zaaknummer / rolnummer: 205441 / HA ZA 10-1800
Vonnis van 7 september 2011
de rechtspersoon naar Duits recht
MÖBELWERKE LAUENAU GMBH SITZ ISERNHAGEN I.L.,
gevestigd te Lauenau, Duitsland,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.H.J. Cornelissen te Huissen,
1. [ged.1conv./eis.1reconv.],
wonende te [woon-/vest.plaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[ged.2conv./eis.2reconv.],
gevestigd te [woon-/vest.plaats],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[ged.3conv./eis.3reconv.],
gevestigd te [woon-/vest.plaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. E.H.W. van Nijnatten te Eindhoven.
Partijen zullen hierna Möbelwerke Lauenau, [ged.1conv./eis.1reconv.], [ged.2conv./eis.2reconv.] en [ged.3conv./eis.3reconv.] genoemd worden, terwijl de laatste drie ook tezamen als [gedn.conv./eis.reconv.]. aangeduid worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 juni 2011
- de akte na tussenvonnis tevens akte houdende overlegging producties van [gedn.conv./eis.reconv.].
- de antwoordakte tevens houdende overlegging producties van Möbelwerke Lauenau.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in conventie
2.1. De rechtbank heeft in het vonnis van 8 juni 2011 een aantal vragen geformuleerd waar partijen op gereageerd hebben. De rechtbank zal nu de antwoorden op deze vragen behandelen; daarbij zijn de vragen uit het tussenvonnis steeds cursief als kopje opgenomen.
Wanneer is aan de accountant die door [ged.1conv./eis.1reconv.] geraadpleegd werd (2.4 van het tussenvonnis) duidelijk gemaakt dat Möbelwerke Lauenau een procedure had aangespannen tegen P & F?
2.2. [gedn.conv./eis.reconv.]. antwoordt hierop dat de accountant op of binnen enkele dagen na de dag van ontvangst van de dagvaarding geïnformeerd is. Dit laat de mogelijkheid open (zie tussenvonnis onder 2.4 en 2.5) dat de dagvaarding de reden was om met de accountant tot concrete plannen te komen om de onderneming van P & F veilig te stellen. Dat de accountant al langere tijd betrokken was bij P & F verandert daar niets aan.
Wanneer is de tegenvordering in die procedure ingesteld?
2.3. De opschorting van de betalingen is volgens [ged.1conv.[gedn.conv./eis.reconv.]. vanaf het moment dat partijen in overleg waren over schadevergoeding aan P & F in verband met de opzegging door Möbelwerke Lauenau aan de orde geweest. Möbelwerke Lauenau betwist dit. De vordering van laatstgenoemde betrof betaling van opgeschorte facturen, stelt [gedn.conv./eis.reconv.]., die hieraan toevoegt dat de tegenvordering een vordering tot schadevergoeding was – wat overigens niet onderbouwd wordt. Deze is ingesteld na 29 november 2001, de dag waarop P & F haar Duitse advocaat geïnformeerd heeft. De rechtbank neemt dit laatste gegeven voor kennisgeving aan.
Hoe is de accountant tot de waardering gekomen van vordering en tegenvordering zoals onder 2.6 van het tussenvonnis is bedoeld, terwijl, zoals uit het vonnis van het Landgericht Bückeburg blijkt, in conventie slechts sprake was van een beroep op een opschortingsrecht en in reconventie de vordering inhoudelijk weersproken werd?
2.4. [gedn.conv./eis.reconv.]. geeft aan hierop het antwoord schuldig te moeten blijven omdat de accountant zelf de waarde heeft bepaald en P & F daarop geen invloed kon uitoefenen. Dat de accountant heeft gehandeld ‘in overeenstemming met de (destijds) geldende wettelijke regels, alsmede in overeenstemming met de daartoe door het NIVRA (…) geldende richtlijnen’ neemt de rechtbank aan, maar het is niet relevant. Relevant is of P & F zelf zicht had op de waardering van de beide vorderingen en relevant is ook dat haar tegenvordering blijkens het Duitse vonnis slechts een beroep op een opschortingsrecht lijkt te hebben ingehouden. Als het overigens wel een concrete vordering tot schadevergoeding betrof – wat dus niet vast staat – dan verdient de waardering toelichting omdat de Duitse rechter korte metten met deze vordering gemaakt heeft.
2.5. Met Möbelwerke Lauenau acht de rechtbank het ontbreken van een toelichting op dit punt, die hetzij uit de eigen informatie van P & F hetzij vanuit het accountantskantoor – Ernst & Young – had kunnen komen, ontoelaatbaar. [gedn.conv./eis.reconv.]. is verplicht relevante feiten volledig en naar waarheid aan te voeren en haar zwijgen op de hierboven geformuleerde vraag is daarmee in strijd. De rechtbank maakt hieruit de gevolgtrekking dat [gedn.conv./eis.reconv.]. belang heeft bij het verzwijgen van de waardering. Gezien het Duitse vonnis kan de rechtbank nu vaststellen dat het beroep op het opschortingsrecht een zwak verweer tegen de niet inhoudelijk betwiste vordering van Möbelwerke Lauenau was. De waardering, die moet hebben plaatsgevonden op grond van door P & F verschafte gegevens, moet dan wel een door die gegevens veroorzaakte fictie geweest zijn.
