RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummers: AWB 10/565, AWB 10/800, AWB 10/848, AWB 10/1490, AWB 10/1545, AWB 10/1991, AWB 10/4207, AWB 10/4233 en AWB 11/341.
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ingevolge artikel 8:67, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 31 augustus 2011
[naam], eiser,
wonende te [woonplaats],
het Dagelijks bestuur Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
AWB 10/565
Besluit van verweerder van 22 januari 2010.
AWB 10/800
Besluit van verweerder van 15 februari 2010.
AWB 10/848
Besluit van verweerder van 15 februari 2010.
AWB 10/1490
Besluit van verweerder van 10 maart 2010.
AWB 10/1545
Besluit van verweerder van 10 maart 2010.
AWB 10/1991
Besluit van verweerder van 21 mei 2010.
AWB 10/4207
Besluit van verweerder van 27 oktober 2010.
AWB 10/4233
Besluit van verweerder van 12 oktober 2010.
AWB 11/341
Besluit van verweerder van 24 november 2010.
2. Beslissing
verklaart de beroepen ongegrond.
3. Gronden van de beslissing
Algemeen
Waar eiser heeft gesteld dat de brieven waarbij verweerder de besluiten aan hem bekend heeft gemaakt niet zijn ondertekend overeenkomstig de door verweerder opgestelde regels slaagt dit niet. De bekendmakingsbrief maakt geen onderdeel uit van het besluit en is op zichzelf ook geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb nu uit deze brief geen rechtsgevolgen voortvloeien. Tegen deze brief staat daarom geen bezwaar en beroep open
De rechtbank merkt verder op dat waar in deze uitspraak over verweerder wordt gesproken daarmee waar dat van toepassing is verweerders’ voorganger wordt bedoeld, te weten het Dagelijks Bestuur van de Hulpverlening Gelderland Midden.
AWB 10/565
Naar het oordeel van de rechtbank bevat de brief van verweerder van 30 september 2009 slechts mededelingen van feitelijke aard. Verweerder heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat deze brief geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb waar derhalve geen bezwaar of beroep tegen openstaat.
AWB 10/800
Door eiser is verzocht om de facturen die betrekking hebben op de door verweerder in november 2006 uitgebrachte persoonsgebonden sociaal- en/of medische adviezen met betrekking tot huisvesting.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aan dit verzoek voldaan door toezending van drie facturen. Eiser stelt dat er nog een vierde factuur moet zijn, namelijk naar aanleiding van een op 15 november 2006 uitgebracht advies. De rechtbank acht de stelling van verweerder dat na onderzoek is gebleken dat van dit advies geen factuur (meer) aanwezig is, niet ongeloofwaardig. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze factuur nog wel onder verweerder berust. Verweerder heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank aan het verzoek van eiser voldaan.
De rechtbank voegt daar nog aan toe dat uit de Wob geen verplichting voor bestuursorganen om gegevens te vergaren, dan wel het bewerken of opstellen van documenten kan worden afgeleid. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de ABRvS van 16 april 2003, LJN: AF7374, en van 2 maart 2005, LJN: AS8433.
De stellingen van eiser dat in het bestreden besluit niet is ingegaan op zijn bezwaren met betrekking tot de ondertekening van het primaire besluit en de ontvangstbevestiging falen alleen al omdat in het rapport van de bezwaarschriftencommissie dat onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit, uitdrukkelijk op deze bezwaren is ingegaan.
AWB 10/848
Eiser heeft – voor zover hier van belang – verzocht om “het afschrift te verstrekken van de in de periode vanaf 1 januari 2007 tot en met heden door de bestuurder aan de OR schriftelijk verstrekte algemene gegevens omtrent de werkzaamheden en de resultaten van de organisatie in het verstreken tijdvak evenals die van de mededelingen omtrent de verwachtingen van de bestuurder in het komende tijdvak (…). Verder verzoek ik u mij het afschrift toe te zenden van de verslagen van de overlegvergaderingen waarin bedoelde informatie door de bestuurder met de OR is besproken, (…).”
