ECLI:NL:RBARN:2011:BU5359

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
23 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/720625-10
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meermalen gepleegde mishandeling van vriendin en haar dochters met gevangenisstraf en werkstraf

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Arnhem op 23 november 2011 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van meermalen mishandeling van zijn toenmalige vriendin en haar twee dochters. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2005 tot en met 15 juni 2010 in Wageningen zijn vriendin en haar dochters meermalen heeft mishandeld. De feiten omvatten onder andere het slaan, stompen, schoppen en duwen van de slachtoffers, wat leidde tot letsel en pijn. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar achtte de mishandelingen van de vriendin en haar dochters wettig en overtuigend bewezen.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank legde een lagere straf op. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht. Daarnaast moest de verdachte een werkstraf van 120 uur verrichten, te vervangen door 60 dagen hechtenis indien hij deze niet naar behoren zou uitvoeren. De rechtbank motiveerde de straf door te wijzen op de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die langdurig last ondervonden van de mishandelingen.

De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen, de dochters van de verdachte, beoordeeld. Beide dochters vorderden immateriële schadevergoeding, die door de rechtbank gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de benadeelde partijen recht hadden op schadevergoeding van elk €750,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 15 juni 2011. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de zaak in tegenspraak hebben behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige Kamer
Promis
Parketnummer : 05/720625-10
Data zittingen : 1 oktober 2010, 8 december 2010, 25 mei 2011, 17 augustus 2011 en
9 november 2011
Datum uitspraak : 23 november 2011
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum en plaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats]
Raadsman : mr. O.J. Ingwersen, advocaat te Arnhem.
Officier van justitie : mr. H.G. Kuipers.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2005 tot en met 15 juni 2010 te
Wageningen, althans in Nederland (telkens) opzettelijk mishandelend zijn
levensgezel, althans een persoon, te weten [slachtoffer1], (telkens) heeft
geslagen/gestompt en/of getrapt/geschopt en/of geduwd, waardoor deze (telkens)
letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2005 tot en met 15 juni 2010 te
Wageningen, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk mishandelend een
persoon (te weten [slachtoffer2]), (telkens) heeft geslagen/gestompt en/of
(telkens) bij de keel heeft gepakt en/of in de keel heeft geknepen, waardoor
deze (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 02 september 2009 te Wageningen,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [slachtoffer3]
van het leven te beroven, opzettelijk die [slachtoffer3] een kussen op/tegen het
gezicht heeft gedrukt en/of gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 02 september 2009 te Wageningen,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan [slachtoffer3]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk die [slachtoffer3]
een kussen op/tegen het gezicht heeft gedrukt en/of gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2005 tot en met 15 juni 2010 te
Wageningen (telkens) opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer3]),
- (op of omstreeks 3 juni 2010) bij de arm heeft gepakt en/of (vervolgens)
(bij de/het be(e)n(en)) van het bed heeft getrokken (waardoor die [slachtoffer3]
op de grond terechtkwam) en/of
- (telkens) heeft geslagen/gestompt en/of geduwd en/of
- (telkens) bij de keel heeft gepakt,
waardoor deze (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
5.
hij op of omstreeks 11 juni 2010 te Ede R. [slachtoffer4] heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, hierin
bestaande dat verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer4] (door de telefoon)
dreigend de woorden heeft toegevoegd :"er gaat bloed vloeien", althans woorden
van gelijke dreigende aard of strekking;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 9 november 2011 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. O.J. Ingwersen, advocaat te Arnhem.
Als benadeelde partijen hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd:
• [slachtoffer2]
• [slachtoffer3]
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 primair, 4 en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde op te leggen reclasseringstoezicht, en voorts met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts verzocht dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2] tot een bedrag van € 2.000,- wordt toegewezen en heeft gevorderd dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft ten slotte gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer3] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Verdachte en zijn raads hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Betrouwbaarheidsverweer met betrekking tot de feiten 1 tot en met 4
Het standpunt van de verdediging
De raadman heeft aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer1], [slachtoffer2] en [slachtoffer3] onbetrouwbaar zijn. Volgens de raadsman zijn de verklaringen overdreven.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de verklaringen van [slachtoffer1], [slachtoffer2] en [slachtoffer3]. De rechtbank is niet gebleken dat deze personen hun bevindingen in de door hen afgelegde verklaringen hebben aangedikt. De enkele stelling van de raadsman is daarvoor onvoldoende.
