ECLI:NL:RBARN:2011:BT8226

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
12 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
178093
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding en onzorgvuldig handelen van SNS Bank N.V. in het kader van een overbruggingskrediet

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem is behandeld, stond de vraag centraal of gedaagden in conventie, eisers in reconventie, schade hebben geleden door het onzorgvuldig handelen van SNS Bank N.V. De rechtbank oordeelde dat niet kon worden aangenomen dat er een reële kans was dat de woning in twee maanden extra tijd onderhands verkocht had kunnen worden voor een bedrag van EUR 219.000,--. De rechtbank bleef bij de overwegingen uit eerdere tussenvonnissen en concludeerde dat de gedaagden in conventie als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten moesten worden veroordeeld. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van de gedaagden in reconventie werden afgewezen, omdat zij niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank benadrukte dat de gedaagden in conventie wisten of hadden kunnen weten van de mogelijkheden voor potentiële bieders, maar dat zij geen serieuze actie hebben ondernomen om hun belangen te behartigen. De rechtbank concludeerde dat SNS niet onzorgvuldig had gehandeld en dat de gedaagden in conventie geen schade hadden geleden. Het vonnis werd uitgesproken op 12 oktober 2011.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 178093 / HA ZA 08-2038
Vonnis van 12 oktober 2011
in de zaak van
de naamloze vennootschap
SNS BANK N.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.M.W. Werker te Arnhem,
tegen
[gedaagden]
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem.
Partijen zullen hierna SNS en [gedaagden in conventie] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 mei 2011
- de akte uitlating reconventionele vordering van [gedaagden in conventie]
- de antwoordakte reconventionele vordering van SNS.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in conventie
2.1. De rechtbank blijft bij hetgeen is overwogen in de eerdere tussenvonnissen.
2.2. In het tussenvonnis van 11 mei 2011 is reeds overwogen dat de vordering van SNS, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, wordt toegewezen. Verdere beslissingen zijn aangehouden in afwachting van de beslissing in reconventie. Nu, zoals uit het hierna volgende zal blijken, in reconventie eindvonnis wordt gewezen, zal ook eindvonnis worden gewezen in conventie, overeenkomstig hetgeen in de eerdere tussenvonnissen in conventie is beslist.
2.3. [gedaagden in conventie] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, alsmede in de nakosten. De kosten aan de zijde van SNS worden begroot op:
- dagvaarding EUR 85,44
- overige explootkosten 0,00
- griffierecht 1.960,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 4.023,00 (4,5 punten × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 6.068,44
in reconventie
2.4. In het tussenvonnis van 11 mei 2011 is de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door [gedaagden in conventie] omtrent hetgeen was overwogen in een tussenvonnis van 27 oktober 2010, onder 2.11. Rechtsoverweging 2.11 van dat tussenvonnis had betrekking op de omvang van de schade van [gedaagden in conventie] ten gevolge van het onzorgvuldig handelen van SNS jegens [gedaagden in conventie] De rechtbank heeft geconcludeerd dat die omvang diende te worden geschat. Uitgangspunt daarbij was dat SNS vanaf 1 dan wel 26 januari 2005 in elk geval een opeisbare vordering had op [gedaagden in conventie] en dat SNS in elk geval vanaf de genoemde datum tot verrekening mocht overgaan met alle gevolgen van dien, waaronder de uitoefening van het recht van parate executie. Het ging er om vast te stellen, zo heeft de rechtbank overwogen onder 2.9 van het tussenvonnis van 27 oktober 2010, hoe groot de kans was geweest dat [gedaagden in conventie] in de extra tijd die hen aldus zou zijn geboden (doordat geen verrekening plaatsvond vanaf 1 november 2004 maar pas vanaf 1 dan wel 26 januari 2005) mogelijkheden hadden gevonden om het openstaande bedrag terug te betalen.
Tegen die achtergrond achtte de rechtbank het van belang om nadere inlichtingen te verkrijgen omtrent een onderhands bod dat zou zijn gedaan door [betrokkene 1] (hierna te noemen [betrokkene 1]). Meer in het bijzonder is in het tussenvonnis van 27 oktober 2010 de vraag gesteld in hoeverre dit bod serieus was en kans van slagen had gehad indien [betrokkene 1] meer tijd was gegund. Daarvoor waren nadere inlichtingen nodig.
