ECLI:NL:RBARN:2011:BU3871

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
7 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
755959 CV Expl. 11-3748
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing incidentele vordering tot vrijwaring in huurovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem is behandeld, heeft de kantonrechter op 7 oktober 2011 uitspraak gedaan in een vrijwaringsincident tussen een verhuurder en een huurder. De verhuurder, vertegenwoordigd door mr. H.C.J. Oomen, heeft de huurder, vertegenwoordigd door mr.ing. A. Klein, aangeklaagd voor het niet nakomen van de huurovereenkomst. De verhuurder vorderde onder andere ontbinding van de huurovereenkomst en schadevergoeding wegens criminele activiteiten die in het gehuurde pand hebben plaatsgevonden. De huurder heeft in het incident een vordering tot vrijwaring ingesteld tegen een derde persoon, [persoon X], die volgens hem verantwoordelijk zou zijn voor de criminele activiteiten. De verhuurder betwistte echter de rechtsverhouding tussen de huurder en [persoon X], en stelde dat de vordering tot vrijwaring moest worden afgewezen omdat er geen bewijs was van een verplichting van [persoon X] om de gevolgen van een veroordeling van de huurder te dragen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurder niet voldoende heeft aangetoond dat er een rechtsverhouding bestond die een verplichting tot vrijwaring met zich meebracht. De vordering tot vrijwaring is dan ook afgewezen, en de huurder is veroordeeld in de kosten van het incident, begroot op € 700,00. De zaak is vervolgens doorverwezen naar de rol voor conclusie van antwoord aan de zijde van de huurder.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
burgerlijk recht, sector kanton
Locatie Nijmegen
zaakgegevens 755959 \ CV EXPL 11-3748 \ MB \ 377 BD
uitspraak van 7 oktober 2011
vonnis in het vrijwaringsincident en in de hoofdzaak
in de zaak van
[verhuurder]
wonende te [woonplaats]
eisende partij in de hoofdzaak
verwerende partij in het incident
gemachtigde mr. H.C.J. Oomen
tegen
[huurder]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij in de hoofdzaak
eisende partij in het incident
gemachtigde mr.ing. A. Klein
Partijen worden hierna [verhuurder] en [huurder] genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 mei 2011 met producties
- de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring met een productie
- de conclusie van antwoord in het incident.
2. De vordering in de hoofdzaak
2.1. [verhuurder] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut:
1) de tussen [huurder] en [verhuurder] overeengekomen huurovereenkomst per datum van het te wijzen vonnis ontbindt onder de verplichting voor [huurder] als huurder het gehuurde voor die datum te hebben ontruimd, met afgifte van de sleutels aan [verhuurder].
2) [huurder] veroordeelt om binnen twee dagen na het in deze te wijzen vonnis de overeengekomen huur te betalen vanaf 1 februari 2011 tot en met de datum van de beëindiging van de huurovereenkomst, te vermeerderen met de contractuele boete als genoemd in artikel 18.2 van de Algemene Bepalingen behorende bij de huurovereenkomst.
3) [huurder] veroordeelt tot vergoeding van de schade zoals naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid vast te stellen op een bedrag van € 83.725,00 als genoemd onder de punten 7 en 9 van de dagvaarding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 mei 2011.
4) bepaalt dat [verhuurder] de bedragen genoemd onder 2 en 3 kan verrekenen met de waarborgsom van € 22.500,00 die [huurder] aan [verhuurder] krachtens de huurovereenkomst heeft betaald zoals gesteld in punt 10 van de dagvaarding.
5) [huurder] veroordeelt in de proceskosten.
2.2. [verhuurder] baseert zijn vordering, kort samengevat, op de volgende stellingen.
