ECLI:NL:RBARN:2011:BU3903

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
10 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/245, 08/246, 08/247, 08/2481, 10/2257 en 10/2258
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingstermijnen en uitdelingen van winst in belastingzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 11 oktober 2011 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij eiser, de heer [X], in geschil was met de inspecteur van de Belastingdienst over verschillende navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 1998 tot en met 2006. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser valse inkoopfacturen heeft gebruikt om privé-uitgaven te maskeren en dat hij op grote schaal vermogen aan zijn vennootschap [J] BV heeft onttrokken. De rechtbank heeft de verlengde navorderingstermijn voor de jaren 1998 en 1999 afgewezen, omdat de valse facturen en de betalingen naar het buitenland zichtbaar waren in de administratie van de vennootschap. Voor de latere jaren was de navordering wel toegestaan, omdat eiser een verlenging van de reguliere vijfjaarstermijn had overeengekomen. De rechtbank heeft de uitdelingscorrecties grotendeels gehandhaafd en beslissingen genomen over de conversie van primitieve aanslagen in navorderingsaanslagen, redelijke schattingen bij omkering van de bewijslast en de toedeling van inkomen uit aanmerkelijk belang bij navordering. De rechtbank heeft de belastingaanslagen voor de jaren 1998, 1999, 2000, 2001, 2002, 2003, 2004 en 2006 vernietigd of verminderd, en verweerder in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak is openbaar gemaakt op 11 oktober 2011 en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
registratienummers: AWB 08/245, 08/246, 08/247, 08/2481, 10/2257 en 10/2258
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 11 oktober 2011
inzake
[X], wonende te [Z], eiser,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost, kantoor Enschede, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser de volgende belastingaanslagen en beschikkingen heffingsrente opgelegd:
- voor het jaar 1998 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].H.88) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), berekend naar een belastbaar inkomen van f 642.939 en een beschikking heffingsrente van f 37.390;
- voor het jaar 1999 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].H.97) IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen van f 461.852 en een beschikking heffingsrente van f 21.400;
- voor het jaar 2000 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].H.07) IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen van f 1.862.345 en een beschikking heffingsrente van f 135.723;
- voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].H.17) IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 155.355, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 650.000, een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 46.618 en een beschikking heffingsrente van € 39.907;
- voor het jaar 2002:
o een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].H.27) IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 103.540, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 236.186, een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 25.990 en een beschikking heffingsrente van € 17.042; en
o een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].H.28) IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 105.243, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 464.282, een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 45.990 en een beschikking heffingsrente van € 13.816;
- voor het jaar 2003:
o een aanslag (aanslagnummer [000].H.36) IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 123.961, een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.541 en een beschikking heffingsrente van € 550;
o een aanslag (aanslagnummer [000].H.36) IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 198.961, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 600.000, een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 41.541 en een beschikking heffingsrente van € 24.775;
- voor het jaar 2004:
o een aanslag (aanslagnummer [000].H.46) IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 191.209, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 165.668, een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 20.440 en een beschikking heffingsrente van € 10.162;
o een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].H.47) IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 147.239, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 256.336, een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 40.440 en een beschikking heffingsrente van € 894;
- voor het jaar 2005 een aanslag (aanslagnummer [000].H.56) IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 153.917, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 142.121, een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.844 en een beschikking heffingsrente van € 7.821;
- voor het jaar 2006 een aanslag (aanslagnummer [000].H.66) IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 138.197, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 69.259, een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.189 en een beschikking heffingsrente van € 2.524.
Jaren 1998, 1999, 2002 en 2004
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 17 april 2008 de bezwaren afgewezen en de belastingaanslagen IB/PVV 1998, 1999, 2002 en 2004 en de daarbij opgelegde beschikkingen heffingsrente, gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 21 april 2008, op dezelfde dag door de rechtbank per fax ontvangen, beroep ingesteld.
Jaren 2000, 2001 en 2003
Eiser heeft tegen de belastingaanslagen IB/PVV 2000, 2001 en 2003 bezwaar gemaakt en op 24 december 2007, op dezelfde dag door de rechtbank per fax ontvangen, beroep ingesteld vanwege het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar.
Verweerder heeft vervolgens bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 7 maart 2008 de bezwaren tegen de belastingaanslagen IB/PVV 2000, 2001 en 2003 gegrond verklaard. Aangegeven is dat de verminderingsbeschikkingen nog zullen worden toegezonden vanuit Apeldoorn.
Deze verminderingsbeschikkingen zijn gedagtekend op 14 april 2008 (2000) en 10 april 2008 (2001 en 2003). Hierbij is:
- de navorderingsaanslag IB/PVV 2000 berekend naar een belastbaar inkomen van f 1.054.671 en een beschikking heffingsrente opgelegd van f 48.435;
- de navorderingsaanslag IB/PVV 2001 berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 71.385, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 355.798, een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 46.618 en een beschikking heffingsrente opgelegd van € 18.769;
- de aanslag IB/PVV 2003 berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 131.638, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 358.996, een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 41.541 en een beschikking heffingsrente van € 13.324.
Jaren 2005 en 2006
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 17 juni 2010 het bezwaar afgewezen en de aanslagen en beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 18 juni 2010, op dezelfde dag door de rechtbank per fax ontvangen, beroep ingesteld
Alle jaren
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
De zaken van eiser zijn ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaken van [A] B.V. (registratienummers AWB 08/3835, 08/3836 en 08/3837), [B] B.V. (registratienummers AWB 08/212, 08/3812, 10/2260 en 10/2261) en [C] (registratienummers AWB 08/249, 08/251, 08/252, 08/1602 en 08/1603, verzoek proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75a van de Awb).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2011 te Arnhem.
Namens eiser is verschenen mr. [gemachtigde]. Namens verweerder is verschenen drs. [gemachtigde].
Partijen hebben voorafgaand aan de zitting pleitnota’s toegezonden aan de rechtbank en aan de wederpartij. Deze worden geacht ter zitting te zijn voorgedragen.
2. Feiten
Algemeen
2.1. Eiser is houder van 100% van de (certificaten van) aandelen in [B] B.V. (hierna: [B] BV). [B] BV beschikt met ingang van 16 december 1997 over 30% van de aandelen in [D] B.V. (hierna: [D] BV). Eiser is benoemd tot algemeen directeur van [D] BV.
2.2. Op 11 februari 2000 is de naam van [D] BV gewijzigd in [A] B.V. Vervolgens is een nieuwe vennootschap opgericht met de naam [J] B.V. (hierna: [J] BV). [A] BV is houder van 100% van de aandelen in [J] BV. De onderneming die tot dat moment werd gedreven in het toenmalige [D] BV, is uitgezakt naar [J] BV.
2.3. Op 13 februari 2003 verkopen de andere aandeelhouders in [A] BV hun aandelen aan [B] BV waarna laatstgenoemde BV houdster is van alle aandelen in [A] BV. De baten en lasten van [J] BV komen vanaf 1 februari 2002 voor rekening van [B] BV.
2.4. [B] BV vormt met ingang van 13 februari 2003 samen met [A] BV, [J] BV, [E] B.V. en [F] B.V. een fiscale eenheid voor de Vennootschapsbelasting.