2.5. [gedaagden in conventie] hebben vervolgens in hun akte uitlating reconventionele vordering gesteld dat [betrokkene 1] zeer serieus was en dat hij mondeling aan [gedaagden in conventie] had laten weten dat hij bereid was om het huis te kopen voor EUR 219.000,00. Dit was in de periode dat [gedaagden in conventie] op eigen initiatief hebben getracht de woning onderhands te verkopen. Aangezien het zeer goed ging met de onderhandse verkoop, waren [gedaagden in conventie] er van overtuigd dat het niet tot een veiling zou behoeven te komen. Toen de veiling in de krant werd aangekondigd, konden zij er echter niet meer om heen en hebben zij hun kinderen, waaronder hun dochter [ ] (hierna te noemen de dochter) op de hoogte gesteld. De dochter heeft vervolgens op 13 augustus 2005, de dag dat de veiling in de krant werd aangekondigd, contact opgenomen met mevrouw [betrokkene 2] van het kantoor van SNS in Arnhem. Zij heeft gevraagd of de veiling nog afgelast kon worden. Mevrouw [betrokkene 2] heeft aangegeven dat dat niet meer mogelijk was. De dochter van [gedaagden in conventie] zou hebben benadrukt dat er serieuze potentiële kopers waren en dat de prijs van EUR 219.000,00 die al mondeling genoemd was door één van de potentiële kopers, veel hoger zou liggen dan de executiewaarde.
Mevrouw [betrokkene 2] heeft, aldus [gedaagden in conventie], op geen enkele wijze gewezen op de mogelijkheid van onderhandse verkoop die nog aanwezig was en op een mogelijke sluitingsdatum waarbinnen onderhandse verkoop nog plaats zou kunnen vinden. [gedaagde[gedaagden in conventie]] stellen dat, als hun dochter deugdelijk was geïnformeerd over de mogelijkheden van onderhandse verkoop of van een bod door middel van een aan de notaris gericht geschrift ex artikel 547 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), hun dochter dit nog had kunnen realiseren.
2.6. Hieromtrent geldt het volgende. Nog daargelaten dat SNS gemotiveerd heeft betwist dat er een bod als gesteld door [betrokkene 1] is gedaan, acht de rechtbank de kans dat dit bod serieus was en kans van slagen had gehad indien SNS pas vanaf 1 dan wel 26 januari 2005 tot verrekening was overgegaan zeer klein, zo niet verwaarloosbaar. In dat verband is het volgende van belang.
Indien [betrokkene 1] inderdaad een bod van EUR 219.000,00 had willen doen, had het voor de hand gelegen dat hij zichzelf als potentiële koper voorafgaande aan de veiling bij SNS of bij de notaris dan wel op de veiling zelf had gemeld. Dat is echter niet gebeurd. [gedaagden in conventie] stellen nu wel dat zij niet op de hoogte waren van de mogelijkheid om alsnog een bod te doen voorafgaande aan de veiling maar in die stelling kunnen zij niet worden gevolgd. De veilingadvertentie was immers bij hen bekend. In een dergelijke advertentie staat vermeld, conform het bepaalde in artikel 547 lid 2 Rv, welke mogelijkheden potentiële bieders hebben. Dit volgt bovendien direct uit de tekst van de wet. In dat opzicht doet het er dan ook niet toe wat er door mevrouw [betrokkene 2] nog is gezegd. Bewijs daaromtrent, als aangeboden door [gedaagden in conventie], is dan ook niet verder nodig.
[gedaagden in conventie] hadden hetgeen zij wisten uit de veilingadvertentie en/of wet aan [betrokkene 1] kunnen doorgeven, voor zover [betrokkene 1] dit al niet zelf in de veilingadvertentie had gelezen en/of zelf nader onderzoek had gedaan naar de mogelijkheden die hij nog had. Nu [gedaagden in conventie] wisten dan wel konden weten van de bestaande mogelijkheden en er desalniettemin door henzelf dan wel de door hen genoemde potentiële bieder, [betrokkene 1], geen verdere actie is ondernomen, moet het er voor worden gehouden dat [betrokkene 1] geen serieuze mogelijkheden had of zag.
