burgerlijk recht, sector kanton
zaakgegevens 764019 \ VV EXPL 11-8046 \ PW\392\mvl
uitspraak van
de besloten vennootschap Personeelsservice Kootwijkerbroek B.V.
gevestigd te Kootwijkerbroek
eisende partij
gemachtigde mr. A. Klaassen
[gedaagde partij]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
procederend in persoon
Partijen worden hierna Kootwijkerbroek B.V. en [gedaagde partij] genoemd.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 juli 2011 met producties
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 30 augustus 2011.
De feiten
Kootwijkerbroek B.V. is een detacheringsbureau. [gedaagde partij] is per 6 april 2010 voor bepaalde tijd, negen maanden (tot 5 januari 2011), in dienst getreden van Kootwijkerbroek B.V. op grond van een schriftelijke arbeidsovereenkomst. Het laatstverdiende salaris bedroeg € 1.836,64 bruto exclusief 8% vakantietoeslag.
Artikel 9 van de arbeidsovereenkomst luidt:
Het is de werknemer verboden tijdens de duur van deze arbeidsovereenkomst bij een andere gelijksoortige of aanverwante onderneming als werkgever werkzaam te zijn of daarbij rechtstreeks of zijdelings betrokken te zijn, behoudens uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de werkgever.
Het is de werknemer verboden gedurende een half jaar na ontbinding van de arbeidsovereenkomst direct of indirect in dienst te treden bij een onderneming die ten tijde van het bestaan van de arbeidsovereenkomst een relatie had met de werkgever behoudens uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de werkgever. De werknemer verbeurt, nadat hij in gebreke is gesteld, op grond van bovenstaande een boete ter grootte van 3 bruto maandsalarissen. Onder bruto maandsalaris wordt verstaan het bruto maandsalaris dat werknemer geniet ten tijde van de overtreding, omgerekend naar een fulltime dienstverband.
Op 3 januari 2010 is de arbeidsovereenkomst op grond van een schriftelijke verklaring, die is ondertekend door de werkgever en de werknemer, verlengd tot 5 januari 2011.
Gedurende het dienstverband, van 6 april 2010 tot 1 oktober 2010, is [gedaagde partij] door Kootwijkerbroek B.V. gedetacheerd bij [bedrijf X]
In april 2011 heeft [gedaagde partij] aan Kootwijkerbroek B.V. verzocht in dienst te mogen treden van [bedrijf X] Kootwijkerbroek B.V. heeft dat verzoek afgewezen.
[gedaagde partij] heeft de arbeidsovereenkomst per 6 mei 2011 beëindigd. Per die datum is [gedaagde partij] in dienst getreden van [bedrijf X]
De vordering en het verweer
Kootwijkerbroek B.V. vordert, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde partij] te gebieden vanaf betekening van dit vonnis het concurrentie-/relatiebeding voor de duur van dit beding na te leven, althans [gedaagde partij] te verbieden om gedurende een half jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst direct of indirect werkzaamheden te verrichten voor [bedrijf X] of enige andere relatie van Kootwijkerbroek B.V., op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 ingeval [gedaagde partij] dit vonnis op dat punt niet nakomt en een boete van € 1.000,00 per dag(deel) dat de overtreding voortduurt met een maximum van € 50.000,00;
2. [gedaagde partij] te veroordelen tot betaling van de contractuele boete van € 5.950,71, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2011;
3. [gedaagde partij] te veroordelen tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding van € 15.868,57, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2011;
4. [gedaagde partij] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Kootwijkerbroek B.V. legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde partij] willens en wetens het in de arbeidsovereenkomst opgenomen relatiebeding heeft overtreden. Voorts heeft [gedaagde partij] de arbeidsovereenkomst onregelmatig beëindigd.
[gedaagde partij] voert gemotiveerd verweer waarop hierna, waar nodig, wordt ingegaan.
De beoordeling
Het spoedeisend belang van de vordering vloeit voort uit de stelling van Kootwijkerbroek B.V. dat [gedaagde partij] het relatiebeding overtreedt en deze overtreding, ondanks herhaaldelijke sommatie van Kootwijkerbroek B.V. deze te beëindigen, nog steeds voortduurt.
Bij de beoordeling ziet de kantonrechter zich vooreerst gesteld voor de vraag of het Kootwijkerbroek B.V. zich kan beroepen op het relatiebeding, nu gesteld noch gebleken is dat dit beding bij de verlenging van de arbeidsovereenkomst opnieuw schriftelijk is overeengekomen met [gedaagde partij]. Uitgangspunt bij de beoordeling op dat punt is het arrest van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (NJ 2008/503). De Hoge Raad heeft geoordeeld dat in deze voldoende kan zijn dat een werknemer, zoals in het onderhavige geval onweersproken is gebeurd, zich schriftelijk akkoord verklaart met voortzetting van de arbeidsovereenkomst op dezelfde voorwaarden.
In de op voornoemd arrest volgende jurisprudentie van verschillen gerechtshoven - onder meer hof Amsterdam 25 januari 2011 en 24 mei 2011 (JAR 2011/149 en 166) en hof ’s-Hertogenbosch 7 juni 2011 (JAR 2011/206) - is aan de orde gesteld of met akkoordverklaring onder dezelfde voorwaarden kan worden volstaan of dat vereist is dat in de door de werknemer getekende ‘voortzettingsverklaring’ expliciet wordt verwezen naar een concurrentie-/relatiebeding uit de eerder aangegane arbeidsovereenkomst en/of dat deze arbeidsovereenkomst, althans de tekst van het concurrentie-/relatiebeding, moet worden bijgevoegd. Vorenstaande gerechtshoven hebben aangenomen dat in dat geval beslissend is in hoeverre (hoe ingrijpend) de opvolgende arbeidsovereenkomst afwijkt van de voorgaande en/of in hoeverre sprake is van een gewijzigde functie met gevolgen voor de zwaarte van het beding.