Wanneer is het besluit tot ontbinding van P & F per 1 februari 2006 genomen?
2.6. [gedn.conv./eis.reconv.]. antwoordt dat dit in 2006 geweest is, na ontvangst van het voor P & F teleurstellende vonnis. Dit vonnis dateert van 26 januari 2006, een donderdag. Drie werkdagen later was de ontbinding een feit. Het is naar het oordeel van de rechtbank verwonderlijk en bovendien opnieuw in strijd met de waarheidsplicht van [gedn.conv./eis.reconv.]. dat zij dit besluit niet exact weet te omschrijven en te dateren. Aan deze verzwijging van de waarheid ontleent de rechtbank het vermoeden dat het besluit tot ontbinding veel eerder is genomen, namelijk toen [gedn.conv./eis.reconv.]. besloot de onderneming van P & F te redden, direct na 23 januari 2001.
2.7. In ieder geval erkent [gedn.conv./eis.reconv.]. met het op deze vraag gegeven antwoord het verband tussen het Duitse vonnis waarbij P & F werd veroordeeld om Möbelwerke Lauenau € 365.759,00 met rente te betalen en haar tegenvordering werd afgewezen, en de ontbinding van P & F.
[ged.1conv./eis.1reconv.] voert aan dat uit de verkoopopbrengst van de activa van P & F eerst de zaakscrediteuren en lonen en kosten ten aanzien van werknemers zijn voldaan en vervolgens verplichtingen in rekening-courant aan groepsmaatschappijen. Hiermee wordt bedoeld aan te geven dat, mede gelet op de waardering van de vorderingen die in de procedure bij het Landgericht Bückeburg voorlagen, behoorlijk is omgesprongen met de verkoopopbrengst. Deze informatie is echter onvolledig zonder dat wordt aangegeven of – en, zo ja per wanneer – de hier bedoelde, door P & F voldane vorderingen opeisbaar waren.
2.8. P & F, stelt [gedn.conv./eis.reconv.]., heeft aan al haar lopende, opeisbare verplichtingen voldaan, maar [gedn.conv./eis.reconv.]. geeft niet aan per wanneer de desbetreffende vorderingen opeisbaar waren. Een verwijzing naar de ‘gebruikelijke betalingstermijnen’ is hierbij onvoldoende. De keuze de betalingen te doen die, naar expliciet door [gedn.conv./eis.reconv.]. is aangegeven, verband hield met de wens de onderneming van P & F voort te zetten, is hiermee nog niet gerechtvaardigd.
Is het juist dat, zoals vooralsnog uit de stukken blijkt, de opbrengst van de activa-verkoop aan alle crediteuren van P & F behalve Möbelwerke Lauenau ten goede gekomen is?
2.9. Dit is juist stelt [gedn.conv./eis.reconv.]. in vervolg op de onder 2.8 weergegeven stelling.
2.10. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen thans door [gedn.conv./eis.reconv.]. naar voren is gebracht, aanleiding geeft tot het vermoeden dat P & F paulianeus heeft gehandeld door haar vermogen onbereikbaar te maken voor Möbelwerke Lauenau en dat de overige gedaagden jegens Möbelwerke Lauenau onrechtmatig hebben gehandeld door P & F’s activa aan P + F over te laten dragen tegen de boekwaarde. Uit het voorgaande volgt immers dat P & F tegen een inhoudelijk niet betwiste vordering van Möbelwerke Lauenau een verweer heeft gevoerd dat slechts op vertraging van de procedure tussen haar en Möbelwerke Lauenau gericht kan zijn geweest en dat de periode van vertraging tijdens het proces is gebruikt om voortzetting van haar onderneming veilig te stellen en verhaal door Möbelwerke Lauenau te frustreren.
2.11. [gedn.conv./eis.reconv.]. zal omdat zij dit kennelijk aanbiedt, tot het tegenbewijs van het onder 2.10 verwoorde vermoeden worden toegelaten.
2.12. Tevens zal [gedn.conv./eis.reconv.]. nu ingevolge het voorgaande en de overwegingen 4.1-4.4 van het vonnis van 8 juni 2011 te bewijzen opgedragen worden dat er ten tijde van de activaoverdracht door P & F geen sprake was van goodwill of stille reserves bij haar.
in reconventie
2.13. De rechtbank zal de beoordeling in reconventie aanhouden totdat duidelijker zicht bestaat op de juistheid van de verwijten die Möbelwerke Lauenau in conventie [ged.1conv./eis.1reconv.] maakt. Uit het in conventie overwogene volgt overigens dat er thans geen reden bestaat de beslagen op te heffen.
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie
3.1. laat [gedn.conv./eis.reconv.]. toe tot het tegenbewijs bedoeld onder 2.11,
3.2. draagt [gedn.conv./eis.reconv.]. op te bewijzen dat er ten tijde van de activaoverdracht door P & F aan P+F geen sprake was van goodwill of stille reserves bij P & F,
3.3. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 21 september 2011 voor uitlating door [gedn.conv./eis.reconv.]. of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
3.4. bepaalt dat [gedn.conv./eis.reconv.]., indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
3.5. bepaalt dat [gedn.conv./eis.reconv.]., indien hij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op woensdagen in de maanden oktober 2011 tot en met januari 2012 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
3.6. bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. J.D.A. den Tonkelaar in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4,
3.7. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
in conventie en in reconventie
3.8. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2011.