2.7. Hieraan doet de bij akte uitlating reconventionele vordering overgelegde (nadere) verklaring van [betrokkene 1] niet af. Deze verklaring behelst niet meer dan dat [betrokkene 1] zelf aangeeft dat hij over de benodigde financiële middelen beschikte in 2005 om het genoemde pand op naam te krijgen. Een onderbouwing ontbreekt. Uit deze verklaring blijkt verder ook niet meer dan dat [betrokkene 1] de woning, volgens eigen zeggen af had kunnen nemen. Er blijkt niet uit dat hij, als hij een paar maanden extra de tijd had gekregen, de woning ook daadwerkelijk had afgenomen voor het eerder genoemde bedrag. Meer duidelijkheid daaromtrent mocht wel worden verwacht. Uit de stellingen van [gedaagden in conventie] in de akte uitlating reconventionele vordering volgt namelijk dat [betrokkene 1] een huis zocht om samen te gaan wonen met zijn vriendin maar dat die relatie is beëindigd. Om die reden heeft hij geen woning gekocht. Onduidelijk is echter gebleven wanneer die relatie is beëindigd en meer in het bijzonder is niet gebleken dat die relatie nog bestond in de periode rond en direct na de openbare verkoop.
2.8. Met betrekking tot de (eveneens in de akte uitlating reconventionele vordering opgenomen) nadere stellingen van [gedaagden in conventie] omtrent het bod dat de dochter en haar partner zouden hebben kunnen en willen doen, wordt verwezen naar hetgeen reeds is overwogen in het tussenvonnis van 27 oktober 2010 onder 2.12. De rechtbank blijft bij hetgeen zij daar heeft overwogen. De nadere stellingen van [gedaagden in conventie] in de akte in reconventie doen daar niet aan af. Weliswaar is er in de akte meer gesteld en zijn er ook stukken overgelegd omtrent dit bod maar er ontbreekt (nog steeds) een gedegen onderbouwing van de mogelijkheden die de dochter en haar partner op korte termijn hadden. Er was immers slechts sprake van (ruim) twee maanden extra tijd en [gedaagden in conventie] hebben aangegeven dat in die tijd eerst een in aanbouw zijnde appartement zou moeten worden verkocht door de dochter en haar partner alvorens de woning van [gedaagden in conventie] überhaupt zou kunnen worden gekocht. De blote stelling dat de dochter en haar vriend de verkoop van hun appartement in aanbouw en de aankoop van de woning aan de [adres] zonder problemen binnen een maand of twee hadden kunnen realiseren, aangezien er destijds een wachtlijst werd gehanteerd vanwege de grote vraag naar starterswoningen op de woningmarkt, is in dit verband volstrekt onvoldoende. Dat geldt te meer nu het nog maar de vraag is of het de dochter en haar partner vrijstond om tot verkoop van het in aanbouw zijnde appartement over te gaan, gelet op de gebruikelijke voorwaarden in een hypothecaire leningsovereenkomst en/of de verplichtingen die normaliter voortvloeien uit een koop- en aannemingsovereenkomst.
Overigens kan ook in dit verband worden geconcludeerd dat de dochter wist dan wel had kunnen weten van de mogelijkheden voor potentiële bieders maar dat zij zich niet bij de notaris en/of op de veiling gemeld heeft, zodat het er voor moet worden gehouden dat ook zij geen serieuze mogelijkheden had of zag.
[gedaagden in conventie] hebben in dit verband nog opgemerkt dat een particuliere koper doorgaans geen veiling bezoekt om een pand aan te kopen maar zij gaan er aldus aan voorbij dat het in dit geval niet zou gaan om een doorsnee particuliere koper maar om hun dochter en haar partner. Niet valt in te zien waarom zij zich niet zouden hebben gemeld bij de notaris en/of op de veiling als zij serieus belangstellend waren geweest en daadwerkelijk mogelijkheden hadden gehad om op korte termijn hun appartement in aanbouw te verkopen en de woning aan de [adres] aan te kopen.
2.9. Bij dit alles komt nog dat [gedaagden in conventie] volgens hun eigen stelling hun dochter pas van de problemen en van de komende openbare verkoop op de hoogte hebben gebracht nadat de advertentie in de krant was verschenen. Zij hebben daaromtrent zelfs uitdrukkelijk bewijs aangeboden. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat en hoe de situatie anders zou zijn geweest als de bank haar recht van parate executie (ruim) twee maanden later had verkregen. Het ligt voor de hand dat [gedaagden in conventie] ook dan pas hun dochter op de hoogte hadden gesteld nadat er een advertentie was verschenen in de krant.
2.10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet kan worden aangenomen dat [gedaagden in conventie] schade hebben geleden ten gevolge van het onzorgvuldig handelen van SNS nu niet is komen vast te staan dat er een reële kans was dat de woning in twee maanden extra tijd onderhands verkocht had kunnen worden voor een bedrag van EUR 219.000,00.