Hij is op 1 oktober 2007 voor de duur van vijf jaren een huurovereenkomst aangegaan met [huurder] voor wat betreft een bedrijfsruimte aan [adres] tegen een huurprijs van € 70.000,00 per jaar. In januari 2011 heeft de politie een inval gedaan in het gehuurde waarbij een hennepkwekerij is aangetroffen met alle daarbij behorende criminele activiteiten. [huurder] heeft het gehuurde dan ook niet gebruikt voor de overeengekomen bestemming zoals omschreven in de huurovereenkomst en heeft derhalve niet voldaan aan de uit de huurovereenkomst voortvloeiende verplichtingen. Verder heeft [huurder] zich niet als goed huurder gedragen in de zin van artikel 7:213 BW door het gehuurde te gebruiken voor het ontplooien van criminele activiteiten. Deze tekortkomingen rechtvaardigen de ontbinding van de huurovereenkomst. Voorts heeft het handelen van [huurder] ertoe geleid dat er schade aan het gehuurde is ontstaan, welke schade door hem dient te worden vergoed.
Ook is [huurder] sinds 1 februari 2011 in gebreke met het betalen van de huurpenningen.
3. Het geschil in het incident en de beoordeling daarvan
3.1. [huurder] vordert toestemming om [persoon X] (hierna: [persoon X]) op te roepen in vrijwaring.
Hij stelt ter onderbouwing dat hij het gehuurde, weliswaar zonder toestemming van
[verhuurder], heeft onderverhuurd aan [persoon X] en dat [persoon X] degene is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan het telen van hennep. Voor zover [huurder] is gehouden tot betaling van welk bedrag dan ook aan [verhuurder], heeft hij er belang bij dat hij door [persoon X] zal worden gevrijwaard.
3.2. [verhuurder] betwist dat er een rechtsverhouding bestaat tussen [huurder] en [persoon X] die meebrengt dat [persoon X] verplicht is om de nadelige gevolgen van een vonnis tegen [huurder] te dragen. Daarom moet, volgens hem, de incidentele vordering worden afgewezen. Voorts heeft [verhuurder] aangevoerd dat het toewijzen van de incidentele vordering zal leiden tot onredelijke en onnodige vertraging van de hoofdzaak en dat ook om deze reden de incidentele vordering moet worden afgewezen.
3.3. De kantonrechter overweegt hierover als volgt.
Voor vrijwaring is vereist dat [persoon X] krachtens zijn rechtsverhouding tot [huurder] verplicht is de nadelige gevolgen van een veroordeling van [huurder] in de hoofdzaak te dragen.
Ingevolge artikel 210 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ligt het op de weg van [huurder] om te onderbouwen dat met [persoon X] een rechtsverhouding bestaat die voor [persoon X] een verplichting tot vrijwaring meebrengt. Dit heeft hij echter nagelaten. Immers, uit het door [huurder] overgelegde proces-verbaal blijkt niet dat er sprake is van van een huurovereenkomst, dan wel andere rechtsverhouding, tussen [huurder] en [persoon X]. Ook zijn er verder geen stukken overgelegd waaruit volgt dat er sprake is van een rechtsverhouding tussen [huurder] en [persoon X]. De enkele stelling dat sprake is van een onderhuurovereenkomst, die – zo kan uit de stellingen van [verhuurder] worden afgeleid – wordt betwist, is daartoe onvoldoende. De kantonrechter wijst de vordering dan ook af, omdat onvoldoende is gebleken dat [huurder] belang kan hebben bij de oproeping in vrijwaring.
3.4. [huurder] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het incident veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [verhuurder] begroot op € 700,00 aan salaris voor de gemachtigde.
4. De beslissing
De kantonrechter
in het incident
4.1. wijst de vordering af;
4.2. veroordeelt [huurder] in de kosten van het incident, tot op heden aan de kant van [verhuurder] begroot op € 700,00;
in de hoofdzaak
4.3. verwijst de zaak naar de rol van 4 november 2011 voor conclusie van antwoord aan de zijde van [huurder];
4.4. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.J. Blaisse en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2011.