zaaknummer / rolnummer: 207127 / HA ZA 10-2096
Vonnis van 28 september 2011
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KROPMAN INSTALLATIETECHNIEK B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
eiseres,
advocaat dr.mr. M.R. Ruygvoorn te Utrecht,
de stichting
STICHTING KATHOLIEKE UNIVERSITEIT,
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde,
advocaat mr. J. Streefkerk te Voorburg.
Partijen zullen hierna Kropman en de Radboud Universiteit of de Universiteit genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 februari 2011, in aanvulling waarop wordt vastgesteld dat eiseres op 10 november 2010 een ‘akte aanvulling dagvaarding’ heeft genomen,
- het proces-verbaal van comparitie van 19 mei 2011,
- de akte aan de zijde van de Radboud Universiteit.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Kropman is een groot, nationaal opererend installatiebedrijf. Kropman en de Universiteit hebben een overeenkomst van aanneming van werk gesloten betreffende elektrotechnische werkzaamheden bij de renovatie van de collegezalen aan de Heijendaalseweg te Nijmegen, voor een aanneemsom van € 275.000,00 exclusief omzetbelasting. De Universiteit heeft aan Kropman bij brief van 16 februari 2007 de opdracht verstrekt, hetgeen Kropman bij brief van 1 maart 2007 aan de Universiteit heeft bevestigd. De uit te voeren werkzaamheden staan beschreven in de Technische Omschrijving van Adviesbureau Bongers/Jansen van 22 december 2006, met de daarin genoemde tekeningen en bijlagen, alsmede de bestekaanvullingen nr. 1 t/m 2 van 23 en 26 januari 2007.
2.2. Bij de technische omschrijving van de elektrotechnische installatie is als bijlage 7 een asbestinventarisatierapport van 14 januari 2005 opgenomen, opgemaakt door B&C Milieuconsultancy B.V. in opdracht van het facilitair bedrijf van de Universiteit. Uit de samenvatting van dat rapport blijkt het volgende:
“Er zijn asbesthoudende materialen aangetroffen, het betreft de volgende toepassingen:
- asbesthoudend koord in de uitmonding van de rookgasuitlaat op het dak;
- asbesthoudende leidingisolatie in de kelder, souterrain en in de schacht;
- asbesthoudende beplating op de deur naar de brandweerruimte van het souterrain;
- asbesthoudende luchtkanalen in de technische ruimten, schachten en boven verlaagde plafonds;
- asbesthoudende plafondbeplating onder de gevel aan de zuidzijde van het gebouw op souterrain niveau;
- asbesthoudende dekens rond afsluiters in de technische ruimte van het souterrain;
- asbesthoudende beplating in de zuurkast in ruimte – 1.0047B van het souterrain;
- asbesthoudende pakkingen die door het gehele gebouw zijn toegepast;
- asbesthoudende restanten op meerdere plaatsen aangetroffen.
(…)
In de kruipruimte onder ruimte -2.003 van de kelder, boven het verlaagde plafond van ruimte -1.074B in het souterrain en in de technische ruimte boven de collegezalen N1, N2 en N3 op de 1e verdieping zijn restanten asbesthoudende luchtkanalen aanwezig. De restanten zijn visueel zichtbaar. Wij adviseren derhalve de ruimten dicht te laten en niet te betreden zonder persoonlijke beschermingsmiddelen.
De overige gevonden toepassingen zijn niet gevaarlijk voor aanwezigheid van personen. Eventuele acties voor het verlagen van risico’s zijn niet nodig, met dien verstande dat gewaakt moet worden voor beschadigingen van asbesthoudend materiaal.”
2.3. Medio 2005 heeft de Universiteit de projectiecabine bij de collegezalen laten slopen. Bij deze sloop zijn de oorspronkelijke luchtkanalen boven het plafond van de projectiecabine, welke kanalen waren voorzien van een hechtgebonden asbestcoating, intact gebleven.
