ECLI:NL:RBARN:2011:BU3975

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
1 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
219671 / BZ RK 11-696
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige machtiging voor ECT-behandeling in psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak heeft de rechtbank Arnhem op 1 september 2011 uitspraak gedaan in een verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging voor de toepassing van electroconvulsietherapie (ECT) bij een betrokkene die vrijwillig was opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. De betrokkene lijdt aan een ernstige depressieve stoornis en heeft daarnaast ernstige somatische aandoeningen, waaronder morbide obesitas en diabetes. Tijdens de zitting op 25 augustus 2011 werd de betrokkene als wilsonbekwaam beschouwd en verzet hij zich tegen de ECT-behandeling. De broer van de betrokkene had echter toestemming gegeven voor de behandeling.

De rechtbank constateerde dat er geen noodzaak was voor het verlenen van een voorlopige machtiging, omdat niet was gebleken dat de betrokkene de nodige bereidheid ontbeert voor verblijf in het ziekenhuis. De rechtbank oordeelde dat de ECT-behandeling onder dwang ook mogelijk is in het kader van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO), en dat er geen sprake was van vrijheidsbeneming. De rechtbank benadrukte dat de Wet Bopz alleen van toepassing is als aan de criteria voor gedwongen opname wordt voldaan.

De rechtbank wees het verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging af, omdat de betrokkene vrijwillig in het ziekenhuis verbleef en er geen acute noodzaak was voor dwangbehandeling. De beslissing werd genomen met inachtneming van de medische urgentie en de noodzaak om de gezondheid van de betrokkene te waarborgen, maar de rechtbank concludeerde dat de behandeling ook zonder rechterlijke machtiging kon plaatsvinden.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging tussen de rechten van de betrokkene en de noodzaak van behandeling, waarbij de rechtbank de rol van de WGBO en de Bopz in de context van dwangbehandeling uiteenzet.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector Familie en Jeugd
Zaakgegevens: 219671 / BZ RK 11-696
Datum uitspraak: 1 september 2011
beschikking Wet Bopz (voorlopige machtiging)
in de zaak van
de officier van justitie
betreffende
[betrokkene]
verblijvende te [instelling].
Het verzoek en de procedure
De officier van justitie heeft bij verzoekschrift, ingekomen op 22 augustus 2011, verzocht een voorlopige machtiging te verlenen tot opneming/verblijf van de in de beslissing genoemde betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. Bij het verzoek zijn overgelegd de door de Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (hierna: Wet Bopz) voorgeschreven stukken.
De rechter heeft op 25 augustus 2011 gehoord de betrokkene, de advocaat van de betrokkene mr. D.W. Beemers en de (waarnemer van de) behandelaar de heer[geriater], geriater.
De rechter heeft de beslissing op het verzoek ter zitting van 25 augustus 2011 aangehouden. Op vrijdag 26 augustus 2011 heeft de rechter telefonisch contact gehad met de heer [geriater] en nadere vragen aan hem gesteld onder meer met betrekking tot de wils(on)bekwaamheid van betrokkene en de nodige bereidheid van betrokkene om in het ziekenhuis te verblijven. Op 29 augustus 2011 heeft de heer [geriater] een nadere toelichting gegeven.
Op 30 augustus 2011 heeft de rechter telefonisch contact gehad met mr. Beemers en het standpunt van de heer [geriater] aan hem meegedeeld. Mr. Beemers heeft daarop telefonisch zijn reactie gegeven.
De beoordeling
Betrokkene lijdt aan een ernstige depressieve stoornis. Voorts is er onder meer sprake van morbide obesitas en diabetes. Betrokkene zit in een rolstoel. Tijdens de zitting is betrokkene niet goed aanspreekbaar. Hij zegt dat het slecht met hem gaat en dat hij geen electro shock wil.
Uit het behandelingsplan van 5 augustus 2011 en de geneeskundige verklaring van
18 augustus 2011 blijkt het volgende. Betrokkene is sinds 1971 bekend met depressieve episodes. Hij woont in sociaal pension [X]. Wegens verslechtering van zijn medische toestand is betrokkene op 1 juni 2011 vrijwillig opgenomen in het psychiatrisch ziekenhuis, mede omdat ambulante behandeling niet langer mogelijk was. Vanwege de combinatie van somatische en psychiatrische problemen, is de behandeling van de psychiatrische stoornis met medicatie niet gelukt. Op goede dagen neemt betrokkene de medicatie, voeding en vocht maar op slechte dagen weigert hij dat. Er is sprake van een wisselende weerstand tegen lichamelijke verzorging. De afgelopen periode is betrokkene tweemaal opgenomen in het algemeen ziekenhuis wegens dehydratie en ondervoeding. Er is sprake van een neerwaartse spiraal, die slechts kan worden doorbroken door middel van het toepassen van electroconvulsietherapie (ECT). Betrokkene is wilsonbekwaam ten aanzien van de ECT-behandeling. Zijn familie (een broer) staat achter het gevoerde beleid.