De feiten ten aanzien van de feiten 1, 2 en 4
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat vastgesteld.
Verdachte woonde in de periode van 1 januari 2005 tot en met 15 juni 2010 in Wageningen.
De standpunten en de beoordeling ten aanzien van feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit. Hij heeft de bewezenverklaring gebaseerd op de aangifte, de verklaringen van [slachtoffer3] en [slachtoffer2] en de medische informatie in het dossier.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte verklaart regelmatig ruzie te hebben gehad met aangeefster en haar ook wel eens te hebben geduwd. Hij ontkent aangeefster ooit te hebben geslagen of geschopt. De raadsman heeft aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken.
De beoordeling door de rechtbank
Aangeefster [slachtoffer1] heeft verklaard dat de relatie tussen haar en verdachte in de periode na de inval in januari 2005 onder spanning kwam te staan en dat zij sindsdien steeds vaker en heftiger ruzie kregen, welke ruzies soms gepaard gingen met geweld. Dit geweld bestond uit slaan en schoppen, dit gebeurde zeker één keer per maand en vond plaats in de woning van verdachte te Wageningen . Voorts hebben de getuigen [slachtoffer3] en [slachtoffer2] verklaard dat verdachte regelmatig geweld tegen aangeefster gebruikte . Dit geweld bestond uit slaan en duwen. De rechtbank stelt vast dat verdachte verklaard heeft dat de relatie tussen hem en [slachtoffer1] de laatste 5 jaren strubbelingen kent, dat hij regelmatig heftige ruzies heeft gehad met aangeefster en dat hij haar daarbij in ieder geval heeft geduwd .
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan.
De standpunten en de beoordeling ten aanzien van feit 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit. Hij heeft de bewezenverklaring gebaseerd op de aangifte, en de verklaringen van [slachtoffer3] en [slachtoffer1].
Het standpunt van de verdediging
Verdachte verklaart regelmatig ruzie te hebben gehad met aangeefster en haar ook wel eens te hebben geduwd. Hij ontkent aangeefster ooit te hebben geslagen of bij haar keel te hebben gepakt of daarin te hebben geknepen. De verdediging stelt er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is zodat verdachte dient te worden vrijgesproken.
De beoordeling door de rechtbank
Aangeefster [slachtoffer2] heeft verklaard dat zij sinds 2003 regelmatig werd mishandeld door verdachte . Hij sloeg haar dan met de vlakke hand in het gezicht of met de vuist. Er was sprake van dagelijkse ruzies waarbij niet altijd geslagen werd. Het gebeurde echter wel regelmatig en vond plaats in de woning van verdachte in Wageningen . Ook heeft verdachte haar bij haar keel gepakt en heeft hij daarin geknepen. Dit laatste incident vond plaats in november 2009 op weg naar het ziekenhuis waar haar zus toen lag. . [slachtoffer3] heeft verklaard dat verdachte regelmatig geweld tegen aangeefster [slachtoffer2] uitoefende . [slachtoffer1] heeft eveneens verklaard dat verdachte aangeefster heeft geslagen waardoor zij letsel heeft opgelopen en waardoor zij uiteindelijk zelfs is verhuisd .
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan. Op basis van de aangifte zal de rechtbank de ten laste gelegde periode inkorten tot november 2009. Aangeefster heeft immers verklaard nadien geen contact meer te hebben gehad met verdachte.
De standpunten en de beoordeling ten aanzien van feit 3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde feit. Aangeefster [slachtoffer3] heeft verklaard dat tijdens een ruzie verdachte een kussen op haar gezicht heeft gedrukt om haar het zwijgen op te leggen. Hierdoor kreeg zij geen adem meer. Ze heeft zelfs nog geprobeerd het kussen weg te krijgen door haar hand tussen haar gezicht en het kussen te krijgen hetgeen haar niet is gelukt. De aangifte wordt ondersteund door de verklaring van de buurvrouw die verklaard heeft dat zij aangeefster heeft horen roepen: “Stop, ik krijg geen lucht meer” waarop zij de politie heeft gebeld.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent aangeefster een kussen op haar gezicht te hebben gedrukt. De raadsman heeft aangevoerd dat niet worden vastgesteld dat verdachte op enig moment het voornemen heeft gehad aangeefster van het leven te beroven of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en evenmin kan worden vastgesteld dat er een begin van de uitvoering was. Er is volgens de raadsman onvoldoende wettig en overtuigend bewijs zodat verdachte dient te worden vrijgesproken.