2.4. In de week van 26 februari 2007 is Kropman met haar werkzaamheden begonnen. Die werkzaamheden vonden met name plaats in de technische ruimte onder de collegezalen en op de zolder boven de collegezalen.
2.5. Op 26 juni 2007 bleek onder verantwoordelijkheid van [betrokkene1], een andere aannemer die in opdracht van de Universiteit bij de renovatie betrokken was, in de ommanteling van de luchtbehandelingskasten te worden geslepen. Een ongeruste medewerker van Kropman heeft de heer [betrokkene2] (hierna: [betrokkene2], projectleider bij Kropman) daarop geattendeerd. [betrokkene2] is ter plekke met de heer [betrokkene3] (veiligheidscoördinator van Kropman, hierna: [betrokkene3]) gaan kijken. Ook de heer [betrokkene4] (hierna: [betrokkene4], DTA-er in dienst van de Universiteit, DTA staat voor ‘deskundig toezichthouder asbestsloop’) is meteen komen kijken. De bevindingen zijn door [betrokkene2] in een email van dezelfde datum aan de betrokken werknemer, [betrokkene3] en [betrokkene4] als volgt weergegeven:
“Op het moment dat wij ter plaatse zijn gaan kijken waren slijpwerkzaamheden in uitvoering.
We hebben wat kanalen bekeken en geen onregelmatigheden aangetroffen.
Naar aanleiding van de slijpwerkzaamheden hebben we contact gezocht met [betrokkene4]. Hij is de asbest coördinator van UFB voor deze bouw.
Henk was direct bereid om langs te komen en een toelichting te geven.
De luchtkanalen mag inderdaad niet aan geboord of gezaagd worden. Alle asbest kanalen zijn aan de buitenkant gecoated. Er overheen kruipen zou volgens deze heren geen bezwaren met zich mee brengen. De binnenzijde van de kanalen zijn bekleed met een isolatie dek. De luchtbehandeling kasten zelf zijn van staal en bevatten geen asbesthoudende materialen. Aan de luchtbehandelingkasten mag gewerkt worden en daar wordt ook alleen aan gewerkt.
In de techniek ruimte is aan een paar af geplakte kanalen te zien dat er aan gewerkt is.
Deze bewerkingen zijn uitgevoerd met de renovatie van collegezaal 2, wat ongeveer twee jaar geleden uitgevoerd is. De zichtbare bewerkingen zijn niet met deze bouw uitgevoerd.
Conclusie van het gesprek is, de risico’s zijn onderkent en geïnventariseerd. Er is geen reden voor ongerustheid volgens de heren deskundige, [betrokkene4] en [betrokkene3]. (…)”
2.6. Op donderdag 28 juni 2007 is door dezelfde medewerker van Kropman gemeld dat bij de werkzaamheden in de kelder twee stukken plafondplaat naar beneden zijn gevallen, waarbij tevens twee stukken eternietplaat naar beneden kwamen. Na melding hiervan heeft [betrokkene4] het gebied afgesloten tot nader order. Het gebied is vervolgens schoongemaakt. Op maandag 2 juli 2007 is het gebied weer vrijgegeven.
2.7. Op 27 juni 2007 had het bedrijf Carrier (een onderaannemer van [betrokkene1]) via [betrokkene1] gemeld dat asbeststof was gevonden in de luchtbehandelingskast van collegezaal 2. [betrokkene4] heeft de luchtbehandelingskast afgesloten. De werknemers die in de kast aan het werk waren, zijn weggestuurd. De werknemers van Kropman waren niet in de kast aan het werk.
2.8. Op 29 juni 2007 heeft de Universiteit door Sanitas Milieu Service B.V. (hierna: Sanitas) naar aanleiding van de melding door Carrier een nadere asbestinventarisatie laten uitvoeren. De datum van monsterneming is 29 juni 2007. Er zijn kleefmonsters genomen en er hebben scans plaatsgevonden met een elektronenmicroscoop.
