Parketnummer : 05/730427-11
Zittingsdatum : 5 juli 2011
Proces-verbaal van terechtzitting
Tegenwoordig:
politierechter mr. M.G.J. Post,
griffier W.J.H.M. Klaassen.
Als officier van justitie is aanwezig mr. B. Molenaar.
De politierechter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De politierechter stelt de identiteit van de verdachte vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Als raadsman van verdachte is ter zitting aanwezig mr. B.A. Elings, advocaat te Tiel.
De politierechter vermaant verdachte oplettend te zijn op hetgeen zij zal horen en deelt haar mede dat zij niet tot antwoorden is verplicht.
De officier van justitie draagt de zaak voor.
De politierechter deelt de korte inhoud van de stukken van het voorbereidend onderzoek mee, waaronder:
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nr. PL083F 2011028651, d.d. 22 maart 2011, opgemaakt door verbalisanten van de regiopolitie Gelderland-Zuid, district De Waarden, met bijlagen;
- een beschikking van de Rechtbank Arnhem, sector Familie en Jeugd, d.d. 21 december 2009, met zaakgegevens 193260/FA RK 09-13070;
- een vonnis van de Rechtbank Arnhem, sector Civiel recht, d.d. 21 april 2010, met zaaknummer/rolnummer 198211/KG ZA 10-218;
- een beschikking van de Rechtbank Arnhem, sector Familie en Jeugd, d.d. 17 november 2010, met zaakgegevens 205975/OR RK 10-161;
- een uittreksel uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst gedateerd 22 maart 2011, betreffende verdachte.
De verdachte verklaart ter terechtzitting, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik een aantal malen de kinderen niet heb meegegeven aan M. [de vader], maar daar was een goede reden voor.
De politierechter deelt zakelijk weergegeven mee:
Ik heb een brief van de raadsman gezien van 22 juni 2011 waarin wordt verzocht om dhr. P. [naam] als getuige te doen oproepen. De officier van justitie heeft dit vooralsnog niet gedaan.
De raadsman van verdachte deelt zakelijk weergegeven mee:
Op dit moment kan ik volstaan met te zeggen dat ik dit op dit moment niet zo nodig vind, gezien mijn pleidooi. Anders kan daar altijd nog toe worden overgegaan.
De echtscheiding is afgerond. Er ligt een beschikking van de rechtbank waarin een omgangsregeling is vastgelegd. Er is tussentijds een kort geding geweest, en de voorzieningenrechter heeft daarin bepaald dat cliënte moet meewerken aan de omgangsregeling. Deze omgangsregeling loopt nu weer.
De verdachte deelt zakelijk weergegeven mee:
Het klopt dat de voorzieningenrechter heeft bepaald dat ik moet meewerken aan de omgangsregeling. Dit houdt in dat de kinderen bij de vader zijn zoals in de beschikking is bepaald.
De raadsman van verdachte deelt zakelijk weergegeven mee:
In november is er een omgangsregeling vastgesteld en die heeft ook gelopen. Daar heeft cliënte om haar moverende redenen in maart van gezegd dat ze daarmee stopte. Toen heeft de heer [de vader] aangifte gedaan. De voorzieningenrechter heeft in het kort geding bepaald dat de omgangsregeling toch moet worden nagekomen. Op 15 juni 2011 was de mondelinge behandeling en op 17 juni 2011 hebben de kinderen hun vader al voor het eerst weer gezien.
De verdachte deelt zakelijk weergegeven mee:
Ik heb de kinderen altijd meegegeven, behalve na twee incidenten met onze twee jongste dochters. En daarnaast heeft de heer [de vader] de kinderen vorig jaar in de zomer vier maanden niet gezien.
U houdt het proces-verbaal van bevindingen, op pagina 27 voor, waarin staat dat er aangifte is gedaan van vier data waarop de kinderen niet zijn meegegeven en dat hij ze in maart 2011 en april 2011 ook niet gezien heeft. Het klopt dat hij de kinderen na maart 2011 niet gezien heeft. Dat was na de beenbreuk van mijn dochtertje. Toen heb ik de omgang gestopt. Daarvoor zijn de kinderen merendeels van de tijd wel naar hun vader gegaan. En ook vanaf 17 juni 2011 weer.
