Parketnummer : 05/730754-10
Datum zitting : 16 maart 2011 en 2 november 2011
Datum uitspraak : 16 november 2011
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsvrouw : mr. A.H.J. Raaijmakers, advocaat te Culemborg.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van begin 2005 t/m
5 september 2010, althans van mei 2009 t/m 5 september 2010 te Nijmegen,
O. [slachtoffer1] en/of haar kind [slachtoffer2] (telkens) heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
hierin bestaande dat verdachte opzettelijk dreigend een mes op de keel van die
[slachtoffer1] heeft gezet en/of een boormachine op haar keel heeft gezet en/of
dreigend tegenover haar is gaan zitten met een hakbijl in zijn handen en/of
voornoemde [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] (telkens) dreigend de woorden heeft
toegevoegd: "ik schiet een kogel door je hoofd" en/of "ik doe je wat aan"
en/of "ik heb een pistool, ik schiet je kapot" en/of "ik vermoord ons alle
drie, denk maar aan die familiedrama's op het journaal" en/of "als je gaat,
zie je [slachtoffer2] niet meer" en/of "als je thuis komt maak ik je af" en/of "ik
maak jou en jouw vriendinnen in een keer af" en/of "ik vermink jouw gezicht en
jouw borsten zodat geen man je meer wil" en/of "als je aangifte doet, schiet
ik jou en [slachtoffer2] een kogel door het hoofd" en/of "als je naar Den Haag gaat
verhuizen, steek ik je huis in brand en maak ik alles kapot" en/of "als je nu
niet naar Nijmegen komt, zal ik [slachtoffer2] wat aan doen en als jij er bent ga
ik jou ook een lesje leren, dan ga je zien wat ik allemaal met jou kan doen",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van mei 2005 t/m 5
september 2010 te Nijmegen,
(telkens) opzettelijk mishandelend een persoon (te weten O. [slachtoffer1]),
met kracht in de armen en/of in de keel heeft geknepen, waardoor deze
(telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 2 november 2011 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. A.H.J. Raaijmakers, advocaat te Culemborg.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd: O. [slachtoffer1].
De officier van justitie heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan, met uitzondering van de woorden "als je gaat, zie je [slachtoffer2] niet meer" en "als je naar Den Haag gaat verhuizen, steek ik je huis in brand en maak ik alles kapot".
Het standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent dat hij zijn vrouw heeft bedreigd. Hij stelt dat aangeefster een motief heeft om valse aangifte te doen. Aangeefster wil hem in een kwaad daglicht stellen om haar eigen straatje schoon te vegen. De verdediging heeft aangevoerd dat het onder feit 1 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De aangifte wordt niet, althans onvoldoende, ondersteund door overige bewijsmiddelen, zodat er sprake is van onvoldoende wettig bewijs. Voorts zijn de verklaringen van aangeefster onbetrouwbaar, zodat ook de overtuiging ontbreekt.
De beoordeling door de rechtbank
Aangeefster heeft verklaard dat er tussen haar en verdachte sinds 2005 sprake was van huwelijkse problemen. In mei 2009 kwam verdachte erachter dat zij een korte relatie had gehad met een andere man. Zij heeft verklaard dat zij vanaf dat moment ernstig werd bedreigd door hem. Hij dreigde haar een kogel door haar hoofd te schieten en haar af te maken. De aangifte wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige], aangeefsters nichtje,. Zij heeft verklaard dat, toen zij aangeefster een keer aan de telefoon had, zij op de achtergrond verdachte hoorde. Hij zei toen ‘ik doe jou en je familie wat aan’. Aangeefster en verdachte woonden op dat moment nog in Nijmegen. De aangifte wordt voorts ondersteund door een proces-verbaal van bevindingen van de politie waaruit blijkt dat het zoontje van verdachte en aangeefster heeft verklaard dat hij op 5 september 2010 zelf had gehoord dat zijn vader tegen zijn moeder zei dat hij hen dood ging maken door hen kapot te schieten. Nu de aangifte op bepaalde punten wordt ondersteund door overige bewijsmiddelen heeft de rechtbank geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de aangifte op die specifieke punten.
De rechtbank acht op grond van het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster en haar zoontje met enig misdrijf tegen het leven heeft bedreigd. De rechtbank gaat daarbij uit van de periode mei 2009 tot en met 5 september 2010.
De rechtbank acht de overige bedreigingen zoals tenlastegelegd niet wettig en overtuigend bewezen, nu deze door aangeefster genoemde bedreigingen op geen enkele wijze door ander bewijsmateriaal worden ondersteund.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op tijdstippen in de periode van mei 2009 t/m 5 september 2010 te Nijmegen,
O. [slachtoffer1] en/of haar kind [slachtoffer2] (telkens) heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk
voornoemde [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] (telkens) dreigend de woorden heeft
toegevoegd: "ik doe je wat aan"
en “ik schiet je kapot"
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent dat hij zijn vrouw heeft mishandeld. Hij stelt dat aangeefster een motief heeft om valse aangifte te doen. Aangeefster wil hem immers in een kwaad daglicht stellen om haar eigen straatje schoon te vegen. De verdediging heeft aangevoerd dat het onder feit 2 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De aangifte wordt niet, althans onvoldoende, ondersteund door overige bewijsmiddelen, zodat er sprake is van onvoldoende wettig bewijs. Voorts zijn de verklaringen van aangeefster onbetrouwbaar, zodat ook de overtuiging ontbreekt
De beoordeling door de rechtbank
Aangeefster heeft verklaard dat zij in december 2009 stevig bij haar armen is vastgepakt door verdachte en dat dit pijn deed. De moeder van aangeefster heeft verklaard dat ze in de wintermaanden blauwe plekken heeft gezien op de armen van haar dochter. Aangeefster vertelde haar dat deze blauwe plekken veroorzaakt zijn door mishandelingen door verdachte.