2.9. Op 2 juli 2007 heeft Sanitas daarvan rapport uitgebracht. Met de scans zijn geen asbestvezels aangetroffen. Bij twee van de elf kleefmonsters is asbest aangetroffen, namelijk in een luchtbehandelingskast in de collegezalen 2 en 4. Daaruit bleek dat 0,1-2% chrysotiel aanwezig was op een kleefmonster genomen in de luchtbehandelingskast van collegezaal 2. In de luchtbehandelingskast van collegezaal 4 was eveneens chrysotiel aanwezig.
2.10. Op maandag 2 juli 2007 vernam Kropman mondeling dat in de voorgaande week plakmonsters waren genomen in een luchtbehandelingskast van de collegezalen. Om die reden had [betrokkene1] haar mensen opdracht gegeven niet meer in de technische ruimte te komen. De projectleider van Kropman heeft aan de werknemers van Kropman vervolgens dezelfde opdracht gegeven. Het rapport van Sanitas is destijds niet door de Universiteit aan Kropman toegezonden.
2.11. De firma Horyon B.V. heeft op zaterdag 7 juli 2007 de luchtbehandelingskasten van collegezalen 2 en 4 gesaneerd. Daarvan is door Sanitas op 7 juli 2007 een inspectierapport opgemaakt. Uit dit rapport wordt geciteerd:
“Opmerkingen en bijzonderheden
Betreft schoonmaak van gedeelte LBK’s op stof, dit is grotendeels gelukt. Er blijft stof achter hier zijn kleefmonsters van genomen.
En verwijdering van 1 deur en 13 blusdekens.
Conclusie
Op grond van de bevindingen van deze visuele inspectie wordt geconcludeerd dat de geïnspecteerde ruimte of oppervlakte WEL vrij is van visueel waarneembare asbestverdachte materialen.”
Uit het rapport blijkt verder dat bij de op 7 juli 2007 verrichte omgevingsmeting en kleefmonsters geen asbest is aangetroffen. De resultaten zijn op 9 juli 2007 door de Universiteit met de contactpersonen van [betrokkene1] en Carrier besproken.
2.12. Op 11 juli 2007 is naar aanleiding van blijvende ongerustheid van medewerkers van Kropman namens de Universiteit verklaard dat de ruimtes veilig waren en is Kropman opgedragen aan het werk te gaan.
2.13. Op 12 juli 2007 zijn er in opdracht van Kropman, mede ter geruststelling van haar werknemers, metingen verricht door het bureau Search B.V. (hierna: Search). Uit het rapport gedateerd 18 juli 2007 blijkt dat 16 kleefmonsters zijn genomen, waarbij de resultaten daarvan variëren van ‘geen asbest aangetroffen’ (4x), ‘sporen asbest aantoonbaar’ (7x), ‘duidelijk asbest aangetroffen’(3x) tot ‘zeer veel asbest aangetroffen’(2x). Uit dit rapport wordt verder geciteerd:
“Resultaten veeg- en luchtmonsters
Na analyse van de luchtmonsters bleken deze geen asbestvezels te bevatten in een concentratie boven de detectiegrens. Deze metingen geven geen overschrijding van de streefwaarde.
Na analyse van de kleefmonsters bleken een aantal kleefmonsters asbestvezels te bevatten in een concentratie boven de detectiegrens.
Tijdens het onderzoek zijn een beperkt aantal monsters genomen. Het is vanwege deze reden niet mogelijk het besmet gebied in te kaderen. Met deze aantallen kleefmonsters is op dit moment alleen mogelijk om alle onderzochte locaties in z’n geheel als asbestbesmet te verklaren.
(…)
Op basis van de wettelijke bepalingen (Bouwbesluit 2003 en ARBO-besluit) dient het volgende te worden vastgesteld:
De vezelconcentratie in de lucht geeft geen aanleiding om het werken in de Collegezalen Oost als onverantwoord te beschouwen.
