Parketnummer : 05/075180-96
Datum zitting : 28 oktober 2011
Datum uitspraak: 11 november 2011
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [betrokkene],
geboren op : (geboortedatum)
thans verblijvende in Forensisch Psychiatrisch Centrum (hierna: FPC) [naam kliniek2] te [adres]
Raadsvrouw : mr. M.G.M. Frerix, advocaat te Arnhem.
Bij vonnis van deze rechtbank van 18 juni 1997 is aan [betrokkene] (hierna: betrokkene) de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd ter zake van poging tot moord, meermalen gepleegd.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie in dit arrondissement, gedateerd en ter griffie van deze rechtbank ingekomen op 21 september 2011, strekkende tot verlenging van voornoemde maatregel van terbeschikkingstelling met één jaar.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de processtukken, waaronder een verlengingsadvies van FPC [naam kliniek2] (hierna: de kliniek) van 19 augustus 2011 en de daarbij gevoegde wettelijke aantekeningen, beide als bedoeld in artikel 509o, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. In het verlengingsadvies wordt geadviseerd de terbeschikkingstelling met één jaar te verlengen.
In de raadkamer van 28 oktober 2011 zijn gehoord:
- betrokkene;
- haar raadsvrouw, mr. M.G.M. Frerix, voornoemd;
- getuige-deskundige [psycholoog], psycholoog; en
- de officier van justitie, mr. J.G. Kolkman.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering en deze toegelicht.
De getuige-deskundige heeft het verlengingsadvies toegelicht.
De raadsvrouw van betrokkene heeft primair verzocht om beëindiging van de terbeschikking-stelling en subsidiair om aanhouding van de zaak voor de duur van maximaal drie maanden, teneinde te onderzoeken of een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging tot de mogelijkheden behoort. Meer subsidiair wordt een verlenging van de terbeschikkingstelling gevraagd voor de duur van 1 jaar.
In voornoemd advies van de kliniek staat onder meer het volgende:
‘Diagnostiek en classificatie
Patiënte is een thans 64-jarige vrouw, gediagnosticeerd met een persoonlijkheidsstoornis niet anders omschreven met borderline, antisociale en narcistische trekken.
Tevens is patiënte gediagnosticeerd met een nagebootste stoornis in remissie (munchhausen bij proxy). In het verleden is sprake geweest van middelenproblematiek (medicatie en alcohol).
Delictgevaar
Risicotaxatie
(…)
De kans op gewelddadig gedrag tijdens (on)begeleid verlof wordt als gering beoordeeld. De kans op gewelddadig gedrag tijdens transmuraal verlof wordt als gering beoordeeld, er van uitgaande dat het risicomanagement adequaat wordt uitgevoerd. De kans op gewelddadig gedrag bij een onmiddellijke terugkeer naar de maatschappij wordt op termijn als matig beoordeeld. Verwacht wordt dat patiënte geleerd heeft om sneller een beroep te doen op de hulpverlening als ze stress/problemen gaat ervaren.
(…)
Overweging
(…)
Het blijft bij patiënte ten zeerste van belang dat het risicomanagement adequaat wordt uitgevoerd. Er is nog steeds sprake van delictgevaar en pathologie dat voor het belangrijkste gedeelte door bovengenoemd risicomanagement tot acceptabele proporties wordt teruggebracht. Patiënte zelf onderkent de risico’s nog onvoldoende. Momenteel wordt de mogelijkheid tot doorstroom van patiënte richting RIBW onderzocht.
Conclusie en advies
Hoewel patiënte zich inzet voor haar behandeling, verloopt dit soms nog stroef. Haar pathologie en delictgevaar zijn nog immer aanwezig, adequaat risicomanagement blijft van belang. Momenteel wordt de mogelijkheid tot uitstroom richting RIBW onderzocht. Hoewel het niet de prognose is dat de resocialisatie van patiënte in een jaar wordt afgerond, adviseren wij de terbeschikkingstelling te verlengen met een jaar.’