Rapporten boekenonderzoek
2.5. Op 26 januari 2005 heeft verweerder bij eiser een boekenonderzoek ingesteld, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 30 januari 2008. In dit rapport is onder meer het volgende vermeld:
‘ (…)
2 Gegevens belastingadvieskantoor
(…)
Naam: [G]
(…)
Contactpersoon: de heer mr. [H] FB
(…)
5.1 Inkomen uit aanmerkelijk belang
Gedurende de jaren 1998 t/m 2006 heeft de heer [X] in de vorm van vermomde dividenduitkeringen op grote schaal vermogen aan [J] BV ontrokken. Het ontrekken van vermogen geschiedde op verschillende manieren. Zo werden bijvoorbeeld [h] voor privé-gebruik aangeschaft. De kosten voor de aanschaf van deze vervoermiddelen werden in [J] geboekt als inkoopkosten voor papier. Daarnaast kreeg de heer [X] de beschikking over liquide middelen door gelden uit [J] over te maken naar een Duitse bankrekening. Deze uitgaven waren gedekt door inkoopfacturen. Voorgewend werd dat er papier werd ingekocht bij een Zwitsers bedrijf genaamd [I]. Door de heer [X] werd een valse inkoopfactuur geproduceerd en in de administratie verwerkt. Het bedrag dat op de inkoopfactuur stond vermeld werd overgeboekt naar de Duitse bankrekening. Om één en ander geloofwaardig te laten lijken werd bij het openen van de Duitse bankrekening de bedrijfsomschrijving [I] gebruikt. De gelden die aldus op de Duitse bankrekening werden bijgeschreven zijn door de heer [X] gebruikt voor privé-doeleinden.
(…)
Voor een uitgebreidere verslaglegging wordt verwezen naar de rapportage inzake het boekenonderzoek bij [B] BV. In dit rapport staan de diverse uitdelingen van winst specifiek vermeld.
Correcties uitdelingen van winst
Jaar 1998 € 191.318
Jaar 1999 € 117.152
Jaar 2000 € 354.514
Jaar 2001 € 340.798
Jaar 2002 € 420.056
Jaar 2003 € 299.322
Jaar 2004 € 256.337
Voor de jaren 2005 en 2006 bedragen de geconstateerde uitdelingen van winst respectievelijk € 122.526 en € 48.828. Ten aanzien van deze jaren zullen wij (nadere) voorlopige aanslagen opleggen.
5.2 Inkomen uit sparen en beleggen
Wij hebben vastgesteld dat de heer [X] beschikt over een grote verzameling van auto’s (met name oldtimers) en een aantal boten. In de aangiften inkomstenbelasting wordt deze verzameling niet als bezitting opgenomen. (…) Uit incidentele informatie weten wij wel dat de waarde van de oldtimers aanzienlijk is. Wij stellen daarom ten aanzien van deze bezittingen de jaarlijks gemiddelde rendementsgrondslag op € 1.000.000. Bij een forfaitair rendement van 4% wordt dan het voordeel uit sparen en beleggen met € 40.000 verhoogd.
Correctie voordeel uit sparen en beleggen:
Jaar 2001 € 40.000
Jaar 2002 € 40.000
Jaar 2003 € 40.000
Jaar 2004 € 40.000
Voor de jaren 2005 en 2006 wordt het voordeel uit sparen en beleggen eveneens met € 40.000 per jaar verhoogd. Ten aanzien van deze jaren zullen wij (nadere) voorlopige aanslagen opleggen.
(…)’
2.6. Het rapport van het boekenonderzoek waarnaar in onderdeel 5.1 van het rapport boekenonderzoek dat bij eiser is ingesteld wordt verwezen, is het boekenonderzoek dat bij [B] BV, [J] BV en [A] BV is ingesteld. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in een rapport van 30 januari 2008, waarin onder meer het volgende is vermeld:
6 Verlies en Winst
6.1 [J] BV
6.1.1 Algemeen
Uit onderzoek is gebleken dat in de administratie van [J] BV op grote schaal inkopen en kosten zijn verwerkt van goederen die niet in de onderneming zijn gebruikt, maar een privé-bestemming hebben gekregen, met name voor de heer [X]. (…)
Een ander voorbeeld waarmee op forse wijze inkopen c.q. kosten bewust werden gefingeerd is de volgende:
De heer [X] vervaardigde (vervalste) met behulp van zijn computer een factuur van een papiertoeleverancier. In dit geval het bedrijf [I] SA. Dit bedrijf heeft zijn oorsprong in Zwitserland.
Het op de factuur vermeldde (factuur) bedrag wordt door [J] overgemaakt naar een bankrekening in Duitsland. Deze bankrekening behoort echter niet toe aan [I] SA, maar aan de heer [X] in privé. Het op deze bankrekening ontvangen geld is gebruikt voor het privé van de heer [X]. Op deze wijze zijn – aantoonbaar vanaf 1998 t/m 2006 – grote sommen geld onttrokken aan de vennootschap.
6.2 Inkoopkosten
6.2.1 Inkopen papier niet EU/[I]
In de inkoopadministratie van [J] zijn vervalste inkoopfacturen verwerkt. Deze facturen zijn opgemaakt door de heer [X]. Op naam van [I] werden facturen opgemaakt waarbij het leek of door dit bedrijf papier zou worden geleverd aan [J] BV. Het factuurbedrag werd overgemaakt naar een bankrekeningnummer van de KSKB in [R] (Duitsland). Deze rekening is in 1998 geopend. Na onderzoek is gebleken dat de heer [X] gemachtigd was opnamen te doen van deze bankrekening. De heer [X] heeft de gelden die door [J] BV zijn overgemaakt naar de KSKB te [R] aangewend voor privé-bestedingen. De goederen (papier) die zijn besteld, zijn nooit geleverd. Bij [J] vond geen controle plaats ten aanzien van bestelde goederen en geleverde goederen. Op de aangifte omzetbelasting werden de inkopen verantwoord bij rubriek 4a “Leveringen uit landen buiten de EU”. Naast de bankrekening die in Duitsland werd gehouden onder de naam van [I] beschikte de heer [X] ook over een Duitse bankrekening die op naam stond van de heer [X] en mevrouw [C]. (…) Het is aannemelijk dat het saldo op deze bankrekening ook het gevolg is van betalingen c.q. stortingen door [J]. De correctie voor het jaar 1998 is bepaald aan de hand van het (hoogste) saldo van de gezamenlijke bankrekening (…) en het totaal van de beschrijvingen in 1998 op de “[I]-rekening” (…). De correctie 1999 is bepaald aan de hand van de totale bijschrijvingen in dat jaar op de “[I]-rekening”. De correcties voor de andere jaren zijn gebaseerd op de bijschrijvingen op de “[I]-rekening” in combinatie met de informatie omtrent de vervalste inkoopfacturen. Hierna volgt een overzicht van de bedragen die op de hiervoor beschreven frauduleuze wijze ter beschikking zijn gekomen van de heer [X]. Dit zijn tevens de winstcorrecties.