De asbestverontreiniging van stof in de Collegezalen Oost vraagt om directe actie. In de ARBO-beleidsregels wordt een dergelijke constatering direct vertaald in het afsluiten van de betreffende ruimte, om enerzijds blootstelling van mensen aan asbest te voorkomen en anderzijds ook de verdere verspreiding van asbest te voorkomen. (…).”
2.14. De Universiteit heeft op 19 juli 2007 door Sanitas metingen laten verrichten. Van de 19 kleefmonsters bleken er ook bij het onderzoek door Sanitas elf positief op chrysotiel. Vervolgens heeft de Universiteit de bewuste locaties afgesloten. De Universiteit heeft aan Horyon opdracht gegeven de ruimten te saneren, welke sanering vanaf 23 juli 2007 heeft plaatsgevonden. Als eerste is de technische ruimte gesaneerd. In een inspectierapport van 3 augustus 2007 van Sanitas wordt geconcludeerd dat deze ruimte vrij is van visueel waarneembare asbestverdachte materialen. Daarna zijn de plafonds boven de collegezalen en de ruimte daarboven gesaneerd. Op zondagmiddag 12 augustus 2007 is geconcludeerd dat die ruimtes asbestvrij waren. De Universiteit heeft ook kleefmonsters van de collegezalen 1 tot en met 6 laten nemen. Daarbij is geen asbest aangetoond.
2.11. Bij brief van 30 augustus 2007 heeft Kropman de Universiteit aansprakelijk gesteld voor de schade die voor Kropman is en zal ontstaan als gevolg van de blootstelling van haar werknemers aan asbest. De Universiteit heeft aansprakelijkheid afgewezen.
2.12. Kropman is bij brieven van 5 november 2007 door een aantal werknemers op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk gesteld voor de schade, die de werknemers in de toekomst mogelijk door asbestblootstelling tijdens hun werkzaamheden rond de collegezalen zullen lijden.
3. Het geschil
3.1. Kropman vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart:
1. dat Radboud Universiteit toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen onder de met Kropman gesloten aannemingsovereenkomst door Kropman te garanderen/mede te delen dat in de in het lichaam van de dagvaarding omschreven technische ruimte en de ruimten NI, NII en NIII boven de collegezalen (als omschreven in het lichaam van deze dagvaarding) veilig gewerkt kon worden;
2. dat Radboud Universiteit jegens Kropman een onrechtmatige daad heeft gepleegd door Kropman te garanderen/mede te delen dat in de in het lichaam van de dagvaarding omschreven technische ruimte en de ruimten NI, NII en NIII boven de collegezalen (als omschreven in het lichaam van deze dagvaarding) veilig gewerkt kon worden;
3. dat Radboud Universiteit zowel op grond van het hiervoor onder 1 bepaalde (toerekenbare tekortkoming) als op grond van het hiervoor onder 2 bepaalde (onrechtmatige daad) als op grond van artikel 6:174 BW (risico-aansprakelijkheid voor opstallen) jegens Kropman aansprakelijk is voor de door Kropman geleden en nog te lijden schade die het gevolg is van blootstelling van werknemers van Kropman aan asbest in voorbedoelde ruimte;
en verder vordert zij dat de rechtbank
4. Radboud Universiteit veroordeelt, samengevat, tot betaling aan haar van € 33.411,39 met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2007 en de buitengerechtelijke kosten ad € 1.158,00,
dit alles onder veroordeling van Radboud Universiteit in de proceskosten.
3.2. De Universiteit voert gemotiveerd verweer, dat hierna zal worden besproken. Het bij conclusie van antwoord gevoerde verweer dat de eisende vennootschap niet vorderingsgerechtigd is, heeft de Universiteit bij akte na comparitie ingetrokken. Dat verweer zal dus verder buiten beschouwing blijven.