De politierechter deelt zakelijk weergegeven mee:
Ik zie dat verdachte naar aanleiding van de aangifte is verhoord. Ik houd de verklaring van verdachte voor. Zij heeft het over zorgelijke incidenten. Ik zie daarvan in het dossier echter geen bevestiging. De aangever zegt wel dat het dochtertje een been gebroken heeft, maar daar heeft de heer [de vader] een verklaring voor. Dit was in een binnenspeeltuin gebeurd waar het dochtertje zou zijn gevallen.
De raadsman van verdachte deelt zakelijk weergegeven mee:
Ik heb stukken met onder andere een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 15 juli 2010 waarin enkele incidenten worden genoemd die cliënte zorgen baren en die worden bevestigd. Dat gaat inderdaad om juli vorig jaar. Over de incidenten van begin 2011 kan de gezinsvoogd wel het een en ander zeggen. De gezinsvoogd heeft ook de twee incidenten die aanleiding voor cliënte waren om te stoppen met de omgangsregeling besproken met de heer [de vader].
De verdachte deelt zakelijk weergegeven mee:
Ik wilde graag omgang van de kinderen met de heer [de vader], maar dan begeleid. Daar zagen de voorzieningenrechter en Bureau Jeugdzorg echter geen reden toe. Dat vind ik moeilijk. Ik ben er bang voor dat het weer fout gaat. Dat is in het eerste weekend dat de kinderen weer bij de heer [de vader] waren ook weer fout gegaan. Ons jongste dochtertje is weg geweest, ze is in het bos verdwaald en terug gebracht door een vreemde man. Dat gaat een keertje fout.
De raadsman van verdachte deelt zakelijk weergegeven mee:
Er is sprake geweest van een begintermijn waarbij de rechter heeft beslist dat de omgang begeleid door Jeugdzorg moest plaatsvinden. Jeugdzorg heeft alles weer bezien en beoordeeld dat een onbegeleide omgang moest plaatsvinden. Daarom heeft cliënte de omgang gestopt. Toen heeft de voorzieningenrechter beslist dat er onbegeleide omgang kan plaatsvinden.
De politierechter deelt zakelijk weergegeven mee:
Dit soort zaken gaan in principe altijd via het civiele recht. Ik kan niet in het huishouden van verdachte en van de aangever kijken.
De verdachte deelt zakelijk weergegeven mee:
De omgangsregeling is opgepakt, de kinderen gaan gewoon weer naar hun vader. Daar wil ik het bij laten.
Ik heb de kinderen altijd verzorgd en dat is nu nog zo. Ik werk niet buitenshuis. Ik woon tot 1 september 2011 in de echtelijke woning, daarna moet ik een ander huis hebben. Ik ben daar hard mee bezig. De echtelijke woning gaat naar meneer [de vader]. Ik krijg 770 euro per maand aan alimentatie. Daarnaast ontvang ik een kleine leenbijstand van 320 euro van de gemeente. Het lukt niet om daarvan rond te komen. Ik ben verantwoordelijk voor alle lasten en zo. Er zijn geen schulden.
Ik heb het idee dat ik hier zit op basis van dat ik een voorbeeld moet zijn voor alle moeders. Ik heb het idee dat het een heksenjacht is. Dat is niet goed. Er zitten mensen achter me die wachten tot ik publiekelijk te kakken word gezet. Dat staat ook in een krant. Ik vind dat tragisch, dat heb ik niet verdiend omdat ik een goed mens ben. Ik denk niet dat de kinderen omgangscontact met hun vader moeten hebben. Maar dit is opgelegd en daar heb ik me maar naar te voegen. Ik houd mijn hart vast. Ik geef de kinderen aan hem af, hij wil graag op een aimabele manier verder gaan. Ik heb daar geen behoefte aan. Hij begrijpt niet dat het voor mij gewoon over is en ik een nieuwe start moet maken. Door hoe hij zich heeft gedragen heeft hij bepaalde rechten verspeeld. Ik begrijp wel dat hij contact met de kinderen wil.
Er zijn meerdere incidenten geweest en het blijkt gewoon dat hij op de oude voet verder gaat en naar mijn mening niet goed op de kinderen past. Ik denk dat de schade die de kinderen nu hebben opgedaan veel meer komt door wat er in het verleden is geweest. De oudste kinderen hebben last van wat ze in het verleden hebben gezien. Daar hebben ze meer last van dan wat zich nu afspeelt.