Grootboek 5046 "Inkoop papier geen E.U. Crediteur [I] Zwitserland
Jaar 1998 saldo + diverse facturen totaal € 191.318
Jaar 1999 diverse facturen totaal € 117.152
Jaar 2000 29 facturen totaal € 192.281
Jaar 2001 22 facturen totaal € 196.855
Jaar 2002 20 facturen totaal € 268.551
Jaar 2003 11 facturen totaal € 200.166
Jaar 2004 10 facturen totaal € 183.182
Jaar 2005 diverse facturen totaal € 122.526
Jaar 2006 diverse facturen totaal € 48.828
Splitsing jaar 2003: € 42.047 ten laste van [A] en € 158.118 ten laste van [B]
Correctiejournaalpost:
Jaar 1998 Winstuitdeling € 191.318
5046 Aan Inkoop papier niet EU € 191.318
Jaar 1999 Winstuitdeling € 117.152
5046 Aan Inkoop papier niet EU € 117.152
Jaar 2000 Winstuitdeling € 192.281
5046 Aan Inkoop papier niet EU € 192.281
Jaar 2001 Winstuitdeling € 196.855
5046 Aan Inkoop papier niet EU €196.855
Jaar 2002 Winstuitdeling € 268.551
5046 Aan Inkoop papier niet EU € 268.551
Jaar 2003 Winstuitdeling € 200.166
5046 Aan Inkoop papier niet EU € 200.166
Jaar 2004 Winstuitdeling € 183.182
5046 Aan Inkoop papier niet EU € 183.182
(…)
6.2.3 Inkoop papier [M]/[L]
De crediteur [K] zoals opgenomen in het crediteurenoverzicht is ons niet bekend. Wij kennen wel een crediteur “[L] ([L])”. Dit bedrijf kennen wij omdat in de jaren 2000, 2001 en 2002 bij dit bedrijf door [J] in totaal 5 [h] zijn aangekocht. De [h] zijn niet in het bedrijf in gebruik genomen (dus niet geactiveerd als bedrijfsmiddel), maar zijn ter beschikking gesteld aan de heer en mevrouw [X] en aan andere personen. De aanschaf van de auto’s werd geboekt als “inkoop papier CFB gekleurd”. Van het totaal bedrag dat op de factuur stond vermeld werd 19/119 deel als betaalde BTW geboekt. (…)
Jaar 2000 Inkoop [h] kenteken [AA-BB-01] € 35.375 (exclusief € 6.191 OB)
Jaar 2000 Inkoop [h] kenteken [AA-BB-02] € 46.382 (exclusief € 8.117 OB)
Jaar 2001 Inkoop [h] kenteken [AA-BB-03] € 21.267 (exclusief € 4.040 OB)
Jaar 2002 Inkoop [h] kenteken [AA-BB-04] € 14.109 (exclusief € 2.681 OB)
Jaar 2002 Inkoop [h] kenteken [AA-BB-05] € 25.109 (exclusief € 4.790 OB)
Correctiejournaalpost:
Jaar 2000 Winstuitdeling € 96.065
5041 Aan Inkoop papier [M] € 81.757
1325 Aan te vorderen BTW € 14.308
Jaar 2001 Winstuitdeling € 25.307
5041 Aan Inkoop papier [M] € 21.267
1325 Aan te vorderen BTW € 4.040
Jaar 2002 Winstuitdeling € 46.689
5041 Aan Inkoop papier [M] € 39.218
1325 Aan te vorderen BTW € 7.471
(…)’
2.7. Op 13 januari 2009 heeft over de jaren 2005 en 2006 een boekenonderzoek plaatsgevonden bij [B] BV. In het hiervan met dagtekening 16 juni 2009 opgemaakte rapport is onder meer het volgende vermeld:
‘ (…)
4.3. [I]
Uit eerder onderzoek is gebleken dat in de administratie van de BV op grote schaal inkopen en kosten zijn verwerkt van goederen die niet in de onderneming zijn gebruikt, maar een privé-bestemming hebben gekregen, met name voor de heer [X]. (…)
De heer [X] vervaardigde (vervalste) met behulp van zijn computer ook facturen van een papiertoeleverancier. Het betreft het bedrijf [I] SA (hierna: [I]), gevestigd te [S] Zwitserland. Van voornoemd bedrijf worden door de BV diverse soorten papier ingekocht.
De door [I] geleverde goederen worden doorgaans door de BV betaald op de bankrekening van [I] te [S] Zwitserland. Deze betalingen zijn aan te merken als betalingen voor ‘reguliere leveringen’. Geconstateerd is echter dat er ook betalingen aan [I] zijn gedaan naar een bankrekening van de KreisSparKasse te [R] (BRD). De bankrekening (nr. [001]) behoort echter niet toe aan [I] maar aan de heer [X] in privé. In de inkoopadministratie van de BV zijn vervalste inkoopfacturen ter dekking van de overboekingen naar de bankrekening van de KreisSparkasse verwerkt. Deze valse facturen zijn opgemaakt door de heer [X]. De desbetreffende facturen zijn niet meer in de administratie aanwezig. De bedragen zijn in de administratie geboekt op grootboekrekening 5046 ‘Inkoop papier niet EU’. Op naam van [I] zijn facturen opgemaakt waarbij de indruk is gewekt dat door dit bedrijf papier is geleverd aan de BV. Het betreft telkens de papiersoort ‘[P]’. De heer [X] heeft toegegeven dat hij vervalste facturen heeft opgemaakt. Kort na bijboeking van de gelden op de bankrekening van de KreisSparKasse zijn deze grotendeels contant door de heer [X] opgenomen. Over de jaren 2005 en 2006 gaat het respectievelijk om € 122.783,98 en
€ 49.258,96.
(…)
Verklaring de heer [X]
De heer [X] heeft naar aanleiding van bovenstaande bevindingen het hierna volgende verklaard. Volgens de heer [X] is het allemaal begonnen in de loop van de jaren negentig toen hij op bezoek was bij leverancier [I] in Zwitserland. [I] is een dochteronderneming van een Frans conglomeraat. Enerzijds was het bezoek er op gericht om het bedrijf te verkennen en anderzijds om papier in te kopen. De heren [N], commercieel directeur en [O], algemeen directeur, waren de gesprekspartners. Volgens de heer [X] is van hen ook het initiatief uitgegaan om papier te leveren aan de BV en de betaling niet via de reguliere weg te laten verlopen. [I] leverde papier aan de BV via de reguliere weg; er werd op bestelling geleverd, de BV ontving een factuur uit Zwitserland en de BV betaalde op de bankrekening van [I] in Zwitserland. Daarnaast werd er papier ([P]) geleverd door [I] en werd er door [I] geen factuur verstrekt maar werd deze door de heer [X] zelf gemaakt. De bedragen voor dergelijke leveranties werden betaald op de bankrekening van de KreisSparkasse in [R]. Vervolgens haalde de heer [X] het geld een aantal dagen later contant van deze rekening, deponeerde het in een envelop en verstuurde het geld naar het privé-adres van één van de bovenstaande heren [N] of [O]. Beiden waren woonachtig in Zwitserland. (…)
Standpunt fiscus
Algemeen
Gedurende ons onderzoek hebben wij de heer [X] de vraag voorgelegd om ons controletools aan te reiken waarmee zijn verklaringen gestaafd zouden kunnen worden. Immers, vanwege het ontbreken van een efficiënt werkende administratieve organisatie c.q. interne beheersing van de processen binnen de onderneming is het niet mogelijk vast te stellen of het papier dat op grond van de door hem valselijk opgemaakte facturen zou zijn geleverd daadwerkelijk aan de BV is geleverd. Ook is niet vast te stellen, door het ontbreken van voormelde AO/IB, of het bewuste papier in het productieproces is opgegaan. Indien en voor zover er aan de BV al het [P] zou zijn geleverd is het de vraag in welke hoeveelheden en of deze overeenkomen met de hoeveelheden zoals vermeld op de facturen. Vervolgens is het dan nog de vraag of dit het papier is dat van [I] afkomstig is. De heer [X] heeft gedurende het onderzoek slechts verwezen naar de afgelegde verklaringen van de werknemers van de BV en ons geen nadere onderbouwing van de vermeende leveranties kunnen geven. (…)
Invoer van buiten EU
Wij hebben nader onderzoek gedaan naar diverse (reguliere) leveranties van [I] over de gecontroleerde periode. Wij hebben hierbij vast kunnen stellen dat bij nagenoeg elke inkoopfactuur bescheiden aanwezig zijn van de bestelling, de transporteur en evt. vrachtdocumenten. Van de leveranties van het [P] hebben wij echter dergelijke bescheiden niet aangetroffen. (…)
Conclusie
(…)
De bedragen die in 2005 en 2006 zijn overgeboekt naar de Duitse bankrekening worden door ons aangemerkt als uitdeling van winst aan de heer [X].