Ter terechtzitting van 28 oktober 2011 heeft deskundige [psycholoog] verklaard dat in het geval van betrokkene, een verlenging van de terbeschikkingstelling met 2 jaren niet redelijk is. De kliniek acht het verantwoord om met betrokkene een stap te zetten en wil volgend jaar opnieuw bekijken wat de stand van zaken is, met name voor wat betreft de regionale instelling voor beschermd wonen (hierna: RIBW). De RIBW heeft betrokkene in eerste instantie afgewezen vanwege het type delict dat zij heeft gepleegd. Hoewel de RIBW het aanvankelijk eng vond iemand in de nabijheid te hebben die het leuk vindt voor anderen te zorgen, heeft de RIBW na een gesprek met de kliniek aangegeven betrokkene te willen leren kennen. Inmiddels is sprake van contact tussen betrokkene en de RIBW, maar de RIBW is aarzelend en vindt de situatie moeilijk. De kliniek heeft een eigen voorziening in Zwolle en één van de panden is van de RIBW en daar wordt begeleiding gegeven door zowel het team van de kliniek als door de RIBW. Het plan is dat van daaruit een RIBW-indicatie wordt gesteld op grond waarvan betrokkene alsnog kan worden opgenomen in de RIBW. De verwachting is dat dit zal lukken, maar dat dit enige tijd in beslag zal nemen. Er zal moeten worden bezien hoe alles verloopt. Binnen een paar maanden is er een woning voor betrokkene beschikbaar, maar er is nog wel een machtiging nodig aangezien betrokkene transmuraal verlof heeft en dat moet worden gewijzigd.
Een voorwaardelijke beëindiging is, gezien de gebeurtenissen in Oldenkotte, niet geïndiceerd. Er zouden dan als het ware stappen worden overgeslagen en ook praktisch gezien zou het niet handig zijn omdat op een dergelijke korte termijn slechts het Leger des Heils iets voor betrokkene kan regelen en betrokkene daar niet wil zijn. Over een tijd kan advies worden gevraagd over de mogelijkheid van voorwaardelijke beëindiging, maar nog niet op dit moment.
De raadsvrouw van betrokkene heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het indexdelict van betrokkene, het delict naar aanleiding waarvan betrokkene de maatregel van terbeschikking-stelling opgelegd heeft gekregen, een delict betreft waarvoor een gemaximeerde terbeschikkingstelling geldt. Daartoe voert de raadsvrouw van betrokkene aan dat destijds bewezen is verklaard dat betrokkene medicatie heeft toegediend en dat dit niet kan worden gezien als een vorm van geweld. Dit leidt er naar de mening van de raadsvrouw toe dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, dan wel de vordering dient te worden afgewezen.
Voorts betoogt de raadsvrouw dat er op basis van de processtukken geen goed beeld over betrok-kene naar voren wordt gebracht, aangezien de wettelijke aantekeningen en ook het advies van de kliniek niet recent zijn terwijl het afgelopen jaar veel meer positieve dingen zijn gebeurd.
Betrokkene is overgegaan naar een andere kliniek, geniet onbegeleide verloven en verblijft nu op de transmurale resocialisatieafdeling ‘[naam kliniek1]’. Ook heeft ze geholpen met het aanpassen van haar signaleringsplan en terugvalpreventieplan en is ze, na aangescherpt risicomanagement, beter in staat haar belevingen bespreekbaar te maken en hulp te aanvaarden bij het regelen van financi-en. Het gevaarscriterium is tot aanvaardbare proporties teruggebracht zodat het primaire stand-punt is dat het verantwoord is de terbeschikkingstelling te beëindigen dan wel de dwangverpleging onder voorwaarden te beëindigen, aldus de raadsvrouw. Daarbij mag, in het kader van pro-portionaliteit, niet worden vergeten dat betrokkene al meer dan 12 jaren ter beschikking is gesteld. Subsidiair wordt verzocht de behandeling van de zaak 3 maanden aan te houden, teneinde Reclas-sering Nederland een rapport op te laten stellen om te bekijken of kan worden gekomen tot een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging. Meer subsidiair wordt verzocht de terbeschikkingstelling met 1 jaar te verlengen.
De officier van justitie is van mening dat in het geval van betrokkene zeker geen sprake is van een gemaximeerde terbeschikkingstellling, omdat de aard van het delict volgens haar wel degelijk agressief is. Ze heeft verzocht de terbeschikkingstelling van betrokkene met 1 jaar te verlengen en voert daartoe aan dat uit het advies van de kliniek is gebleken van een stoornis en recidivegevaar. De officier van justitie wijst erop dat betrokkene zich in de resocialisatiefase bevindt en er rede-nen bestaan voor terughoudendheid waar het gaat over het plan dat voor betrokkene is opgesteld.