In het onderhavige geval is gesteld noch gebleken dat bij de op 3 januari 2010 overeengekomen verlenging de arbeidovereenkomst, althans de tekst van het relatiebeding, als bijlage was bijgevoegd en evenmin is gesteld of gebleken dat [gedaagde partij] zich bij die gelegenheid (opnieuw) expliciet akkoord heeft verklaard met de gelding van het relatiebeding. Op grond van de hiervoor uiteengezette jurisprudentie staat dat naar het voorlopig van de kantonrechter niet aan de geldigheid van het beding in de weg. Onweersproken is immers dat aan de arbeidsvoorwaarden niets is gewijzigd, behoudens de duur van het dienstverband (een jaar in plaats van negen maanden). Die enkele beperkte wijziging van de duur van het dienstverband maakt naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet dat het relatiebeding opnieuw expliciet moest worden overeengekomen.
De kantonrechter is ook bekend met het arrest van het hof Arnhem van 31 mei 2011 (LJN: BQ7529) waarin het hof in zoverre strikter oordeelt dat een wijziging van de arbeidsvoorwaarden niet is vereist, doch dat (reeds) omzetting van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in één voor onbepaalde tijd het opnieuw expliciet schriftelijk overeenkomen van een concurrentie-/relatiebeding nodig maakt.
De kantonrechter is van oordeel dat die situatie zich in het onderhavige geval niet voordoet, noch is gebleken van andere omstandigheden die de arbeidsrelatie in die mate wijzigen dat het opnieuw schriftelijk overeenkomen van het beding vereist was. De kantonrechter gaat derhalve voorshands uit van de geldigheid van het relatiebeding waarop Kootwijkerbroek B.V. zich jegens [gedaagde partij] beroept.
[gedaagde partij] heeft erkend dat hij in per 6 mei 2011 in dienst is getreden van [bedrijf X] Eveneens is door [gedaagde partij] erkend dat [bedrijf X] een relatie van Kootwijkerbroek B.V. is als bedoeld in artikel 9 van de arbeidsovereenkomst. Tenslotte is erkend dat [gedaagde partij] heeft verzocht om bij [bedrijf X] in dienst te mogen treden, doch dat Kootwijkerbroek B.V. dat heeft geweigerd.
Dat leidt tot de conclusie dat Kootwijkerbroek B.V., dat als detacheringsbureau een evident belang heeft bij handhaving van haar relatiebeding, aanspraak kan maken op de in de arbeidsovereenkomst genoemde boete van drie volledige maandsalarissen, in deze het door Kootwijkerbroek B.V. berekende bedrag van € 5.950,71 bruto. Het gevraagde verbod wordt afgewezen, nu het belang daarbij ontbreekt aangezien de in artikel 9 genoemde periode eindigt op 6 november 2011. Kootwijkerbroek B.V. heeft ter zitting aangegeven dat zij afziet van de vordering tot een verbod voor de geringe resterende periode.
Met betrekking tot de gefixeerde schadevergoeding wordt als volgt geoordeeld. Onweersproken is dat [gedaagde partij] in de periode voor zijn opzegging werkzaam was bij de [bedrijf Y], alsmede dat het werken aldaar hem niet beviel. Aan de planner van Kootwijkerbroek B.V. zou [gedaagde partij] meerdere malen overplaatsing hebben aangevraagd, doch dat zou niet zijn toegestaan. De kantonrechter is op grond van die omstandigheden niet van oordeel, zoals door [gedaagde partij] kennelijk bepleit, dat van [gedaagde partij] reeds op 6 mei 2011 niet kon worden gevergd dat deze de arbeidsovereenkomst voortzette. Anderzijds is wel aannemelijk dat Kootwijkerbroek B.V., indien [gedaagde partij]’s ontevredenheid niet kon worden weggenomen, zou hebben bewilligd in een eerder einde van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter zal de gevorderde schadevergoeding derhalve matigen, althans een voorschot toewijzen, tot het wettelijk minimum ex artikel 7:680 lid 5 BW van drie maanden loon, hetgeen neerkomt op hetzelfde bedrag als de hiervoor toegewezen boete.
Beide toegewezen bedragen worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente.
[gedaagde partij] wordt voor een belangrijk deel in het ongelijk gesteld. Hij wordt daarom veroordeeld in de kosten van deze procedure, zij het dat het griffierecht voor zover het ziet op het deel van de vordering dat meer bedraagt dan € 12.500,00 in redelijkheid voor rekening van Kootwijkerbroek B.V. moet blijven.
De beslissing
De kantonrechter, rechtdoende als voorzieningenrechter
veroordeelt [gedaagde partij] tot betaling aan Kootwijkerbroek B.V. van een bedrag van € 11.901,42, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2011 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten, tot dit vonnis aan de zijde van Kootwijkerbroek B.V. begroot op € 90,81 aan dagvaardingskosten, € 426,00 aan griffierecht en € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde en compenseert de proceskosten voor het overige in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. P.J. Wiegman en in het openbaar uitgesproken op