In geschil is of het verzoek de volledige verslagen van de OR-vergaderingen betrof dan wel slechts die delen die betrekking hadden op de onderwerpen werkzaamheden en resultaten van de organisatie en verwachtingen van de bestuurder. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid het verzoek van eiser zo heeft uitgelegd dat de verslagen van de OR-vergaderingen slechts werden verzocht voor zover deze betrekking hadden op genoemde onderwerpen. Eiser heeft namelijk in zijn verzoek uitdrukkelijk aangegeven dat zijn verzoek betrekking had op artikel 31a, eerste en zesde lid, van de Wet op de ondernemingsraden. Deze bepalingen betreffen het verstrekken aan de OR van informatie over de werkzaamheden en resultaten van de organisatie (eerste lid) en over de verwachtingen van de bestuurders (zesde lid). Nu dit klaarblijkelijk de bestuurlijke aangelegenheid van het verzoek was, heeft verweerder het verstrekken van de informatie terecht beperkt tot deze onderwerpen. Dat in het primaire besluit per abuis is verwezen naar artikel 11, eerste lid, van de Wob doet aan het voorgaande niet af.
Gelet op het voorgaande maakten ook de namen van de aanwezigen geen onderdeel uit van het verzoek, zodat – anders dan waar eiser van uitgaat – deze informatie ook niet is geweigerd.
De rechtbank stelt verder vast, na onder toepassing van artikel 8:29 van de Awb, kennis te hebben genomen van de volledige documenten dat verweerder geen informatie niet heeft verstrekt die wel betrekking had op het verzoek van eiser.
AWB 10/1490
Eiser heeft op 21 september 2009 verweerder – voor zover hier van belang – verzocht te verstrekken de kopie van het/de document(en) waarin wordt aangetoond dat de urgentieaanvraag van de gemeente Nijkerk op 3 maart 2009 is aangevraagd.
Verweerder heeft het eerste onderdeel van het verzoek aangemerkt als een herhaalde aanvraag en volstaan met een verwijzing naar zijn besluit van 31 augustus 2009. De rechtbank stelt vast dat het besluit van 31 augustus 2009 is genomen naar aanleiding van het verzoek van eiser om het originele briefexemplaar te verstrekken van het betreffende door de gemeente Nijkerk gedane verzoek betreffende een urgentieaanvraag van 3 maart 2009. Naar het oordeel van de rechtbank is het verzoek van eiser voor wat betreft onderdeel 1 een herhaling van zijn verzoek dat geleid heeft tot het besluit van 31 augustus 2009, zodat verweerder terecht heeft volstaan met een verwijzing naar dat besluit.
Terzijde merkt de rechtbank hierbij op dat de juistheid van de inhoud van de verstrekte informatie in een Wob-procedure niet aan de orde kan komen.
AWB 10/1545
Nu partijen verzendbewijzen van poststukken als een bestuurlijke aangelegenheid beschouwen, zal de rechtbank daar ook van uitgaan. Eiser heeft verzocht om het bewijsstuk dat verweerder een brief van 7 juli 2009, kenmerk HGM/MZ/2009/1095 met op de envelop een aangetekend plaketiket met nummer 3S RRK 1475380 aangetekend voor verzending heeft aangeboden. Verweerder heeft vervolgens een kopie van het bewijs van verzending met nummer 3S RRK 1475380 aan eiser verstrekt. Omdat verweerder vaststelde dat dit verzendbewijs bij een brief van 30 september 2009 behoorde, heeft verweerder ook het verzendbewijs met nummer 3S RRK 1475379 aan eiser verstrekt. Dit nummer hoorde volgens verweerder bij de brief van 7 juli 2009.
In bezwaar is gebleken dat het verzendbewijs met nummer 3S RRK 1475379 bij een brief van 9 juli 2009 behoort in plaats van bij de brief van 7 juli 2009. In het betreden besluit heeft verweerder dit hersteld. Verder stelt verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt dat hij alle informatie die onder hem berust met betrekking tot het onderwerp van het verzoek aan eiser heeft verstrekt.
De rechtbank is van oordeel dat de ontkenning van verweerder dat niet meer informatie onder hem berust niet ongeloofwaardig is. Eiser is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat het verzendbewijs behorend bij de brief van verweerder van 7 juli 2009 nog wel onder verweerder berust.
AWB 10/1991
Eiser heeft het Regionaal College Hulpverlening op 25 maart 2010 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn Wob-verzoek van 24 februari 2010. De rechtbank stelt vast dat eiser niet betwist dat hij op 25 maart 2010 een besluit op zijn Wob-verzoek heeft ontvangen van verweerder. Daarmee is aan het doel van de Wet dwangsom en niet tijdig beslissen beantwoord, namelijk het tijdig verkrijgen van een besluit op een aanvraag/verzoek. Mogelijke bevoegdheidsgebreken die aan dit besluit kleven – wat daar verder ook van zij – had eiser in een bezwaarschrift aan de orde kunnen stellen.
