RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 11/2059
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 20 september 2011
[naam], eiser,
wonende te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 20 april 2011.
Bij besluit van 27 december 2010 heeft verweerder aan eiser huishoudelijke hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) toegekend, voor de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd. Het bezwaar van eiser voor zover gericht tegen het beleid van verweerder, heeft verweerder niet ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 12 september 2011. Eiser is aldaar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door W.C.M. Hermans, werkzaam bij verweerders gemeente.
Eiser is geïndiceerd voor hulp bij het huishouden op grond van de Wmo, voor vijf uur per week, klasse 1 in de vorm van een Persoonsgebonden budget (Pgb). In 2010 ontving eiser een Pgb dat was berekend op basis van een uurtarief van € 17,20 Bij brief van 15 december 2009 heeft Menzis, namens verweerder, aan alle houders van een Pgb medegedeeld dat het uurtarief voor hulp bij het huishouden voor minder dan zeven uur per week, met ingang van 1 januari 2010, zal worden vastgesteld op € 15 per uur. Voor hulp bij het huishouden van zeven uur of meer per week geldt een uurtarief van € 17,20. Voor degenen die, zoals eiser, op 15 december 2009 een hulp in de vorm van een Pgb ontvangen, geldt een overgangsregeling met dien verstande dat het nieuwe tarief gaat gelden met ingang van
1 januari 2011. Bij het besluit van 27 december 2010 is aan eiser een Pgb toegekend van
€ 3.679,32 voor het jaar 2011.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser met het toegekende Pgb kwalitatief verantwoorde hulp bij het huishouden kan inkopen waarmee hij voldoende wordt gecompenseerd in de door hem ondervonden beperkingen bij het verrichten van huishoudelijk werk. Voor zover het bezwaar van eiser zich richt tegen het beleid van verweerder waarbij het uurtarief is vastgesteld, heeft verweerder het bezwaar niet ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft het bestreden besluit gemotiveerd bestreden. Op zijn stellingen zal de rechtbank hierna, voor zover nodig, nader ingaan.
De rechtbank overweegt eerst, ambtshalve, dat verweerder het bezwaar van eiser voor zover dat was gericht tegen het beleid waarbij de tarieven voor huishoudelijke hulp zijn vastgesteld, terecht niet ontvankelijk heeft verklaard. Op grond van artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 7:1 van de Awb kan, onder andere, geen bezwaar worden gemaakt tegen een besluit, inhoudende een beleidsregel.
De rechtbank leest het beroep van eiser verder aldus dat eiser bestrijdt dat hij met het aan hem toegekende Pgb, dat is berekend op basis van een uurtarief van € 15, voldoende kwalitatief verantwoorde huishoudelijke hulp kan inkopen. In dit verband heeft eiser nog verwezen naar het volgens hem onterechte onderscheid in tarifering van de huishoudelijke hulp in die zin dat voor hulp van minder dan zeven uur per week een tarief geldt van € 15 en voor hulp voor zeven uur of meer per week een tarief van € 17,20 (met ingang van 1 januari 2011 geïndexeerd naar € 17,58).
De rechtbank kan eiser in zijn betoog niet volgen, zulks reeds niet vanwege het feit dat eiser ter zitting heeft verklaard dat zijn huishoudelijke hulp al jaren € 12,50 per uur ontvangt voor de huishoudelijke werkzaamheden waarvoor hij is geïndiceerd. Gelet hierop kan de rechtbank eiser evenmin volgen in zijn stelling dat als gevolg van de verlaging van het uurtarief tot € 15, de “andere” werkzaamheden van de hulp, zoals klusjes in en rondom huis, zullen blijven liggen. Eisers stelling ter zitting dat hij het hem toegekende Pgb ook mag aanwenden voor andere dan huishoudelijke werkzaamheden volgt voorts niet uit het terzake geldende beleid van verweerder. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser met het per 1 januari 2011 vastgestelde tarief ruimschoots wordt gecompenseerd in zijn beperkingen. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat uit de door verweerder uitgevoerde marktverkenning onder aanbieders van huishoudelijke hulp eveneens voldoende naar voren is gekomen dat voor het vastgestelde tarief huishoudelijke hulp kan worden geleverd voor minder dan zeven uur per week.
Gelet op het vorenoverwogene behoeft de vraag of verweerder al dan niet terecht twee verschillende tarieven heeft vastgesteld, geen bespreking meer. Hetgeen eiser meer en overigens gesteld heeft, kan de rechtbank evenmin tot een ander oordeel leiden.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, voorzitter, en mr. E.C. Ruinaard en mr. J.A. van Schagen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Kjellevold - Hoegee, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2011.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 20 september 2011