Voorts verzet de officier van justitie zich tegen aanhouding van de behandeling van de zaak.
Ze stelt daartoe dat het, nu er een stevig plan is neergezet, niet verstandig is om Reclassering
Nederland in te schakelen en betrokkene af te brengen van de goede weg die is ingezet.
De raadkamer overweegt als volgt.
Het primaire standpunt van de raadsvrouw van betrokkene.
De raadkamer overweegt dat artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, bepaalt dat de totale duur van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging niet meer dan vier jaren kan duren, tenzij deze is opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Nu betrokkene terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd heeft gekregen vanwege meerdere moordpogingen staat naar het oordeel van de raadkamer onomstotelijk vast dat sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van meerdere personen. Dat deze moordpogingen zijn verwezenlijkt door het toedienen van medicatie, doet daaraan niet af.
Gelet op de inhoud van het advies van de kliniek en hetgeen deskundige [psycholoog], de raadsvrouw van betrokkene en de officier van justitie ter zitting naar voren hebben gebracht, ziet de raadkamer ook overigens geen reden thans te komen tot een beëindiging van de terbeschikkingstelling of een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging.
Het subsidiaire standpunt van de raadsvrouw van betrokkene.
De raadkamer ziet evenmin aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden, teneinde
Reclassering Nederland een maatregelenrapport op te laten stellen. De raadkamer acht het van belang het traject zoals dat beoogd is bij de RIBW, niet te doorkruisen. In het rapport van de kliniek staat aangegeven dat het niet de prognose is dat de resocialisatie van betrokkene binnen een jaar is afgerond en dat het erg belangrijk is dat het risicomanagement adequaat wordt uitgevoerd. Hieruit leidt de raadkamer af dat een voorwaardelijke beëindiging op dit moment niet geïndiceerd is. Ter zitting heeft deskundige [psycholoog] dit nog eens bevestigd. De stelling van de raadsvrouw van betrokkene ter zitting dat deskundige [psycholoog] zich (slechts) heeft gebaseerd op misstanden in Oldenkotte terwijl daarmee geen recht wordt gedaan aan de werkelijke situatie, wordt door de raadkamer niet gevolgd. Uit het rapport van de kliniek blijkt expliciet dat de daarin neergelegde bevindingen niet enkel zijn gegrond op gebeurtenissen in de periode dat betrokkene heeft verbleven in Oldenkotte, nu in het rapport ook enkele problemen zijn geschetst die in [naam kliniek2] aan de orde zijn gekomen. Een voorbeeld daarvan is dat betrokkene in [naam kliniek2] enkele malen behandelcontacten heeft beëindigd en het haar niet of nauwelijks is gelukt de redenen daartoe te bespreken of tot een oplossing te komen en dat betrokkene zich nog vaak gesloten opstelt als het gaat om haar belevingen en andere relevante zaken. Een ander voorbeeld is dat betrokkene het, zo staat in het advies, moeilijk vindt bepaalde risicofactoren zoals medicatiegebruik en financiën te erkennen en zich nog vaak externaliserend opstelt.
Het meer subsidiaire standpunt van de raadsvrouw van betrokkene.
Op grond van de inhoud van het advies van de kliniek, het verhandelde ter zitting en de omstandigheid dat de maatregel van terbeschikkingstelling is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht was tegen of gevaar veroorzaakte voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer perso(o)n(en), de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen, is de raadkamer van oordeel dat een verlenging van de maatregel is vereist en wel met een periode van 1 (één) jaar.
De raadkamer zal dan ook beslissen als hierna te melden en neemt daarbij de desbetreffende wetsartskelen in aanmerking.
Verlengt de termijn van de terbeschikkingstelling van (betrokkene) met 1 (één) jaar.
Deze beslissing is gegeven in raadkamer door:
mr. C. van Linschoten, als voorzitter,
mr. J.W.T.M. Follender Grossfeld, rechter,
mr. A.J.H. Steenweg, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.W.M. Heutinck, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 november 2011.