De beoordeling door de rechtbank
Op basis van de aangifte en aanvullende verklaringen van [slachtoffer3] en de getuigenverklaring van Verhaegh gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte tijdens een ruzie met aangeefster op 2 september 2009 aangeefster een kussen op haar gezicht heeft gedrukt. De rechtbank is echter van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte op enig moment het opzet, in onvoorwaardelijke of in voorwaardelijke zin, heeft gehad om aangeefster van het leven te beroven of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Aangeefster heeft bij de politie en ter zitting verklaard dat het verdachte er vooral om te doen was haar stil te krijgen. Ondanks het kussen op haar gezicht, was zij nog wel in staat om te schreeuwen en verdachte haalde het kussen van haar gezicht af toen zij, op zijn aandringen stil was.
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het onder feit 3 ten laste gelegde heeft begaan en zal hem daarvan vrij spreken.
De standpunten en de beoordeling ten aanzien van feit 4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde feit. Hij heeft zich gebaseerd op de gedetailleerde aangifte, de foto’s van het geconstateerde letsel en de verklaringen van [slachtoffer2] en [slachtoffer1]. Bovendien passen de mishandelingen van aangeefster in het hele patroon van mishandelingen zoals deze zijn ten laste gelegd, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft verklaard regelmatig ruzie te hebben gehad met aangeefster en haar ook wel eens te hebben geduwd. Hij heeft ontkend aangeefster ooit te hebben geslagen, van een bed te hebben getrokken of bij haar keel te hebben gepakt. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs zodat verdachte dient te worden vrijgesproken.
De beoordeling door de rechtbank
Aangeefster [slachtoffer3] heeft verklaard dat verdachte in de periode 2005 tot 5 juni 2010 regelmatig geweld tegen haar heeft gebruikt. Dit geweld bestaat uit het slaan van aangeefster. Het gebeurde ongeveer twee maal per maand en vond plaats in de woning van verdachte . Bij een incident dat zich afspeelde op 3 juni 2010 werd aangeefster door verdachte aan haar benen van haar bed getrokken waardoor zij hard op de grond terecht kwam. Hierdoor had aangeefster pijn en liep zij letsel op . Getuige [slachtoffer1] heeft verklaard dat aangeefster regelmatig door verdachte werd geslagen , dat hij haar op 3 juni 2010 bij de arm heeft gepakt en haar van haar bed heeft getrokken, waardoor zij op de grond viel. Korte tijd later zag zij dat aangeefster hierdoor een blauwe plek had opgelopen . Ook [slachtoffer2] heeft verklaard dat aangeefster door verdachte werd geslagen . Getuige [getuige1] heeft gezien dat verdachte aangeefster op 15 mei 2010 bij haar keel heeft gegrepen .
De standpunten en de beoordeling ten aanzien van feit 5
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het onder 5 ten laste gelegde feit. Zowel aangever [slachtoffer4] als getuige [getuige2] verklaren zeer gedetailleerd over deze bedreiging en deze verklaring komen met elkaar overeen zodat er geen reden bestaat aan de inhoud van deze verklaringen te twijfelen.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent aangever in het telefoongesprek te hebben bedreigd. De raadsman stelt dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is en dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 5 tenlastegelegde feit, omdat niet kan worden bewezen dat het feit in Ede is gepleegd. Aangever [slachtoffer4] heeft verklaard dat hij door verdachte werd gebeld toen hij bij de oma was van zijn vriend K. [getuige2]. Uit het dossier blijkt echter niet waar de oma van die [getuige2] woont. Overigens is ook niet gebleken waar verdachte zich op dat moment bevond.
Conclusie
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij in de periode van 01 januari 2005 tot en met 15 juni 2010 te Wageningen telkens opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer1], heeft geslagen en getrapt/geschopt en geduwd, waardoor deze (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2005 tot en met november 2009 in Nederland, (telkens) opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer2]), heeft geslagen/gestompt en/of bij de keel heeft gepakt en of in de keel heeft geknepen, waardoor deze (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
4.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2005 tot en met 15 juni 2010 te
Wageningen (telkens) opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer3]),
- (op 3 juni 2010) bij de arm heeft gepakt en (vervolgens)
(bij de/het be(e)n(en)) van het bed heeft getrokken (waardoor die [slachtoffer3]
op de grond terechtkwam) en
- heeft geslagen/gestompt en/of geduwd en
- bij de keel heeft gepakt
waardoor deze (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1, 2 en 4, telkens:
Mishandeling meermalen gepleegd.
strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 8 oktober 2011;
• een Reclasseringsadvies, gedateerd 30 september 2010; en
• een psychologisch onderzoek pro justitia, opgemaakt door E. de Vrij, klinisch psycholoog, gedateerd 6 oktober 2010.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zijn vriendin en haar dochters gedurende een lange periode meermalen mishandeld. Aldus heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Dergelijke gedragingen leiden tot gevoelens van onveiligheid en onzekerheid in het dagelijks leven, zeker wanneer de feiten worden begaan in huiselijke kring. Voor de slachtoffers geldt dat zij vaak op langere termijn ook nog last ondervinden van de tegen hen gepleegde mishandelingen. Dat zulks ook hier het geval is, is gebleken uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring van [slachtoffer2] en de getuigenverklaring ter zitting van [slachtoffer3]. De rechtbank is van oordeel dat geweld niet de oplossing mag zijn voor huiselijke conflicten en rekent deze feiten verdachte dan ook zwaar aan.
Uit het eerder aangehaalde uittreksel uit het algemene documentatieregister en het persoonsdossier blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van geweldsdelicten is veroordeeld.
Uit de over verdachte opgemaakte pro justitia rapportage, de reclasseringsrapportage, alsmede uit de opstelling van verdachte ter zitting, blijkt dat verdachte weinig zelfkritisch en soms uit onmacht reageert. Om de kans op herhaling zoveel mogelijk te beperken wordt begeleiding door de reclassering wenselijk geacht, alsook deelname aan een training huiselijk geweld.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak een gevangenisstraf met een voorwaardelijk deel gecombineerd met een taakstraf in de vorm van een werkstraf passend en geboden is. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient als waarschuwing voor verdachte om zich voortaan van het plegen van delicten te onthouden. De rechtbank ziet, gelet op verdachtes persoonlijke omstandigheden, aanleiding aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarde te verbinden dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering,
De straf is lager dan door de officier van justitie geëist, omdat de rechtbank het onder 3 en feit 5 tenlastegelegde feit niet bewezen acht.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 51g van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De benadeelde partij [slachtoffer2] vordert een bedrag van € 2.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
De benadeelde partij [slachtoffer3] vordert een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
De rechtbank acht voldoende bewezen dat de benadeelde partijen door het handelen van verdachte immateriële schade hebben geleden en dat zij uit dien hoofde terecht aanspraak maken op vergoeding van die schade. De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval een bedrag van € 750,- aan schadevergoeding op zijn plaats is, zodat zij dit bedrag aan ieder van de benadeelde partijen zal toewijzen. Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat een nader onderzoek van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. In zoverre kunnen de benadeelde partijen daarom thans in hun vordering niet worden ontvangen en kunnen zij hun vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. De rechtbank zal tevens de wettelijke rente over dit bedrag toewijzen met ingang van 15 juni 2011, zijnde het einde van de tenlastegelegde en bewezenverklaarde periode.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 27, 36f, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van de onder 3 primair en subsidiair en 5 tenlastegelegde feiten.
Verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
Een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 6 (zes) maanden niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit dan wel navolgende bijzondere voorwaarde niet is nagekomen:
Veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd te houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft. Daartoe moet veroordeelde zich binnen een week na het vonnis melden bij Reclassering Nederland, Nieuwe Oeverstraat 65 in Arnhem. Hierna moet hij zich gedurende de opgelegde toezichtperiode blijven melden zo frequent als Reclassering Nederland dat gedurende deze periode nodig acht.
Geeft opdracht aan de (stichting) Reclassering Nederland om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat drie maanden van de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Het verrichten van een werkstraf gedurende 120 (honderdtwintig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 60 (zestig) dagen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de overige tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten 28 (achtentwintig) uren, zijnde 14 (veertien) dagen hechtenis.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer2], te betalen € 750,- (zegge zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf15 juni 2011.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding ad € 750,-, subsidiair 15 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer2], te betalen € 750,-, (zegge zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2011, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer3].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer3], te betalen € 750,- (zegge zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2011.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding ad € 750,-, subsidiair 15 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer3], te betalen € 750,-, (zegge zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2011, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 15 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mrs. N.K. van den Dungen-Dijkstra (voorzitter), R.M. Maanicus en H.G. Eskes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.B. Wichman, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 november 2011.