ECLI:NL:RBARN:2011:BU3975
Rechtbank Arnhem
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige machtiging voor ECT-behandeling in psychiatrisch ziekenhuis
In deze zaak heeft de rechtbank Arnhem op 1 september 2011 uitspraak gedaan in een verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging voor de toepassing van electroconvulsietherapie (ECT) bij een betrokkene die vrijwillig was opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. De betrokkene lijdt aan een ernstige depressieve stoornis en heeft daarnaast ernstige somatische aandoeningen, waaronder morbide obesitas en diabetes. Tijdens de zitting op 25 augustus 2011 werd de betrokkene als wilsonbekwaam beschouwd en verzet hij zich tegen de ECT-behandeling. De broer van de betrokkene had echter toestemming gegeven voor de behandeling.
De rechtbank constateerde dat er geen noodzaak was voor het verlenen van een voorlopige machtiging, omdat niet was gebleken dat de betrokkene de nodige bereidheid ontbeert voor verblijf in het ziekenhuis. De rechtbank oordeelde dat de ECT-behandeling onder dwang ook mogelijk is in het kader van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO), en dat er geen sprake was van vrijheidsbeneming. De rechtbank benadrukte dat de Wet Bopz alleen van toepassing is als aan de criteria voor gedwongen opname wordt voldaan.
De rechtbank wees het verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging af, omdat de betrokkene vrijwillig in het ziekenhuis verbleef en er geen acute noodzaak was voor dwangbehandeling. De beslissing werd genomen met inachtneming van de medische urgentie en de noodzaak om de gezondheid van de betrokkene te waarborgen, maar de rechtbank concludeerde dat de behandeling ook zonder rechterlijke machtiging kon plaatsvinden.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging tussen de rechten van de betrokkene en de noodzaak van behandeling, waarbij de rechtbank de rol van de WGBO en de Bopz in de context van dwangbehandeling uiteenzet.