Ter zitting heeft de behandelaar verklaard dat behandeling van de psychiatrische stoornis door middel van medicatie niet lukt omdat betrokkene de medicatie regelmatig weigert in te nemen of omdat hij deze medicatie niet verdraagt vanwege zijn somatische problemen. Betrokkene heeft vanuit zijn depressie een doodswens en dat is waarschijnlijk de reden dat betrokkene op slechte dagen niet wil eten en drinken. Het geven van sondevoeding is geen optie omdat betrokkene de sonde wegtrekt en omdat hij zich hiermee kan verwonden.
ECT-behandeling is thans de enige optie en deze dient op korte termijn plaats te vinden. Er is sprake van medische urgentie omdat er gevaar bestaat voor de somatische gezondheid van betrokkene. Wanneer de neerwaartse spiraal niet wordt doorbroken, zal zijn diabetes ontregeld raken, waardoor hij in coma kan raken en kan overlijden. De voorlopige machtiging is louter aangevraagd met het oog op het kunnen toepassen van de ECT-behandeling onder dwang. Betrokkene verzet zich niet tegen het verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis maar wel tegen de ECT-behandeling. De behandelaar stelt dat in de geneeskundige verklaring weliswaar is aangekruist dat betrokkene geen blijk geeft van bereidheid tot opneming en verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis, maar dat dat niet geheel juist is, aangezien betrokkene vrijwillig in het ziekenhuis verblijft.
Naar aanleiding van vragen van mr. Beemers heeft de behandelaar verklaard dat er geen aanwijzingen zijn dat er bij betrokkene sprake is van organische hersenschade, maar ook al zou daarvan sprake zijn dan is ECT-behandeling nog mogelijk, zij het dat er wellicht minder kans van slagen is. In het behandelteam is gediscussieerd over het starten van de behandeling. Naar aanleiding daarvan is nog gedurende een maand geprobeerd de depressie te behandelen met medicatie. Dat is niet afdoende gelukt. Met ECT-behandeling zijn goede ervaringen bij depressieve patiënten. Dit is nog de enige optie, aldus de behandelaar.
De behandelaar heeft in de telefoongesprekken van 26 en 29 augustus 2011 desgevraagd verklaard dat betrokkene wilsonbekwaam is ten aanzien van de ECT-behandeling. Betrokkene verblijft vrijwillig in het ziekenhuis en als hij wil kan hij het ziekenhuis verlaten. Niet gebleken is dat betrokkene zich verzet tegen het verblijf in het ziekenhuis. Betrokkene neemt de medicatie onvoldoende in. Voedselinname en drinken is wisselend, afhankelijk van het moment. Zolang betrokkene blijft eten en drinken is er geen acuut gevaar, maar de toestand van betrokkene is zeer kwetsbaar. De behandelaar stelt dat de ECT-behandeling in het kader van de Wet Bopz dient plaats te vinden aangezien er sprake is van een behandeling voor een psychiatrische aandoening. De ECT-behandeling zal gedurende 12 weken één of twee keer per week dienen plaats te vinden in het Radboud ziekenhuis. Betrokkene zal daar naartoe vervoerd moeten worden per ambulance. Hij zal zich hiertegen hoogstwaarschijnlijk verzetten. Zonder rechterlijke machtiging zal dit moeilijk zijn. Het vervoer in de ambulance is een vorm van vrijheidsberoving, zodat de dwangbehandeling in het kader van de Wet Bopz dient plaats te vinden en niet in het kader van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (hierna: WGBO), aldus de behandelaar.
Mr. Beemers heeft namens betrokkene aangevoerd dat, indien er een machtiging zal worden verleend in het kader van de Wet Bopz om dwangbehandeling mogelijk te maken, er sprake dient te zijn van een dubbele toets, in die zin dat getoetst moet worden of de dwangbehandeling uit het oogpunt van proportionaliteit en subsidiariteit is toegestaan. Voorts stelt hij dat de machtiging niet langer dan voor de duur van drie maanden zal kunnen worden verleend, aangezien dwangbehandeling gebonden is aan een maximum termijn van drie maanden. Ter zitting heeft mr. Beemers geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Naar aanleiding van de nadere toelichting van de behandelaar, heeft mr. Beemers nog het volgende meegedeeld. De wilsonbewaamheid van betrokkene ten aanzien van de ECT-behandeling wordt niet betwist. Niet duidelijk is of betrokkene de nodige bereidheid heeft tot verblijf in het ziekenhuis. Ten aanzien van die vraag, refereert hij zich aan het oordeel van de rechtbank. Indien dwangbehandeling dient plaats te vinden dan moet dit in het kader van de Wet Bopz plaatsvinden en niet in het kader van de WGBO, omdat er dan een rechterlijke toets plaatsvindt. Er dient wel een dubbele toets plaats te vinden en er is twijfel of er voldoende reden is voor dwangbehandeling. Het moet een laatste middel zijn, aldus mr. Beemers.