4. De beoordeling
4.1. De grondslag van de vordering is gelegen in toerekenbare tekortkoming, onrechtmatige daad en artikel 6:174 BW. Die grondslagen en het verweer daartegen zullen hierna achtereenvolgens worden besproken.
4.2. Kropman legt aan haar stelling dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming het volgende ten grondslag. De Universiteit heeft aan Kropman, zo stelt Kropman, expliciet en zonder voorbehoud laten weten dat in de onderhavige ruimten veilig gewerkt kon worden. Die garantie blijkt echter achteraf te zijn geschonden, aangezien is gebleken dat sprake was van (ernstige) asbestverontreiniging. Voorzover de mededelingen van de Universiteit al niet als uitvoeringsvoorschriften in de zin van artikel 7:760 lid 3 BW moeten worden gekwalificeerd, dan geldt toch naar analogie met dat artikel dat de opdrachtgever aansprakelijk is voor expliciete mededelingen die de veiligheid betreffen van ruimten waarin de werkzaamheden moeten worden verricht. Ook als de Universiteit niet op de hoogte was van eventuele verontreiniging, dan nog komt dat krachtens verkeersopvattingen voor haar rekening.
Verder stelt Kropman dat de Universiteit onrechtmatig, want gevaarzettend, jegens haar heeft gehandeld, door mede te delen dat er in de betreffende ruimten veilig gewerkt kon worden, terwijl zij voldoende reden had te twijfelen aan de juistheid van die mededelingen.
Ten slotte stelt Kropman dat de Universiteit op grond van artikel 6:174 BW jegens haar aansprakelijk is, aangezien de opstal door de asbestbesmetting niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen en het gevaar – blootstelling aan asbest – zich heeft verwezenlijkt.
4.3. De Universiteit heeft zich als volgt hiertegen verweerd. Zij heeft voldaan aan haar informatieplicht door het asbestinventarisatierapport van 14 januari 2005 aan Kropman te verstrekken. De daarin verstrekte informatie was correct. Er is geen sprake geweest van een garantie. De mededeling dat hechtgebonden toepassingen van asbest geen gevaar meebrengen, zolang de asbesthoudende materialen niet worden bewerkt, is juist. Bovendien, zo stelt de Universiteit, heeft juist Kropman als groot en gespecialiseerd installatiebedrijf in hun onderlinge verhouding te gelden als deskundig. Het was juist aan haar te wijzen op eventuele lacunes in de opdracht, zie artikel 7:754 BW.
Op die gronden betwist de Universiteit ook de gestelde onrechtmatigheid.
De Universiteit betwist ten slotte dat zij op grond van artikel 6:174 BW aansprakelijk is. Niet alleen is het asbeststof slechts aangetroffen in ruimten die niet vrij toegankelijk waren, bovendien is dat stof juist het gevolg van de renovatiewerkzaamheden. De asbesttoepassingen in het gebouw waren aan Kropman door het asbestinventarisatierapport voorafgaand bekend. Het is dus niet zo dat de opstal niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. Subsidiair heeft de Universiteit zich op de ‘tenzij’-clausule beroepen.