De officier van justitie deelt zakelijk weergegeven mee:
De raadsman zegt dat hij het stuk met betrekking tot de omgangsregeling, van juni 2011, niet bij zich heeft. Ik zou het raadzaam vinden om dat stuk aan het dossier toe te voegen. Dat zou mij aanleiding geven om de periode in de tenlastelegging te wijzigen. Als dit stuk niet wordt overgelegd dan zou ik eventueel om een aanhouding willen verzoeken.
De raadsman deelt zakelijk weergegeven mee:
Ik ben niet van plan om dat stuk over te leggen. Dit omdat ik van mening ben met cliënte dat we hier absoluut niet zouden moeten zitten. Als er een reden is om de periode in de tenlastelegging te wijzigen dan moet de officier van justitie dat doen. De voorzieningenrechter heeft beslist dat de omgangsregeling moest worden hervat, dat is op 17 juni 2011 gebeurd.
Op het moment dat we de beschikking over leggen doet de officier van justitie het voorstel om een wijziging tenlastelegging te maken die niet in het belang van cliënte is, en an sich staat er in die beschikking niets dat ik nog niet verteld heb.
De officier van justitie van justitie deelt zakelijk weergegeven mee:
Desondanks zie ik aanleiding om een wijziging tenlastelegging te vorderen. Ik wil verzoeken de behandeling kort te schorsen ten einde deze uit te schrijven.
Na een korte schorsing wordt de behandeling ter terechtzitting hervat.
De officier van justitie deelt zakelijk weergegeven mee:
Ik doe een vordering wijziging tenlastelegging met betrekking tot een nadere precisering van hetgeen nu in de tenlastelegging staat, te weten ‘en/of tot op heden’. De verdachte zegt dat er een uitspraak van de civiele rechter ligt, daterende van 17 juni 2011.
De officier van justitie vordert tevens dat de tenlastelegging zal worden gewijzigd in die zin dat “op/in of omstreeks de periode van 17 november 2010 tot en met 4 maart 2011, en/of tot op heden” dient te worden gewijzigd in "in of omstreeks de periode van 17 november 2010 tot en met 17 juni 2011".
De raadsman deelt zakelijk weergegeven mee:
Ik verzet me tegen de wijziging tenlastelegging, voornamelijk omdat ik van mening ben dat de officier van justitie ruim voldoende mogelijkheden heeft gehad om in het eindproces-verbaal te zien dat de periode langer was dan die vier maanden die er op de tenlastelegging stonden. Ik heb in mijn pleidooi een aantal opmerkingen over de tenlastelegging, onder andere over het gedeelte “tot op heden”.
De politierechter deelt zakelijk weergegeven mee:
De officier van justitie mag ook op dit late tijdstip nog een wijziging tenlastelegging vorderen. Er stond in de tenlastelegging al ‘tot op heden’ en het is niet zo dat we het plotseling over iets heel anders h ebben. Ik zal de vordering toewijzen.
Nadat de raadsman heeft aangegeven niet in te stemmen met deze wijziging doch wel met onmiddellijke voortzetting van de behandeling staat de politierechter de wijziging toe, laat deze door de griffier optekenen in het proces-verbaal van de terechtzitting waarmee de tenlastelegging is komen te luiden als hiervoor omschreven.
De griffier stelt de raadsman een door hem gewaarmerkt afschrift van deze wijziging ter hand.
De verdachte deelt zakelijk weergegeven mee:
De kinderen zijn tot 2 augustus 2011 onder toezicht gesteld. De reden was huiselijk geweld en het grensoverschrijdende gedrag ten aanzien van [kind2], en het feit dat er op dat moment geen omgangsregeling was. Er is mijn inziens niets veranderd sinds er een gezinsvoogd is. Het is zijn taak te waken dat de omgangsregeling loopt.
De officier van justitie voert het woord voor zijn requisitoir en merkt hierbij op, zakelijk weergegeven:
Verdachte heeft in onvoldoende mate gevolg gegeven aan de omgangsregeling, dit kan resulteren tot de situatie als bedoeld in artikel 279 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. Ik wijs op een arrest van de Hoge Raad onder NJ2005 50018. Dit is onttrekking aan het wettig gezag. In het onderhavige specifieke geval heeft de rechter een omgangsregeling vastgesteld en de aangever heeft gezegd dat deze omgangsregeling met voeten getreden is. Daarvan is aangifte gedaan. Daartegenover staat een deels bekennende verklaring van verdachte dat zij in de periode maart-april 2011 een keer de kinderen niet heeft meegegeven. Verdachte zegt dat zij daar redenen voor had. Deze redenen blijken niet uit de stukken zoals deze voorliggen. Er is geen reden om uit te gaan van bijvoorbeeld psychische overmacht.