Correctie 2005, uitdeling van winst € 122.784.
Correctie 2006, uitdeling van winst € 49.259.
Journaalposten correcties:
Jaar 2005 Winstuitdeling € 122.784
5046 Aan Inkoop papier niet EU € 122.784
Jaar 2006 Winstuitdeling € 49.259
5046 Aan Inkoop papier niet EU € 49.259
(…)’
Strafrechtelijk onderzoek
2.8. Het op 19 januari 2005 ingestelde boekenonderzoek heeft geleid tot een strafrechtelijk onderzoek dat is aangevangen op 13 juli 2006 en afgesloten op 4 juli 2007. Tijdens de behandeling van de strafzaak door de rechtbank Almelo heeft de rechter-commissaris [N] (hierna: [N]) als getuige in de strafzaak van eiser verhoord. [N] heeft over de leveringen van papier door [I] onder meer het volgende verklaard:
‘ (…) Op de vraag wat voor soorten papier [I] [X] leverde antwoord ik: [X] gebruikte hoofdzakelijk 2 soorten papier. Die soorten heetten [a] en [P]. (…) Op de vraag of ik mij kan herinneren of er voor de levering van [P] etiketten is afgesproken dat daarvoor apart zou worden betaald antwoord ik: ja. Er zijn regelingen getroffen. Die bestonden uit de normale leveringen die [X] altijd kreeg. Vanuit onze optiek leverden wij [X] bijbanen. (…) [X] heeft mij destijds gevraagd of wij geen materiaal hadden dat hij voor een soortgelijke prijs kon krijgen maar dat voor ons “niets waard” is. Wij zijn [X] aldus bijbanen gaan leveren, naast de reguliere leveringen. (…) Daarvan hebben wij flinke hoeveelheden aan [X] geleverd (…). Die materialen zijn door [X] contant betaald. (…) Verder is er niets mis met het produkt. Het is hetzelfde produkt.’
2.9. Ook [b] (hierna: [b]) is door de rechter-commissaris verhoord. [b] heeft onder meer het volgende verklaard:
‘ Mijn functie bij [J] is drukker. Voorheen was ik daar productieleider. Ik ben productieleider geweest van 1987 af tot 2005 of 2006. Als productieleider zorgde ik ervoor dat alles gestroomlijnd door de drukkerij ging. Ja, ik deed ook de bestellingen van etiketten en papier. Ik hoor de advocaat het type etiket noemen: Type [P]. Deze etiketten werden vaak geleverd, ja. Het ging steeds om vrij grote hoeveelheden, zo van 10 tot 20 pallets per lading. Dit kwam eens in de 2 maanden sowieso wel voor, zo’n levering. Ik bestelde die etiketten altijd. [X] deed dit niet. Behalve dan als ik met vakantie was. (…)’
2.10. Eiser heeft tijdens de zitting van rechtbank Almelo op 21 maart 2011 over [I] het volgende erkend (zie het strafvonnis van rechtbank Almelo van 4 april 2011, pagina 4 en 5):
‘ (…) Alle facturen in het dossier ten name van [J] BV, op briefpapier als dat van [I], met als betalingsconditie “op rekeningnummer [001]”, zijn door hem zelf in [T] vervaardigd: de facturen zijn dus niet afkomstig van [I] SA uit Zwitserland. Er heeft – anders dan vermeld staat op de facturen – over de in rekening gebrachte leveringen geen telefonisch contact plaatsgevonden met de heer [b]. Al deze facturen werden door [J] BV betaald door overmaking van het verschuldigde bedrag op de door verdachte privé in [R] geopende bankrekening met nummer [001]. Verdachte zelf nam de gelden van die rekening op.’
2.11. Rechtbank Almelo heeft eiser op 4 april 2011 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en een geldboete van € 100.000 voor:
- (het medeplegen van) valsheid in geschrifte, meermalen gepleegd, onder meer bestaande uit het valselijk opmaken van facturen van [I] in de periode 7 januari 2000 tot en met 29 december 2004;
- het opzettelijk onvolledig doen van een bij de belastingwet voorziene aangifte, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd en het opzettelijk onvolledig doen van een bij de belastingwet voorziene aangifte, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, onder meer bestaande uit:
o het opzettelijk onvolledig doen van aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 2000, 2001, 2002, 2003 en 2004, vanwege het niet aangeven van inkomsten uit aanmerkelijk belang;
o het feitelijk leiding geven aan het opzettelijk onjuist doen van aangiften Vpb ten name van eiseres voor de jaren 2000, 2001, 2002 en 2003 en ten name van [B] BV voor de jaren 2003 en 2004, vanwege het aangeven van te lage belastbare bedragen door gebruik te maken van valse facturen (die een zakelijke grondslag missen).
Tegen dit vonnis is hoger beroep aangetekend.
Termijn opleggen belastingaanslagen
2.12. De navorderingsaanslagen IB/PVV 1998 en 1999 zijn, met toepassing van de verlengde navorderingstermijn, opgelegd. De belastingaanslagen IB/PVV 2000 en 2002 zijn met toepassing van de gewone (navorderings)termijn opgelegd. Verweerder heeft met betrekking tot de termijn waarop deze belastingaanslagen zijn opgelegd onder meer verwezen naar de volgende stukken:
1) Een brief van 13 juli 2005, met als onderwerp ‘[A] B.V.’ van mr. [H] namens [G] (hierna: [H]) aan de belastingdienst, ter attentie van [c] (hierna: [c]), waarin het volgende is vermeld:
‘ Met referte aan ons telefoongesprek van vanmorgen bevestig ik u namens genoemde vennootschap het volgende:
In verband met het lopende onderzoek bij de vennootschap en het naderende einde van de termijn van verplichte aanslagregeling vennootschapsbelasting 2001 verklaart de vennootschap nu reeds dat zij zich niet zal beroepen op verjaringstermijnen indien de aanslag buiten de wettelijke termijn wordt opgelegd.’