AWB 10/4207
Eiser heeft verzocht afschrift te verstrekken van de ter zitting van de rechtbank Arnhem op 17 augustus 2010 overgelegde machtiging alsmede afschriften van overige door verweerder genomen besluiten, rapportages, verslagen, notities of overige documenten voor zover die betrekking hebben op de voornoemde machtiging met inbegrip van het afschrift van de interne registratie van de afgegeven machtiging. Verweerder heeft hierop aan eiser een afschrift verstrekt van de op de zitting van 17 augustus 2010 overgelegde machtiging alsmede eiser verwezen naar het mandaatbesluit zoals dat is gepubliceerd op de website van verweerder. Met betrekking tot de overige informatieverzoeken van eiser heeft verweerder aangevoerd dat deze informatie niet bij verweerder aanwezig is.
De rechtbank overweegt onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) dat, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene is die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek van het bestuursorgaan, een bepaald document toch bij dat bestuursorgaan berust (onder meer de uitspraak van de ABRvS van 8 september 2010 LJN: BN6188).
De rechtbank voegt daar nog aan toe dat uit de Wob geen verplichting voor bestuursorganen om gegevens te vergaren, dan wel het bewerken of opstellen van documenten kan worden afgeleid. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de ABRvS van 16 april 2003, LJN: AF7374, en van 2 maart 2005, LJN: AS8433.
Eiser heeft onder verwijzing naar het mandaatbesluit en de machtiging die is ondertekend door “[naam], directie HMG”, aangevoerd dat het niet aannemelijk is dat er geen documenten aanwezig zijn die betrekking hebben op de machtiging van de heer [naam] om de betreffende volmacht te ondertekenen. Echter uit artikel 25 van de bijlage bij het mandaatbesluit blijkt dat de directie van verweerder bevoegd is tot optreden ter zitting namens verweerder alsmede dat het aanwijzen van gemachtigden voor het uitoefenen van deze bevoegdheid. De rechtbank is dan ook van oordeel dat indien een machtiging ten behoeve van het optreden in rechte namens verweerder is ondertekend door een directielid hieraan geen nader besluit dan wel enige ander document aan ten grondslag hoeft te liggen.
Voorts heeft de rechtbank geconstateerd dat de machtiging is voorzien van een registratiestempel door verweerder. Verweerders’ stelling dat buiten deze registratie geen sprake is van registratie anderszins acht de rechtbank dan ook niet onaannemelijk.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat naast de machtiging en het mandaatbesluit er nog overige informatie, die betrekking heeft op de voornoemde machtiging, bij verweerder berust dan wel behoort te berusten. Hetzelfde geldt voor het afschrift van de interne registratie van de afgegeven machtiging.
AWB 10/4233
Eiser heeft verzocht om openbaarmaking van alle documenten met betrekking tot:
• De ambtelijke adviezen die aan de inhoud en/of vaststelling van de klachtenregeling ten grondslag hebben gelegen;
• Het besluit, beslissing en eventueel andere daartoe opgemaakte documenten waarmee de secretaris (en een of meer plaatsvervangers) van de klachtencommissie zijn aangewezen;
• De aan klagers op hun ingediende klachten toegezonden rapporten die in de periode 1 januari 2008 dan wel 1 juni 2006 t/m 31 januari 2010 door de klachtencommissie zijn behandeld.
Verweerder heeft naar aanleiding van het verzoek van eiser een notitie en een drietal memo’s alsmede het besluit tot aanwijzing van de secretaris van 26 juni 2003 alsmede een verslag van het directieoverleg van 16 maart 2010 openbaar gemaakt. Tevens zijn een tweetal geanonimiseerde uitspraken van de klachtencommissie aan eiser verstrekt. Terzake van een uitspraak van de klachtencommissie van 2006 heeft verweerder medegedeeld dat deze uitspraak niet in het archief is gevonden. Hierbij heeft verweerder volledigheidshalve verwezen naar het jaarverslag van verweerder van 2006 waarin het klachtenjaarverslag is opgenomen.
In geschil is of verweerder alle onder hem berustende documenten die zien op het verzoek van eiser aan hem heeft verstrekt.