Aangeefster heeft voorts verklaard dat zij op de dag dat zij ging verhuizen, begin juli 2010, een discussie had met verdachte over de inboedel. Op een gegeven moment werd ze gebeld door een onbekende beller en verdachte wilde weten wie deze onbekende beller was. Verdachte werd toen boos en pakte aangeefster bij de armen. Ze voelde dat ze hard werd geknepen in haar linker arm. Ze had hier de volgende dagen nog blauwe plekken van en haar collega [getuige], heeft deze blauwe plekken nog gezien.
[getuige], de collega van aangeefster, heeft verklaard dat zij op 8 juli 2010 een bloeduitstorting heeft gezien op de linkerarm van aangeefster. Zij heeft hier foto’s van gemaakt, die zij aan de politie heeft gestuurd. In het dossier bevinden zich deze foto’s, waarop een donkere plek op een bovenarm van een vrouw is te zien.
Ook [getuige] en [getuige] hebben, onafhankelijk van elkaar, verklaard dat zij het laatste jaar regelmatig blauwe plekken op de armen van aangeefster zagen. Aangeefster vertelde hen hierover dat deze waren ontstaan doordat verdachte haar hard bij haar armen had vastgepakt.
Uit het bovenstaande blijkt dat de verklaring van aangeefster op belangrijke onderdelen wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal. De rechtbank heeft dan ook geen reden om aan de betrouwbaarheid van aangeefster te twijfelen en verwerpt daarmee het verweer van de raadsvrouw dat de verklaringen van aangeefster onbetrouwbaar zijn. Dat aangeefster mogelijk een motief had om onwaarheden te verklaren doet hier niet aan af.
De rechtbank zal verdachte wel vrijspreken van het ‘knijpen in de keel’ en van de periode vóór december 2009, nu ten aanzien hiervan geen ondersteuning in ander bewijsmateriaal is te vinden.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op tijdstippen in de periode van december 2009 t/m 5 juli 2010 te Nijmegen,
(telkens) opzettelijk mishandelend een persoon (te weten O. [slachtoffer1]),
met kracht in de armen heeft geknepen, waardoor deze
(telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd’
Ten aanzien van feit 2:
‘mishandeling, meermalen gepleegd’
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, en voorts tot het verrichten van 180 uren werkstraf, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank gevraagd om bij een bewezenverklaring rekening te houden met het feit dat verdachte first offender is, dat hij verminderd toerekeningsvatbaar is, dat aangeefster het hem emotioneel zwaar heeft gemaakt en dat hij de zorg heeft over zijn zoon van 12 jaar oud.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke en financiële omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 23 februari 2011 en
• een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, gedateerd 8 maart 2011, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft uit woede en frustratie zijn (inmiddels ex-)vrouw en hun zoon met de dood bedreigd en heeft daarnaast zijn vrouw meerdere keren mishandeld door haar zo hard bij haar armen te pakken dat zij hiervan pijn ondervond en hierdoor blauwe plekken ontstonden.
De rechtbank begrijpt dat in een relatie emoties soms hoog op kunnen lopen. De rechtbank is echter van oordeel dat, ook in die gevallen, bepaalde grenzen nooit mogen worden overschreden. Verdachte heeft die grenzen echter wel overschreden en heeft zijn ex-vrouw en hun zoon daarmee bang gemaakt. Hij heeft dit gedaan in hun woonomgeving, waarin zij zich bij uitstek veilig moeten kunnen voelen.
De rechtbank acht een straf dan ook op zijn plaats en acht een werkstraf passend.
De rechtbank komt wel tot een lagere straf dan de officier van justitie, omdat zij minder dan de officier van justitie bewezen verklaart. Daarbij houdt de rechtbank ook rekening met het gegeven dat beide betrokkenen, dus zowel verdachte als zijn ex-vrouw, uit onmacht lijken te hebben gehandeld en elkaar het leven zuur hebben gemaakt.
6a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade. De benadeelde partij O. [slachtoffer1] vordert een bedrag van € 1.000,-, te vermeerderen met wettelijke rente.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht dat de vordering van de benadeelde partij O. [slachtoffer1] tot een bedrag van € 1.000,- wordt toegewezen en heeft gevorderd dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen. Primair omdat verdachte moet worden vrijgesproken, subsidiair in verband met de rol van mevrouw zelf.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de vordering moet worden gematigd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De vordering van aangeefster is gebaseerd op al hetgeen in de tenlastelegging is opgenomen. De rechtbank spreekt verdachte voor een aanzienlijk gedeelte van de tenlastelegging vrij, waaronder de bedreiging met een mes en een hakbijl. De rechtbank acht het te ingewikkeld om vast te stellen in hoeverre de vordering is gebaseerd op bewezenverklaarde handelingen van verdachte richting aangeefster en is van oordeel dat het nader uitzoeken hiervan een onevenredige belasting van het strafproces oplevert.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 27, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
het verrichten van een werkstraf gedurende 40 (veertig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 20 (twintig) dagen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten 10 (tien) uren, zijnde 5 (vijf) dagen hechtenis.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van veroordeelde voornoemd.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij O. [slachtoffer1].
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Aldus gewezen door mr. R.M. Maanicus, als voorzitter, mr. N.K. van den Dungen-Dijkstra en mr. drs. J.M. Klep, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y. Rikken, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 november 2011.