2) Een brief van 13 december 2005 van [c] aan [H], met als onderwerp ‘Niet beroepen op verjaringstermijnen’ waarin onder meer het volgende is vermeld:
‘ In januari 2005 zijn wij een boekenonderzoek gestart (…)
Het boekenonderzoek zal vermoedelijk dit jaar niet tot een afronding komen. Ten aanzien van een aantal aangiften verstrijkt binnenkort de termijn voor het opleggen van aanslagen.
Om te voorkomen dat wij aanslagen ter behoud van rechten moeten opleggen, verzoeken wij u namens de belastingplichtigen ermee in te stemmen dat wij toch buiten de wettelijke termijnen mogelijk aanslagen zullen kunnen opleggen. Hiervoor dient u te verklaren dat u zich niet op de termijnoverschrijdingen zult beroepen. (…)
Ten behoeve van de inkomstenbelasting Premies volksverzekeringen, (…) 2002 ten name van zowel de heer als mevrouw [X] heeft u reeds op 14 september een akkoord verklaring ondertekend. Ook inzake de vennootschapsbelasting 2001 van [A] bv heeft u op 13 juli 2005 al een akkoord verklaring ondertekend. In deze brief verzoeken wij u om een akkoordverklaring inzake:
Naam Fi-nummer middel Jaar
[X] (…) IB 2000
(…)
[A] bv (…) VPB 2000 2002
2003
(…)
Hierbij verklaart ondergetekende in te stemmen met het opleggen van aanslagen buiten de wettelijke termijnen. Voorts zal hij zich niet beroepen op de termijnoverschrijdingen.
Voor akkoord:
Naam: (…)’
Deze brief is vervolgens op 14 december 2005 door [H] ondertekend.
Ook de andere in geding zijnde belastingaanslagen zijn met toepassing van de gewone (navorderings)termijn opgelegd.
Aanslagen IB/PVV 2003
2.13. Over het jaar 2003 zijn twee aanslagen IB/PVV opgelegd met hetzelfde aanslagnummer. De eerste aanslag is gedagtekend 11 augustus 2006 en de tweede 1 december 2006. Tot de gedingstukken behoort een brief van 1 augustus 2006, gericht aan eiser, waarin het volgende is vermeld:
‘ Binnenkort ontvangt u een aanslag inkomstenbelasting 2003 met een dagtekening van 11 augustus 2006 en aanslagnummer [000].H.36. Deze aanslag is niet juist. De aanslag is het gevolg van een administratieve vergissing. Over enige tijd zult u de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2003 ontvangen.
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.’
Tot de gedingstukken behoort tevens de brief van 1 augustus 2006 gericht aan [H], waarbij de kopie van de brief van
1 augustus 2006 aan eiser is gevoegd.
Toepassing artikel 2.17 van de Wet IB 2001 voor de jaren 2001 tot en met 2004
2.14. In de rapporten van de boekenonderzoeken die zijn ingesteld bij eiser en zijn echtgenote is vermeld dat de inkomens uit aanmerkelijk belang (box 1) en de rendementsgrondslag (box 3) op grond van artikel 2.17 van de Wet IB 2001 voor 50% als inkomensbestanddeel aan eiser en voor 50% als inkomensbestanddeel aan de echtgenote van eiser moet worden toegerekend. Dit leidt volgens de rapporten tot een correctie bij zowel eiser als zijn echtgenote van het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 177.899 (jaar 2001), € 232.141 (jaar 2002), € 179.498 (jaar 2003) € 128.168 (jaar 2004) en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 20.000 (jaren 2001 tot en met 2004).
2.15. Eiser heeft vervolgens bij brief van 26 februari 2008 verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 2.17, derde lid, van de Wet IB 2001. Het verzoek heeft erin geresulteerd dat:
- voor wat betreft de navorderingsaanslag IB/PVV 2001, deze in bezwaar is berekend naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 355.798 (was € 650.000) en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 46.618 (is hetzelfde gebleven);
- voor wat betreft de navorderingsaanslag IB/PVV 2002, op 10 april 2008 een tweede navorderingsaanslag IB/PVV 2002 is opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 464.282 (was € 236.186) en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 45.990 (was € 25.990);
- voor wat betreft de belastingaanslag IB/PVV 2003, deze in bezwaar is berekend naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 358.996 (was € 600.000) en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 41.541 (is hetzelfde gebleven);
- voor wat betreft de aanslag IB/PVV 2004, op 10 april 2008 een navorderingsaanslag IB/PVV 2004 is opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 256.336 (was € 165.668) en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 40.440 (was € 20.440).
3. Geschil
In geschil is:
a. of de belastingaanslagen IB/PVV 1998, 1999, 2000 en 2002 tijdig zijn opgelegd;
b. of de tweede aanslag die voor het jaar 2003 is opgelegd geconverteerd moet worden in een navorderingsaanslag;
c. of verweerder artikel 2.17, vierde lid, van de Wet IB 2001 (tekst 2001 tot en met 2004) op de juiste wijze heeft toegepast;
d. of de correcties die voortvloeien uit de volgende onderdelen van de rapporten boekenonderzoek niet te hoog zijn:
o 6.2.1 Winstuitdeling samenhangend met de correctie inkopen papier niet EU/[I] (rapport boekenonderzoek van 30 januari 2008 bij [B] BV) en 5.1 Inkomen uit aanmerkelijk belang (rapport boekenonderzoek van 30 januari 2008 bij eiser);
o 4.3. Winstuitdeling samenhangend met de correctie inkopen papier niet EU/[I] (rapport boekenonderzoek van 16 juni 2009 bij [B] BV)
o 6.2.3. aankoop [h]
o 5.2 Inkomen uit sparen en beleggen (rapport boekenonderzoek van 30 januari 2008 bij eiser).
Tussen partijen is niet meer in geschil dat de winstuitdelingscorrectie zoals vermeld in onderdeel 6.3.8 ([d]) van het rapport boekenonderzoek van 30 januari 2008 bij [B] BV ten onrechte is aangebracht. Als gevolg daarvan dient het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang voor het jaar 2003 met € 4.773 te worden verminderd.
Hetzelfde geldt voor de winstuitdelingscorrecties zoals vermeld in onderdeel 8.3 van het rapport boekenonderzoek van 30 januari 2008 dat bij de echtgenote van eiser ([C]) is ingesteld en welke correcties verweerder met toepassing van artikel 2.17 van de Wet IB 2001 aan eiser heeft toegerekend (onderdeel [e] BV / opbrengsten verhuur [f]). Als gevolg daarvan dient het belastbaar inkomen voor het jaar 2000 te worden verminderd met f. 30.000 (€ 13.614) winst uit aanmerkelijk belang, het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang voor het jaar 2001 te worden verminderd met € 15.000 en het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang voor het jaar 2003 te worden verminderd met € 7.000.
Tussen partijen is ook niet meer in geschil dat de correctie zoals vermeld in onderdeel 3.3.1 van het rapport boekenonderzoek van 30 januari 2008 dat bij eiser is ingesteld moet komen te vervallen (afboeking leningen aan [g]). Als gevolg daarvan dient het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2002 te worden verminderd met € 38.572 (afwaardering vordering € 31.765 + afwaardering rente € 6.807).
