelijk ten uitvoer te leggen.
De beoordeling door de rechtbank
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Artikel 15i, lid 2, Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bepaalt dat, indien het openbaar ministerie van oordeel is dat de veroordeelde een voorwaarde niet heeft nageleefd en herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling geboden is, het onverwijld een daartoe strekkende schriftelijke vordering dient in te dienen bij de rechtbank.
Artikel 15i, lid 5 jo lid 3, Sr bepaalt voorts dat, in het geval dat de vordering strekt tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in verband met een vervolging wegens een strafbaar feit, de behandeling van de zaak gelijktijdig geschiedt met de behandeling van het strafbare feit waarvoor de veroordeelde wordt vervolgd.
Verdachte heeft op 8 augustus 2011 een nieuw strafbaar feit gepleegd. Verdachte is hiervoor op heterdaad aangehouden. Aansluitend is verdachte in verzekering gesteld en is op vordering van de officier van justitie de bewaring en de gevangenhouding bevolen. Verdachte is gedagvaard om op 9 november 2011 ter terechtzitting te verschijnen teneinde terecht te staan voor het nieuwe strafbare feit. Op 11 oktober 2011 is aan verdachte in persoon de dagvaarding betekend.
De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling is op 27 oktober 2011 ter griffie van deze rechtbank binnengekomen en op 28 oktober 2011 aan verdachte in persoon betekend.
Voor de beantwoording van de vraag of het openbaar ministerie de vordering onverwijld heeft ingediend, is van belang het moment waarop het openbaar ministerie van oordeel was dat de veroordeelde de algemene voorwaarde niet had heeft nageleefd en herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling geboden was. De rechtbank merkt de dag van betekening van de dagvaarding voor het nieuwe strafbare feit aan als dat moment. Tot aan het uitbrengen van de dagvaarding kon het openbaar ministerie immers nog beslissen om de vervolging ter zake van het nieuwe strafbare feit te staken. De rechtbank merkt hier nog bij op dat uit de zich in het dossier bevindende aantekeningen, gemaakt door de raadkamergriffier ten tijde van de gevangenhouding, blijkt dat er door de officier van justitie gesproken is over de voorwaardelijke invrijheidsstelling in het kader van zijn standpunt om een ter raadkamer gedaan schorsingsverzoek af te wijzen. Uit die aantekeningen blijkt niet dat de officier van justitie reeds toen van oordeel was dat herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling geboden was.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering niet onverwijld is ingediend, nu er zich tussen het moment van betekening van de dagvaarding en het indienen van de vordering 15 dagen bevinden. Derhalve is niet voldaan aan het vereiste uit artikel 15, lid 2 Sr.
Omdat verdachte zich echter tot aan de zitting van 9 november 2011 in voorlopige hechtenis bevond ter zake van het plegen van een nieuw strafbaar feit, is de rechtbank van oordeel dat – ondanks dat de vordering niet onverwijld is ingediend – veroordeelde niet in zijn belangen is geschaad. De rechtbank zal derhalve volstaan met de constatering dat er sprake is van een verzuim, maar zal hier verder geen consequenties aan verbinden. De rechtbank zal het openbaar ministerie ontvankelijk verklaren in de vervolging.
De beoordeling van de vordering
De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling op grond van de algemene voorwaarde toegewezen dient te worden nu de veroordeelde ten tijde van de proeftijd opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd. Gelet op de omstandigheid dat veroordeelde kort na de ingang van de voorwaardelijke invrijheidstelling strafbare feiten heeft gepleegd, ziet de rechtbank geen aanleiding om de vordering niet of gedeeltelijk te herroepen.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 15g, 15i, 15j, 27, 57, 285, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
Een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer¬legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (zaaknummer VI 99/000080-15).
Herroept de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde.
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor de duur van 300 (driehonderd) dagen.
mrs. H.G. Eskes (voorzitter), J.J. Catsburg en N.K. van den Dungen-Dijkstra, rechters
in tegenwoordigheid van mr. M.B. Wichman, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 november 2011.