De rechtbank overweegt onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) dat, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene is die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek van het bestuursorgaan, een bepaald document toch bij dat bestuursorgaan berust (onder meer de uitspraak van de ABRvS van 8 september 2010 LJN: BN6188).
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat er inzake de benoeming van secretarissen van de klachtencommissie meer documenten bij verweerder berusten dan het door verweerder verstrekte benoemingsbesluit van 26 juni 2003 en het verslag van het directieoverleg van 16 maart 2010. Hiertoe overweegt de rechtbank dat gelet op artikel 4 van de Klachtenregeling Hulpverlening Gelderland Midden een secretaris wordt aangewezen door de directie, derhalve de benoeming van een secretaris niet dient te geschieden bij een besluit in de zin van de Awb. Ter zake van de benoeming van [naam secretaris] heeft verweerder dan ook kunnen volstaan met het verstrekken van het verslag van het directieoverleg van 16 maart 2010.
Voorts is weliswaar sprake geweest van verschillende dan wel waarnemende secretarissen, waarvan verweerder geen aanwijzings- of benoemingsdocumenten heeft verstrekt, maar de stelling van verweerder dat deze documenten er gewoonweg niet zijn, oordeelt de rechtbank niet ongeloofwaardig. Met de enkele stelling dat verweerder dient te beschikken over aanwijzings- of benoemingsdocumenten van deze secretarissen, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat deze documenten toch bij verweerder berusten.
Evenmin komt de rechtbank de stelling van verweerder dat zij niet meer beschikken over een uitspraak van de klachtencommissie daterend uit 2006 onaannemelijk voor.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat verweerder zich onvoldoende heeft ingespannen om deze uitspraak alsnog te achterhalen.
Verweerder heeft eiser met betrekking tot voornoemde uitspraak verwezen naar zijn jaarverslag 2006 waarin het klachtenjaarverslag 2006 is opgenomen. Uit dit klachtenjaarverslag blijkt waarop de klacht uit de desbetreffende uitspraak betrekking had en wat verweerders oordeel over deze klacht is geweest. Gesteld noch gebleken is dat verweerder op grond van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a van de Wob niet heeft mogen volstaan met een verwijzing naar dit klachtenjaarverslag.
Tot slot kan eisers betoog, dat door de bezwaarcommissie van verweerder de schijn van partijdigheid is gewekt, niet leiden tot een ander oordeel omtrent het geschil. Immers ingevolge artikel 7:13 van de Awb dient de voorzitter onafhankelijk te zijn in de zin dat hij geen deel uitmaakt en niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van verweerder. De overige leden van de adviescommissie mogen wel deel uitmaken van het bestuursorgaan. Derhalve staat het feit dat de secretaris van de adviescommissie eveneens namens verweerder bij de zitting van 17 augustus 2010 aanwezig is geweest en dat zij de voorzitter van de bezwaarcommissie heeft geïnformeerd over deze zitting niet aan de onafhankelijkheid van de adviescommissie zoals bedoeld in artikel 7:13 van de Awb in de weg.
AWB 11/341
In geschil is of de afspraken tussen verweerder en de gemeente Arnhem met betrekking tot de ICT-dienstverlening en de betalingen die verweerder in dat kader heeft verricht onderwerp waren van het Wob-verzoek van eiser. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Eiser heeft verzocht om de contracten en/of afspraken van verweerder met zijn internetprovider alsmede de betalingen die zijn verricht inclusief de afschriften van de facturen. Het feit dat verweerder via de gemeente Arnhem internet geleverd krijgt, maakt volgens de rechtbank niet dat de gemeente Arnhem als internetprovider kan worden aangemerkt. Verweerder heeft derhalve terecht medegedeeld dat er geen documenten aanwezig waren.
Eiser heeft verder gesteld dat verweerder zijn verzoek had moeten doorzenden aan de gemeente Arnhem in het geval alleen dat bestuursorgaan een contract met een internetprovider heeft. De rechtbank volgt eiser hierin niet omdat zijn verzoek de contracten van verweerder met zijn internetprovider betrof. Deze informatie is er niet nu verweerder geen internetprovider heeft en deze informatie berust dus ook niet bij de gemeente Arnhem.
Slotoverwegingen
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
De uitspraak is ter openbare zitting van 31 augustus 2011 gegeven door mr. J.A. van Schagen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Kjellevold - Hoegee, griffier.
Afschrift verzonden op: 31 augustus 2011