Met betrekking tot het inkomen uit sparen en beleggen is tussen partijen niet meer in geschil dat de oldtimers van eiser zijn vrijgesteld en dus ten onrechte in box 3 in aanmerking zijn genomen.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Vooraf
Eiser heeft op 24 december 2007 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op de bezwaarschriften die eiser tegen de aanslagen IB/PVV 2000, 2001 en 2003 heeft ingediend. Aangezien op 7 maart 2008 alsnog uitspraken op bezwaar zijn gedaan wordt het beroep aangemerkt als gericht tegen deze (in één geschrift vervatte) uitspraken op bezwaar. Het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar voor wat betreft de aanslagen IB/PVV 2000, 2001 en 2003, dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4.2. Tijdigheid belastingaanslagen 1998 en 1999
De navorderingsaanslagen voor deze jaren zijn gebaseerd op het standpunt dat door [J] BV op een bankrekening in Duitsland gestorte en ten laste van haar winst gebrachte bedragen in werkelijkheid geen betrekking hebben op gedane inkopen van papier, maar moeten worden aangemerkt als verkapte uitdelingen van winst aan eiser.
De in artikel 16 Awr opgenomen reguliere navorderingstermijn van vijf jaar was ten tijde van het opleggen van de navorderingsaanslagen verstreken. Op grond van het vierde lid van dit artikel bedraagt de termijn voor het opleggen van een navorderingsaanslag 12 jaren indien de navordering betrekking heeft op inkomsten die in het buitenland zijn opgekomen. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat op grond van het arrest van de Hoge Raad van 7 oktober 2005, nr. 40998, LJNAT5950, BNB 2006/63, in deze zaak niet kan worden gesproken van in het buitenland opgekomen inkomsten. Net als in genoemd arrest, is sprake van concrete aanknopingspunten voor onderzoek door de Belastingdienst in de in Nederland door [J] BV aangehouden boekhouding. Zowel de boekingen van de inkopen als de betalingen daarvan naar een buitenlandse bankrekening zijn daarin zichtbaar opgenomen. De omstandigheid dat die facturen bij nader onderzoek vals bleken te zijn en dat de eiser de beschikking over die Duitse bankrekening had doet hier niet aan af. Dat betekent dat artikel 16, vierde lid, Awr naar zijn strekking niet op een dergelijk winstbestanddeel van toepassing is. De verwijzing door verweerder naar de uitspraak van deze rechtbank van 12 juli 2011, nr. AWB 10/3839, doet daar niet aan af. In die zaak, waarin eveneens bedragen op een buitenlandse bankrekening werden gestort, was er in de in Nederland aangehouden boekhouding geen enkel aanknopingspunt voor nader onderzoek door de Belastingdienst.
Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de verlengde navorderingstermijn niet van toepassing is. De navorderingsaanslagen Vpb 1998 en 1999 zijn buiten de daarvoor in artikel 16, derde lid, van de AWR, geldende termijn opgelegd zodat deze moeten worden vernietigd.
4.3. Tijdigheid belastingaanslagen 2000 en 2002
De rechtbank stelt voorop dat het buiten de daartoe gestelde termijn opleggen van belastingaanslagen niet van rechtswege leidt tot nietigheid van die belastingaanslagen, doch dat op die nietigheid door de belastingplichtige een beroep moet worden gedaan (zie onder meer Hoge Raad 22 april 1998, nr. 33 249, BNB 1998/214). Dit brengt mee dat een belastingplichtige afstand kan doen van zijn recht een beroep te doen op de in artikel 16, derde lid, van de AWR neergelegde termijn voor het opleggen van belastingaanslagen.
Eiser heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de toenmalige gemachtigde van eiser, [H], uitsluitend afstand heeft gedaan van het recht zich te beroepen op de wettelijke termijnen voor het opleggen van belastingaanslag IB/PVV 2000, onder de voorwaarde dat geen aanslag ter behoud van rechten zou worden opgelegd. Weliswaar staat in de brief van 13 december 2005 van [c] aan [H] vermeld dat de belastingdienst wil voorkomen dat aanslagen ter behoud van rechten moeten worden opgelegd, maar [H] heeft de hiervoor omschreven afstand gedaan zonder daaraan voorwaarden te verbinden. Dat dit voor de belastingaanslag IB/PVV 2002, waarvoor [H] op 14 september 2005 een akkoordverklaring heeft getekend, anders is, is gesteld noch gebleken.
Met betrekking tot de stelling van eiser dat [H] niet bevoegd was om namens hem afstand te doen van het recht om een beroep te doen op artikel 16, derde lid, van de AWR, overweegt de rechtbank als volgt.
Is een rechtshandeling in naam van een ander verricht, dan kan de wederpartij, indien zij op grond van een verklaring of gedraging van die ander heeft aangenomen en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mocht aannemen dat een toereikende volmacht was verleend, op de onjuistheid van deze veronderstelling geen beroep worden gedaan (artikel 3:61, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek). De rechtbank is van oordeel dat verweerder er redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat de volmacht van [H] toereikend was. [H] is immers degene die aan het belastingadvieskantoor van eiser is verbonden en zowel tijdens het boekenonderzoek als tijdens het opleggen van de in geding zijnde belastingaanslagen namens eiser is opgetreden. Als het al zo is dat de volmacht van [H] niet zover ging dat hij namens eiser afstand mocht doen van het recht zich te beroepen op de wettelijke termijnen voor het opleggen van de belastingaanslagen, dan is eiser daaraan nog steeds gehouden. Een misverstand over de inhoud van de volmacht tussen eiser en [H] raakt niet de rechtsgeldigheid van de akkoordverklaring van [H].
Ook de omstandigheid dat de akkoordverklaring in de brief van 13 december 2005 zodanig is geformuleerd dat het lijkt alsof [H] namens zichzelf akkoord gaat met het opleggen van aanslagen buiten de wettelijke termijnen, kan er niet toe leiden dat eiser niet aan deze akkoordverklaring gebonden is. Dit omdat gesteld noch gebleken is dat het de bedoeling van [H] is geweest om namens zichzelf akkoord te gaan met een termijnoverschrijding. Dat [H] dit heeft bedoeld ligt ook niet voor de hand omdat een dergelijke akkoordverklaring geen enkel nut zou hebben. Verder heeft [H] in zijn brief van 13 juli 2005, die gaat over de termijnverlenging voor de belastingaanslag Vpb 2001 van [A] BV, aangegeven dat hij namens [A] BV optreedt. Ook om deze reden ligt het niet voor de hand dat hij bij eiser uitsluitend namens zichzelf akkoord is gegaan met een eventuele termijnoverschrijding.
4.4. Twee aanslagen IB/PVV 2003
Eiser heeft gesteld dat over het jaar 2003 ten onrechte twee keer een aanslag IB/PVV 2003 is opgelegd. De tweede aanslag met dagtekening 1 december 2006 moet volgens eiser worden geconverteerd in een navorderingsaanslag. De brief van
1 augustus 2006, waarin is vermeld dat de aanslag met dagtekening 11 augustus 2006 berust op een administratieve vergissing, heeft hij niet (tijdig) ontvangen. Verder wijst eiser erop dat de Ontvanger de met dagtekening 11 augustus 2006 opgelegde aanslag nog actief heeft ingevorderd en dat de Ontvanger op deze aanslag bedragen heeft afgeboekt.