4.4. Ten aanzien van de grondslag onrechtmatige daad wordt het volgende overwogen. De rechtbank ziet niet in dat de Universiteit laks is omgegaan met de twijfels van (de werknemers van) Kropman over mogelijke blootstelling aan asbest. De Universiteit heeft voorafgaand aan de werkzaamheden een asbestinventarisatierapport laten uitbrengen en dit rapport aan Kropman ter hand gesteld. Kropman was dus op de hoogte van de aanwezige asbesttoepassingen. De Universiteit is (in de persoon van [betrokkene4]) bij iedere melding meteen ter plaatse gekomen om de risico’s te beoordelen. Direct na melding door Carrier van asbeststof in de luchtbehandelingskasten, heeft de Universiteit die kasten afgesloten, onderzoek laten doen en de betreffende kasten laten saneren. Het feit dat dat onderzoek en de sanering beperkt is gebleven tot die kasten en de directe omgeving daarvan, is naar het oordeel van de rechtbank niet onzorgvuldig jegens Kropman, in aanmerking genomen dat de kasten konden worden afgesloten en dat de medewerkers van Kropman in die kasten geen werkzaamheden behoefden te verrichten. Ook het feit dat het rapport over de metingen in en rond die kasten niet direct aan Kropman is toegezonden, is naar het oordeel van de rechtbank niet onzorgvuldig. De Universiteit heeft de situatie ter plekke laten beoordelen door Sanitas, een gespecialiseerd bureau, de kasten laten schoonmaken door Horyon, waarna wederom door Sanitas metingen en een inspectie is verricht. Dat alles is teruggekoppeld aan [betrokkene1] en Carrier, de aannemers die de melding hadden gedaan. Daarmee heeft de Universiteit geen blijk gegeven van onzorgvuldig handelen jegens Kropman, mede in aanmerking genomen dat Kropmans werknemers geen werkzaamheden in de luchtbehandelingskasten behoefden te verrichten, terwijl de asbestverontreiniging in de kasten was aangetroffen en de kasten daarna zijn afgesloten. De Universiteit heeft onbetwist gesteld dat het incident met de plafondplaten is veroorzaakt doordat een minikraan bij sloopwerkzaamheden door een vloersparing heenprikte. Gesteld noch gebleken is dat dat het gevolg zou zijn van een aan de Universiteit verwijtbaar handelen of nalaten. Op het voorgaande stuit het verwijt dat de Universiteit onrechtmatig jegens Kropman heeft gehandeld af.
4.5. Dat laat echter open de vraag of de Universiteit in de contractuele verhouding jegens Kropman, toch gehouden is de door Kropman geleden schade als gevolg van de mogelijke asbestblootstelling van haar werknemers te vergoeden. De vraag is dus of sprake is van een tekortkoming van de Universiteit jegens Kropman en, zo ja, of deze tekortkoming aan de Universiteit toerekenbaar is. Kropman heeft gesteld dat sprake is van een garantie door de Universiteit, en dat, ook al wist de Universiteit niet dat haar mededeling dat er veilig gewerkt kon worden onjuist was, dat risico desondanks krachtens verkeersopvattingen voor haar rekening komt.
4.6. Ook hier geldt dat het voor de beantwoording van de vraag hoe de verhouding van partijen is geregeld aankomt op hetgeen zij over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn de volgende omstandigheden van belang. Gesteld noch gebleken is dat de partijen expliciete afspraken hebben gemaakt over de vraag voor wiens risico de mogelijkheid komt dat alsnog sprake zal zijn van - voor personen gevaarlijk - asbest in de ruimte boven de collegezalen en de technische ruimte daaronder. Er is sprake van een overeenkomst tussen twee grote professionele partijen. Kropman mag als groot elektrotechnisch bedrijf geacht worden in ieder geval voldoende basiskennis op het gebied van asbesttoepassingen in huis te hebben. Zij beschikt ook, zo staat vast, over een arbocoördinator en veiligheidsadviseurs. Ook de Universiteit moet als een grote deskundige opdrachtgever worden beschouwd. Vast staat in ieder geval dat zij [betrokkene4], een deskundig toezichthouder asbestsloop, in dienst heeft. Voorafgaand aan de renovatie heeft de Universiteit een asbestinventarisatie laten verrichten. In aansluiting daarop heeft de Universiteit in delen van het gebouw asbestsaneringen laten verrichten. Onder die omstandigheden mocht Kropman voorafgaand aan haar werkzaamheden verwachten dat de asbestrisico’s voldoende in kaart waren gebracht.