Ik ben van oordeel dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend is bewezen, te weten dat verdachte een aantal malen in de periode zoals tenlastegelegd geen gevolg heeft gegeven aan de omgangsregeling.
Sinds de recente uitspraak in juni 2011 heeft verdachte weer gevolg gegeven aan de omgangsregeling. Daar ga ik ook vanuit. Dat is ook op straffe van een dwangsom en dat geeft voldoende waarborg. Daar moet ik rekening mee houden. Ik zal mijn eis daarom zoeken in een geheel voorwaardelijke werkstraf. Ik vind het van belang dat verdachte zich er goed van vergewist dat het ook een recht van de vader is om een goede omgangsregeling voor zijn kinderen te hebben.
Ik vorder dat verdachte wordt veroordeeld tot het verrichten van 40 uren werkstraf subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie legt vervolgens zijn vordering aan de politierechter over.
De raadsman van verdachte voert zijn pleidooi overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotitie, die aan dit proces-verbaal is gehecht en waarvan de inhoud als hier ingelast dient te worden beschouwd.
De raadsman deelt zakelijk weergegeven mee:
Ten aanzien van punt 16 in mijn pleitnota wil ik, ten aanzien van de gewijzigde tenlastegelegde periode, opmerken dat de kinderen in die periode wel degelijk omgang hebben gehad met de vader. In de periode zoals tenlastegelegd is er meer wel dan geen omgang geweest tussen de vader en de kinderen.
De officier van justitie repliceert en merkt hierbij nog op, zakelijk weergegeven:
Ik heb ten aanzien van twee punten een reactie. Ten aanzien van punt 22, waarin verdachte zich beroept op afwezigheid van alle schuld ben ik van mening dat dit verweer niet slaagt. Er was geen afwezigheid van alle schuld want verdachte kende namelijk de uitspraak van de rechter dat er invulling aan de omgangsregeling gegeven diende te worden. Dus dat verdachte geen enkele schuld had aan overtreding van dit vereiste gaat niet op. Zij kende de uitspraak.
Is er sprake van overmacht, van een noodtoestand? Verdachte vindt van wel, dat haar handelen gerechtvaardigd was in de gegeven omstandigheden. Verdachte zou niet anders hebben gekund in die situatie. Wanneer spreekt men van overmacht in een situatie van noodtoestand? Dan moet er een concrete noodsituatie ontstaan. Mijn vraag is waar deze concrete noodsituatie dan uit heeft bestaan. Uit de zorgpunten zoals aangevoerd? Maken deze zorgpunten ook dat, als ze zich al zouden hebben voorgedaan, sprake was van een situatie van actuele concrete nood? Ik vind dat dit onvoldoende onaannemelijk is gemaakt. Een beroep op een noodtoestand kan niet gehonoreerd worden.
Voor het overige persisteer ik.
De raadsman dupliceert en merkt nog op, zakelijk weergegeven:
Er ligt een rechterlijke uitspraak waarin staat dat er een omgangsregeling moet plaatsvinden. Cliënte wist dus dat ze zich daar aan moest houden. Dit houdt echter niet in dat je weet dat als je je er niet aan houdt je een strafbaar feit begaat. Met name als ook nog een keer de overweging wordt gemaakt, die boven alle wettelijke bepalingen uitstijgt, namelijk dat een ouder dient te zorgen voor bescherming en verzorging van de kinderen. De voorzieningenrechter heeft in eerste instantie geoordeeld dat de overwegingen die gemaakt waren voldoende waren om de omgangsregeling te weigeren. Daarna wordt cliënte in maart geconfronteerd met een beenbreuk van haar dochter tijdens de omgang met vader, en ook dat ze moesten vluchten in verband met een brand in de keuken. Dit maakt voldoende duidelijk dat er sprake is van een concrete noodsituatie. Ten aanzien van de vraag of genoemde incidenten zich hebben voorgedaan verwijs ik naar het stuk van Jeugdzorg waar in de laatste paar regels bevestigd wordt dat de gezinsvoogd die twee incidenten besproken heeft met de heer [de vader]. Dat is in het kort geding ook erkend als incident. De actuele concrete noodsituatie was dus wel degelijk aanwezig, de zorgpunten zijn vastgesteld. In de periode zoals tenlastegelegd heeft wel degelijk omgang plaatsgevonden, dus kan de tenlastelegging niet bewezen worden verklaard.