De rechtbank is van oordeel dat eiser zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanslag IB/PVV 2003 met dagtekening 1 december 2006 moet worden geconverteerd in een navorderingsaanslag. Tussen partijen is niet in geschil dat de Ontvanger de met dagtekening 11 augustus 2006 opgelegde aanslag IB/PVV 2003 nog actief heeft ingevorderd en daarop bedragen heeft afgeboekt. Reeds hierom is de rechtbank van oordeel dat er dan met dagtekening 1 december 2006 niet nogmaals een aanslag IB/PVV 2003 kan worden opgelegd. Dat in de brief van 1 augustus 2006 is vermeld dat de met dagtekening 11 augustus 2006 opgelegde aanslag IB/PVV 2003 berust op een administratieve vergissing maakt dit niet anders nu deze, gelet op de invorderingsmaatregelen die zijn getroffen, wel heeft bestaan. De vraag of eiser (en/of [H]) de brief van 1 augustus 2006 (tijdig) heeft (hebben) ontvangen behoeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen beantwoording meer.
Dat aan de voorwaarden voor het opleggen van een navorderingsaanslag is voldaan is tussen partijen niet in geschil.
4.5. Bewijslastverdeling
Tussen partijen is niet in geschil dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard vanwege de gebreken in de aangiften. Partijen zijn hierbij uitgegaan van een juiste rechtsopvatting zodat de rechtbank hiervan ook zal uitgaan. Dit betekent dat het aan eiser is om overtuigend de onjuistheid van de correcties te doen blijken. De rechtbank overweegt als volgt.
4.6. Uitdeling inzake valse facturen [I] (6.2.1. rapport)
Niet in geschil is dat eiser de facturen van [I] die verweerder aan de winstuitdeling ten grondslag heeft gelegd heeft vervalst. Ook is niet in geschil dat de bedragen die op deze facturen staan vermeld zijn overgemaakt op de bankrekening van eiser in Duitsland. Eiser heeft gesteld dat deze vervalste facturen wel degelijk hebben geleid tot leveringen van papier (etiketten) aan [J] BV. Eiser heeft deze stelling echter niet met verifieerbare gegevens onderbouwd. Ook tijdens het boekenonderzoek bij [B] BV over de jaren 2005 en 2006 heeft eiser desgevraagd geen gegevens aan kunnen reiken waarmee zijn verklaringen gestaafd zouden kunnen worden. Eiser heeft tijdens de zitting van rechtbank Almelo op 21 maart 2011 verklaard dat over de op de betreffende facturen vermelde leveringen geen telefonisch contact heeft plaatsgevonden met [b], anders dan op deze facturen is vermeld. Deze verklaring is in strijd met de verklaring die [b] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, namelijk dat – afgezien van zijn vakantieperiode – de bestellingen van etiketten en papier altijd via hem liepen. Ook de stelling dat de bedragen die door [J] BV zijn overgemaakt op de bankrekening van eiser niet alleen aan eiser ten goede zijn gekomen, maar dat eiser hiermee (geheel of gedeeltelijk) [N] (of [O]) heeft voldaan, heeft hij niet met verifieerbare gegevens onderbouwd. [N] heeft daarover niets verklaard. Andere gegevens die deze stelling onderbouwen heeft eiser niet overgelegd. De rechtbank is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat eiser niet overtuigend heeft doen blijken dat de winstuitdelingscorrecties die samenhangen met de door eiser vervalste facturen van [I] te hoog zijn.
4.7. Uitdeling wegens aankoop personenauto’s (6.2.3. rapport)
In de boekhouding van [J] BV is de aanschaf van vijf personenauto’s van het merk [h] als inkopen van papier geboekt (onderdeel 6.2.3 van het rapport boekenonderzoek). Eiser heeft aangevoerd dat twee auto’s ([AA-BB-01] en [AA-BB-03]) aan werknemers van [g] BV ter beschikking zijn gesteld. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij zich wel met het standpunt van eiseres kan verenigen dat van een (middellijke) uitdeling door deze vennootschap aan eiser in zoverre geen sprake is.
De auto met kenteken [AA-BB-02] (aangeschaft in 2000) is in gebruik geweest bij de echtgenote van eiser. In 2002 is deze auto ingeruild voor de auto met kenteken [AA-BB-05]. Ook deze auto is bij haar in gebruik geweest. In 2006 is deze auto voor een bedrag van € 20.000 ingeruild op een door eiser in privé aangeschafte [i]. De echtgenote verricht geen werkzaamheden voor de vennootschap; niet in geschil is dat zij niets met de bedrijfsactiviteiten van eiseres te maken heeft. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiser – op wie de bewijslast rust – er niet in is geslaagd te doen blijken dat verweerder ten onrechte de door de vennootschap voor haar rekening genomen uitgaven ten onrechte als een uitdeling van winst aan haar aandeelhouder heeft aangemerkt. Wel heeft verweerder ter zitting aangegeven dat de terzake van de inruil van de auto in 2006 aangebrachte correctie van € 20.000 daarom moet komen te vervallen.
De vijfde auto ([AA-BB-04]) is in gebruik geweest bij eiser. Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat sprake is van een door de vennootschap als werkgever aan eiser ter beschikking gestelde auto en dat daarom de uitdelingscorrectie van € 16.790 in box 2 moet komen te vervallen. Tevens zijn partijen overeengekomen dat de rechtbank bij zijn uitspraak inzake eiser voor dat jaar alsnog rekening zal houden met een bijtelling wegens privé gebruik auto over dat jaar. Nu partijen daarover geen gegevens hebben verschaft zal de rechtbank deze bijtelling schattenderwijs op 20% van € 40.000, ofwel op € 8.000 stellen. Eisers inkomen uit werk en woning moet met dit bedrag worden verhoogd en zijn inkomen uit aanmerkelijk belang moet met de € 16.790 worden verlaagd.
4.8. Correctie inkomen uit sparen en beleggen
Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank wel overtuigend doen blijken dat verweerder het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen ten onrechte heeft verhoogd. In het rapport dat is opgemaakt van het boekenonderzoek dat bij eiser is ingesteld is onder 5.2 vermeld dat deze correctie (met name) is gebaseerd op de waarde van de oldtimers die eiser in zijn bezit heeft. Verweerder heeft echter ter zitting verklaard dat dit een vrijgestelde bezitting is zodat hij deze oldtimers niet langer aan deze correctie ten grondslag legt. Wel heeft hij aangegeven dat hij deze correctie desalniettemin wil handhaven, zonder daarvoor een duidelijke onderbouwing te geven. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de door verweerder voor de jaren 2001 tot en met 2004 aangebrachte correcties van € 40.000 per jaar als voordeel uit sparen en beleggen, moeten komen te vervallen.
4.9. Redelijke schatting
De volgende vraag die beantwoord moet worden is of de belastingaanslagen, na toepassing van de door verweerder toegezegde verminderingen, berusten op een redelijke schatting. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. Zoals hiervoor reeds overwogen dient de correctie van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen te vervallen. De winstuitdelingscorrecties die betrekking hebben op de door eiser vervalste facturen van [I] zijn gebaseerd op de bijschrijvingen die op basis van deze facturen op de zogenoemde “[I]-rekening” (de rekening die eiser aanhield bij de KSKB in [R]) hebben plaatsgevonden. De juistheid van de overige correcties heeft eiser niet betwist. De belastingaanslagen berusten naar het oordeel van de rechtbank op een redelijke schatting.