4.7. In die zin zijn de door Kropman gestelde mededelingen die haar namens de Universiteit zijn gedaan, namelijk dat er veilig gewerkt kon worden, van belang. Op grond daarvan mocht Kropman er van uit gaan dat de uitgangssituatie, voorafgaand aan de renovatiewerkzaamheden, was zoals uit de rapporten, met name het asbestinventarisatierapport, blijkt. Anders dan Kropman ziet de rechtbank niet dat de mededelingen van [betrokkene4], dat er veilig gewerkt kon worden, redelijkerwijs zo konden worden opgevat dat de Universiteit garandeerde dat tijdens de loop van het project nergens bij kleefmonsters asbest zou worden aangetroffen. Met andere woorden de rechtbank ziet niet in dat deze mededelingen moeten worden beschouwd als een rechtshandeling met de strekking daarvoor in te staan. Veeleer moeten die mededelingen worden beschouwd als feitelijke mededelingen. Dat wil niet zeggen dat die mededelingen geen betekenis hebben. Zij zijn van belang voor de vraag of sprake is van een tekortkoming, met andere woorden, of Kropman een andere situatie aantrof dan zij mocht verwachten.
4.8. Dat namens de Universiteit tijdens de bouwvergadering is medegedeeld dat de zolder boven de collegezalen zonder persoonlijke beschermingsmiddelen kon worden betreden, zoals Kropman stelt maar de Universiteit betwist, is onvoldoende om tot aansprakelijkheid van de Universiteit te concluderen. Niet alleen volgt uit het rapport van RPS Analyse voor wat betreft de zolder boven collegezaal N2 dat de ruimte - getoetst aan het arbeidsomstandighedenbesluit - zonder persoonlijke beschermingsmiddelen mag worden betreden, bovendien blijkt uit het rapport van B&C Milieuconsultancy B.V. dat de asbesthoudende luchtkanalen in de technische ruimten boven de collegezalen N1, N2 en N3 visueel zichtbaar zijn. Kropman kon dus zelf waarnemen dat de luchtbehandelingskanalen niet waren gesaneerd. Zij had de gestelde mededeling tijdens de bouwvergadering dat er een sanering had plaatsgevonden op de zolder dan ook redelijkerwijs niet zodanig mogen opvatten dat ook de luchtbehandelingskanalen zouden zijn gesaneerd en dat er überhaupt geen asbesttoepassingen meer aanwezig zouden zijn. En aangezien het advies van B&C Milieuconsultancy (waarvan Kropman een exemplaar in haar bezit had) om persoonlijke beschermingsmiddelen toe te passen gebaseerd was op de aanwezigheid van die luchtbehandelingskanalen, had Kropman zelf kunnen beoordelen of zij al dan niet aanleiding zag haar werknemers met persoonlijke beschermingsmiddelen te laten werken.
4.9. Kropman mocht echter wel verwachten dat de asbestrisico’s in kaart waren gebracht en zij mocht er van uit gaan dat bij aanvang van de renovatie geen sprake was van asbestbesmetting anders dan de in het asbestinventarisatierapport genoemde asbesttoepassingen. De vraag is dus of de uitgangssituatie, voorafgaand aan de renovatiewerkzaamheden, goed was. Achteraf bezien is door de onderzoeken van Search en Sanitas van 18 en 19 juli 2007 gebleken dat er niet veilig gewerkt kon worden. Als dit het gevolg is van handelingen van (medewerkers van) Kropman, bijvoorbeeld doordat zij schade aan de hechtgebonden asbesttoepassingen hebben toegebracht, is de Universiteit daar niet voor aansprakelijk. Dan was de situatie voorafgaand aan de werkzaamheden van Kropman immers conform hetgeen Kropman mocht verwachten en is de blootstelling ontstaan door het eigen onzorgvuldig handelen van Kropman. Ook als de asbestbesmetting tijdens de renovatiewerkzaamheden door (werknemers van) andere aannemingsbedrijven is veroorzaakt, is de Universiteit daarvoor niet aansprakelijk. Gesteld noch gebleken is dat aan de vereisten van aansprakelijkheid op grond van artikel 6:171 BW is voldaan, terwijl Kropman uit de uitlatingen van de Universiteit evenmin mocht afleiden dat zij er voor in zou staan dat tijdens de werkzaamheden niet door onzorgvuldigheid van één van de betrokken aannemers asbest vrij zou kunnen komen. Het zou aan Kropman zijn te bewijzen dat de aangetroffen asbestbesmetting voorafgaand aan de aanvang van de renovatie reeds aanwezig was. Zij heeft daarover echter onvoldoende gesteld. Daarom is voor bewijslevering geen plaats.