De rechtbank overweegt het volgende.
Voldoende staat vast dat er bij betrokkene sprake is van een stoornis van de geestvermogens die hem gevaar doet veroorzaken. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat bij betrokkene de nodige bereidheid ontbreekt voor verblijf in het ziekenhuis. Uit de overgelegde stukken blijkt dat betrokkene op 1 juni 2011 vrijwillig is opgenomen in het psychiatrische ziekenhuis en dat hij de behandeling in het ziekenhuis accepteert, zij het in wisselende mate. Voorts heeft de behandelaar verklaard dat wanneer betrokkene het ziekenhuis zou willen verlaten, dat mogelijk is ondanks het feit dat hij in een rolstoel zit. Betrokkene heeft geen blijk gegeven het ziekenhuis te willen verlaten of zich (steeds) verzet tegen de behandeling. Er zijn onvoldoende omstandigheden gesteld of gebleken, waaruit volgt dat de ambivalente houding van betrokkene ten opzichte van het innemen van medicatie, voedsel en vocht, in feite betekent dat bij betrokkene de nodige bereidheid ontbreekt om in het ziekenhuis te verblijven. Dit betekent dat de afgifte van een voorlopige machtiging niet nodig is teneinde betrokkene te laten verblijven in het psychiatrisch ziekenhuis.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of het verlenen van de verzochte machtiging nodig is om de noodzakelijk geachte ECT-behandeling te kunnen verrichten, nu betrokkene zich tegen deze behandeling verzet.
De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Nu betrokkene wilsonbewaam is ten aanzien van de ECT-behandeling en hij vrijwillig in de instelling verblijft, is dwangbehandeling op grond van de WGBO mogelijk ondanks het verzet van betrokkene, indien die behandeling kennelijk nodig is teneinde ernstig nadeel voor hem te voorkomen (artikel 7:465 lid 6 BW). Volgens de stellingen van de behandelaar is dat laatste het geval, omdat zonder toepassing van de ECT-behandeling de medische toestand van betrokkene zal verslechteren met ernstig letsel en mogelijk overlijden tot gevolg. Niet gesteld of gebleken is dat de broer van betrokkene geen toestemming voor de ECT-behandeling geeft, nu uit de overgelegde stukken blijkt dat de broer achter het beleid van de behandelaar staat.
Dat de ECT-behandeling ziet op een psychiatrische aandoening, betekent niet zonder meer dat de dwangbehandeling slechts in het kader van de Wet Bopz kan plaatsvinden, nu de WGBO ziet op zowel somatische als psychiatrische behandelingen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het vervoer in de ambulance tegen de wil van betrokkene niet aangemerkt moet worden als vrijheidsbeneming, in welk geval de Wet Bopz wel van toepassing zou zijn, maar als vrijheidsbeperking. Ook in het kader van de WGBO zijn vrijheidsbeperkingen toegestaan, om noodzakelijke behandeling mogelijk te maken.
De omstandigheid dat bij toepassing van de Wet Bopz sprake is van een rechterlijke toets ten aanzien van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit van de dwangbehandeling, heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel kunnen leiden. Indien, zoals in dit geval, aan de criteria voor gedwongen opname niet wordt voldaan en een gedwongen behandeling op zichzelf beschouwd kan worden verricht in het kader van de WGBO, is voor verlening van een rechterlijke machtiging geen plaats, nu het verlenen van een machtiging op grond van de Wet Bopz als een ultimum remedium moet worden beschouwd. Anders dan de raadsman van betrokkene kennelijk meent, is er voor psychiatrische dwangbehandeling niet steeds een rechterlijke toets noodzakelijk. Deze noodzaak bestaat alleen dan indien aan de criteria voor een gedwongen opname is voldaan en, indien dat niet het geval is, de dwangbehandeling niet kan plaatsvinden in het kader van de WGBO, bijvoorbeeld om de reden dat er van vrijheidsbeneming sprake zal zijn. Overigens zal ook bij toepassing van de WGBO de proportionaliteit en subsidiariteit van de dwangbehandeling door de behandelaar moeten worden getoetst in het kader van de beoordeling of de dwangbehandeling kennelijk nodig is om ernstig nadeel voor betrokkene te voorkomen.
Op grond van de toepasselijke bepalingen van de Wet Bopz wordt daarom als volgt beslist.
De beslissing
De rechtbank
wijst af het verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging om:
[betrokkene],
geboren op [geboortedatum],
verblijfadres: [instelling],
in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en/of te doen verblijven.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.J. Peerdeman, in tegenwoordigheid van mr. J.V.R. van Raaij als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2011.