2.11. In hun akte uitlating reconventionele vordering hebben [gedaagden in conventie] er tenslotte nog op gewezen dat zij, anders dan in het tussenvonnis van 14 april 2010 onder 4.7 is overwogen, wel degelijk een nadere toelichting hebben verstrekt op hun stelling ten aanzien van de hoogte van het verstrekte overbruggingskrediet bij aanvang. Ook bij het verstrekken van dit krediet had volgens hen al op grond van artikel 4 VFN Gedragscode getoetst moeten worden omdat de aflossing niet alleen uit de overwaarde kon geschieden. Als die toets deugdelijk was uitgevoerd, was bij aanvang al duidelijk geworden dat [gedaagden in conventie] niet over voldoende inkomen beschikten om aan de financiële verplichtingen van een krediet van bijna EUR 80.000,00 te voldoen, en dat het krediet niet verstrekt had mogen worden. SNS heeft in strijd met de normen van een goed kredietgeverschap gehandeld door het krediet toch te verstrekken en is aansprakelijk voor de schade die [gedaagden in conventie] als gevolg daarvan hebben geleden, aldus [gedaagden in conventie].
2.12. Hieromtrent geldt het volgende. Bij de beoordeling van dit geschilpunt staat voorop dat de rechtbank in rechtsoverweging 4.7 van het tussenvonnis van 14 april 2010 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een beslissing heeft gegeven over een juridisch beslispunt. Voor een heroverweging is slechts onder bijzondere omstandigheden plaats. De achtergrond daarvan is dat moet worden voorkomen dat de rechtbank op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen. De eisen van een goede procesorde brengen evenwel mee dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing.
Een dergelijke situatie doet zich in het onderhavige geval echter niet voor. Van een onjuiste feitelijke of juridische grondslag van de desbetreffende eindbeslissing is geen sprake. [gedaagden in conventie] verwijzen thans naar hetgeen zij hebben gesteld onder 5 en volgende in hun nadere akte uitlating van 25 november 2009 maar de stellingen die daar zijn neergelegd hebben, zoals zij ook zelf aangegeven onder 9, betrekking op ‘gewone’ kredieten. In het onderhavige geval is echter geen sprake van een ‘gewoon’ krediet maar van een overbruggingskrediet. [gedaagden in conventie] hebben niet gesteld dat SNS ten tijde van de aanvraag van het overbruggingskrediet niet heeft voldaan aan de vereisten die artikel 4 van de Gedragscode stelt. De rechtbank blijft dan ook bij hetgeen zij heeft overwogen. Anders dan [gedaagden in conventie] lijken te veronderstellen is er dan ook geen sprake van een nieuwe of andere schending van de zorgvuldigheidsnorm dan die waaromtrent tussen partijen uitgebreid verder is geprocedeerd en waarvan thans is geconcludeerd dat [gedaagden in conventie] daardoor geen schade hebben geleden.
2.13. De vordering van [gedaagden in conventie] zal worden afgewezen.
2.14. [gedaagden in conventie] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van SNS worden begroot op:
- explootkosten EUR 0,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 2.011,50 (4,5 punten × factor 0,5 × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 2.011,50
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie
3.1. veroordeelt [gedaagden in conventie] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan SNS te betalen een bedrag van EUR 85.955,89 (vijfentachtig duizendnegenhonderdvijfenvijftig euro en negenentachtig eurocent), vermeerderd met de contractuele rente van 5% per jaar vanaf 11 november 2008 tot de dag van volledige betaling,
3.2. veroordeelt [gedaagden in conventie] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan SNS te betalen een bedrag van EUR 1.015,82,
3.3. veroordeelt [gedaagden in conventie] in de proceskosten, aan de zijde van SNS tot op heden begroot op EUR 6.068,44,
3.4. veroordeelt [gedaagden in conventie] in de nakosten, aan de zijde van SNS bepaald op EUR 131,00 voor (na)salaris advocaat, te vermeerderen, voor het geval betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden en nodig is geweest, met EUR 68,00 voor (na)salaris advocaat en de daadwerkelijke betekeningskosten,
3.5. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.7. wijst de vorderingen af,
3.8. veroordeelt [gedaagden in conventie] in de proceskosten, aan de zijde van SNS tot op heden begroot op EUR 2.011,50,
3.9. verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.T. Boks en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2011.