4.10. Artikel 2.17 van de Wet IB 2001 (tekst 2001 tot en met 2004)
De tekst van het vierde lid, aanhef en onderdeel 2° , van artikel 2.17 van de Wet IB 2001 luidde in de jaren 2001 tot en met 2004 als volgt:
‘ Een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel wordt geacht bij de belastingplichtige en zijn partner voor de helft op te komen en een bestanddeel van de rendementsgrondslag wordt geacht bij de belastingplichtige en zijn partner voor de helft tot hun bezit te behoren indien een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel of een bestanddeel van de rendementsgrondslag niet in de aangiften van de belastingplichtige en zijn partner is opgenomen.’
Gelet hierop heeft verweerder de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen van eiser en zijn echtgenote en de bestanddelen van de rendementsgrondslag, na het daartoe door eiser gedane verzoek, ten onrechte geheel bij eiser in aanmerking genomen. De met ingang van 1 januari 2005 in het vierde lid van artikel 2.17 van de Wet IB 2001 opgenomen mogelijkheid, om de onderlinge verhouding te wijzigen tot het moment waarop de aanslag of navorderingsaanslag van een van hen waarin het desbetreffende bestanddeel of het gedeelte daarvan is begrepen onherroepelijk vaststaat, bestond in de jaren 2001 tot en met 2004 nog niet.
Het vorenstaande heeft tot gevolg dat de bij navordering over 2001 tot en met 2004 aangebrachte correcties op het inkomen uit aanmerkelijk belang moeten worden verminderd tot de helft van de in deze uitspraak vastgestelde correcties. Voor het inkomen uit sparen en beleggen heeft het vorenstaande geen verdere gevolgen, omdat de bij navordering aangebrachte correcties volledig komen te vervallen.
4.11. Heffingsrente
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente (zie Hoge Raad 27 november 2009, nr. 07/13621, LJN: BJ7907). Eiser heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd.
4.12. Conclusies
Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen voor zover gericht tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar voor wat betreft de belastingaanslagen IB/PVV 2000, 2001 en 2003 niet-ontvankelijk te worden verklaard. De beroepen, voor zover gericht tegen de uitspraken op bezwaar voor wat betreft alle in geding zijnde belastingaanslagen met uitzondering van het jaar 2005, dienen gegrond te worden verklaard. De belastingaanslagen IB/PVV 1998 en 1999 zal de rechtbank vernietigen. Omdat de rechtbank de inkomens over het jaar 2002 op een lager bedrag vaststelt dan verweerder bij zijn eerste navorderingsaanslag over dit jaar heeft gedaan, zal de rechtbank de tweede navorderingsaanslag over dit jaar vernietigen. Het zelfde geldt voor de aanslag IB/PVV 2004 en de te vernietigen navorderingsaanslag over dat jaar. De rechtbank verwijst voor een cijfermatige uitwerking naar onderstaande tabel.
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006
Alle bedragen
in euro
Aangegeven 95095 65355 64968 123961 141209 139235 138197
inkomen
Correcties
winst uit
onderneming
(kwekerij)
Niet bestreden
correcties 6476 6030 1703 7677 6030 14682
3.3.1. Afboeking
lening aan [g] BV 31765
verval bij uitspraak -31765
3.3.1. Afboeking
lening aan
[g] BV (rente) 6807
verval bij uitspraak -6807
bijtelling bij
uitspraak
(6.2.3. prive gebruik auto) 8000
Inkomen
arbeid+winst
/ Box 1
inkomen 101571 71385 74671 131638 147239 153917 138197
Uitdelingen [A]
(100%)
Uitdeling
inkopen [I]
(6.2.1.) 192281 196855 268551 200166 183182 122784 49259
Overige
uitdelingen 162233 143943 151505 99156 73154 19337 20000
verval bij
uitspraak
(telfout
uitdelingen
rapport) -21000
verval bij
uitspraak ([h]) -41556 -25307 -16790 -20000
verval bij
uitspraak
(aankoop
DVD´s' -4773
Uitdeling
[e] BV
(100%) 22504 15000 44226 59674
verval bij
uitspraak
(verhuur [f]) -13614 -15000 -7000
Winst uit ab /
Box 2 inkomen 335462 330491 426492 354223 256336 142121 49259
Aan eiser toe
te rekenen
50% ivm
2.17 Wet IB
(2001-2004) 165246 213246 177112 128168
Box 3
inkomen na
verval
correctie
40000 1541 5990 1541 440 1844 959
Belastbaar
inkomen 2000 437.033
5. Proceskosten
De rechtbank stelt voorop dat als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) kunnen worden aangemerkt:
- de zaken die betrekking hebben op de belastingaanslagen IB/PVV 1998, 1999, 2002 en 2004;
- de zaken die betrekking hebben op de belastingaanslagen IB/PVV 2000, 2001 en 2003;
- de zaken die betrekking hebben op de belastingaanslagen IB/PVV 2005 en 2006,
gelet op de tijdstippen waarop eiser tegen deze belastingaanslagen bezwaar heeft gemaakt beroep heeft ingesteld en gelet op de inhoud daarvan.
Belastingaanslagen IB/PVV 1998, 1999, 2002 en 2004
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het bezwaar en het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.208 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1,5 (4 samenhangende zaken). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Belastingaanslagen IB/PVV 2000, 2001 en 2003
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het bezwaar en het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Belastingaanslagen IB/PVV 2005 en 2006
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het bezwaar en het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.035 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen voor zover gericht tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar voor wat betreft de belastingaanslagen IB/PVV 2000, 2001 en 2003 niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen tegen de belastingaanslagen IB/PVV 1998, 1999, 2000, 2001, 2002, 2003, 2004 en 2006 en de bijbehorende beschikkingen heffingsrente gegrond;
- vernietigt de betreffende uitspraken;
- verklaart het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2005 en de bijbehorende beschikking heffingsrente ongegrond;
- vernietigt de navorderingsaanslagen IB/PVV 1998 en 1999 en de daarbij opgelegde beschikkingen heffingsrente;
- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2000 tot een berekend naar een belastbaar inkomen van
€ 437.033, waarvan een bedrag van € 335.462 is te belasten naar het tarief van artikel 57a van de Wet IB 1964;
- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2001 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 71.385, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 165.246 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.541;
- vermindert de (eerste) navorderingsaanslag IB/PVV 2002 (H27) tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 74.671, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 213.246 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.990;
- vernietigt de (tweede) navorderingsaanslag IB/PVV 2002 (H28);
- vermindert de (in een navorderingsaanslag geconverteerde) belastingaanslag IB/PVV 2003 (H36, dagtekening 1 december 2006) tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 131.638, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 177.112 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.541;
- vermindert de (primitieve) aanslag IB/PVV 2002 (H46) tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 147.239, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 128.168 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 440;
- vernietigt de navorderingsaanslag IB/PVV 2004 (H47);
- vermindert de aanslag IB/PVV 2006 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 138.197, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 49.259 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 959;
- bepaalt dat verweerder de beschikkingen heffingsrente dienovereenkomstig vermindert;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 3.048;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 78 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Amsterdam, voorzitter, mr. M.C.G.J. van Well en mr. A.M.F. Geerling, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.L. van Benthem, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op: 11 oktober 2011
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.