4.10. Ten slotte heeft Kropman haar vordering gebaseerd op artikel 6:174 BW, stellende dat de opstallen niet voldeden aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, omdat immers bij kleefmonsters chrysotiel is aangetroffen.
4.11. Bij de beoordeling van deze grondslag wordt het volgende voorop gesteld. De aansprakelijkheid van artikel 6:174 BW ziet op de situatie dat zich gevaar voor personen of zaken verwezenlijkt. In dit geval gaat het om gevaar voor de gezondheid van de werknemers van Kropman door asbestblootstelling. Gesteld noch gebleken is dat enige werknemer van Kropman thans reeds gezondheidsklachten ondervindt door mogelijke blootstelling aan asbest tijdens het onderhavige project. Van verwezenlijking van het gevaar is dus thans geen sprake. De schade die Kropman reeds stelt te hebben geleden is dus niet geleden als gevolg van het verwezenlijken van het gevaar maar ter voorkoming daarvan. Op Kropman rust uit hoofde van artikel 7:658 BW een eigen rechtsplicht tot bescherming van de arbeidsomstandigheden van haar werknemers. Of Kropman jegens de Universiteit aanspraak kan maken op vergoeding van de kosten die zij heeft moeten maken voor onderzoek en voorkoming van gezondheidsschade door asbestblootstelling tijdens de renovatie, hangt niet zozeer af van artikel 6:174 BW maar van hun contractuele verhouding. Daarom mist artikel 6:174 BW naast het voorgaande zelfstandige betekenis.
4.12. Voor toewijsbaarheid van de verklaring voor recht is vereist dat aan alle voorwaarden voor toepasselijkheid van artikel 6:174 BW is voldaan. Eén van die voorwaarden is dat het gevaar zich heeft verwezenlijkt. Daarvan is thans geen sprake. Daarop stuit de gevorderde verklaring voor recht op deze grondslag af.
4.13. Het verweer dat Kropman geen belang heeft bij een verklaring voor recht dat de Universiteit aansprakelijk is voor de schade die Kropman mogelijk nog zal lijden als gevolg van de blootstelling van haar werknemers wordt verworpen. Ook al zou een mogelijke aansprakelijkheid van Kropman voor die blootstelling ingevolge artikel 7:658 BW onder de dekking van haar AVB-verzekering vallen, dan nog betekent dat niet zij belang mist bij haar vordering jegens de Universiteit. Het enkele feit dat Kropman (in de situatie dat de Universiteit jegens haar aansprakelijk is) naast de Universiteit ook de AVB-verzekeraar kan aanspreken is daarvoor niet voldoende.
4.14. Geen van de door Kropman aangevoerde grondslagen kan de vorderingen dragen. Deze zullen dan ook worden afgewezen.
4.15. Kropman zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Radboud Universiteit worden begroot op:
- griffierecht 870,00
- salaris advocaat 1.447,50 (2,5 punt × tarief EUR 579,00)
Totaal EUR 2.317,50
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt Kropman in de proceskosten, aan de zijde van Radboud Universiteit tot op heden begroot op EUR 2.317,50.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E.B. ter Heide en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2011.