Indien het tenlastegelegde toch bewezen wordt verklaard dan beroept de verdediging zich er op dat de noodtoestand dient te worden gehonoreerd.
Aan verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken. Verdachte verklaart nog:
Ik heb niets meer te zeggen.
De politierechter sluit daarop het onderzoek en zegt terstond mondeling vonnis te zullen geven.
De politierechter spreekt het vonnis uit ter openbare terechtzitting.
AANTEKENING VAN HET MONDELINGE VONNIS
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 17 november 2010 tot en met 17 juni 2011 te Culemborg, althans in Nederland, opzettelijk een of meer minderjarigen, te weten [kind1], geboren 31 augustus 2007 en/of [kind2], geboren 20 maart 2004 en/of [kind3], geboren 28 februari 2002, heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft verdachte daar toen (telkens) dat kind/die kinderen niet aan M. [de vader] (vader van voornoemde
kinderen) overgedragen.
GEVAL VAN BEWEZENVERKLARING
2a. Beoordeling van het gevoerde verweer
Door de raadsman is in het pleidooi onder punt 20 gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat het niet meewerken aan de omgangsregeling niet kan worden gekwalificeerd als ‘onttrekken van een minderjarige aan het wettelijk over hem gesteld gezag’, en dat als de kinderen bij moeder zijn de vader nog steeds gezag heeft. De raadsman stelt dat gezag niet afhankelijk is van de plaats waar de kinderen zich bevinden. De raadsman haalt daarbij de uitspraak van het Gerechtshof te s-Hertogenbosch, d.d. 29 september 2009 onder LJN BK9072, aan.
De politierechter overweegt ten aanzien van het gevoerde verweer als volgt, en verwijst daarbij naar de uitspraak van de Hoge Raad, LJN AR8250.
Uit voornoemde uitspraak van de Hoge Raad blijkt dat het niet houden aan de omgangsregeling die is vastgesteld bij rechterlijke beslissing wel degelijk onttrekken aan het gezag is.
De politierechter overweegt daarbij dat het in de onderhavige zaak ook niet om een enkele keer ging maar om een periode van enkele maanden, zodat op papier de vader wellicht gezag had maar hem de uitoefening ervan feitelijk onmogelijk is gemaakt.
De politierechter verwerpt het verweer.
Door de raadsman is in het pleidooi onder punt 16 gesteld dat blijkt dat in de periode van 6 november 2010 tot en met 27 februari 2011 wel degelijk omgang heeft plaatsgehad tussen de vader en de kinderen en dat verdachte de omgang pas op 4 maart 2011 voor het eerst weer geweigerd heeft.
De politierechter overweegt ten aanzien van het gevoerde verweer als volgt.
Op zich zelf zijn omstandigheden denkbaar waarin ook het éénmaal de omgangsregeling niet naleven voldoende is om tot een bewezenverklaring te komen van het onttrekken aan het gezag. Het verweer van de raadsman op dit punt ziet echter op een periode die niet bewezen wordt verklaard, zodat dit verder geen bespreking behoeft.
2. Alle gebezigde bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring
De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het haar tenlastegelegde feit, te weten het opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem of haar gesteld gezag in de periode van maart 2011 tot 17 juni 2011 meermalen heeft gepleegd.
De politierechter bezigt tot bewijs ten aanzien van het feit de inhoud van de navolgende wettige bewijsmiddelen:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik een aantal malen de kinderen niet heb meegegeven aan M. [de vader].
U houdt het proces-verbaal van bevindingen, op pagina 27 voor, waarin staat dat er aangifte is gedaan van vier data waarop de kinderen niet zijn meegegeven en dat hij ze in maart 2011 en april 2011 ook niet gezien heeft. Het klopt dat hij de kinderen na maart 2011 niet gezien heeft. Dat was na de beenbreuk van mijn dochtertje. Toen heb ik de omgang gestopt. Daarvoor zijn de kinderen merendeels van de tijd wel naar hun vader gegaan. En ook vanaf 17 juni 2011 weer.
Het klopt dat de voorzieningenrechter heeft bepaald dat ik op straffe van een dwangsom moet meewerken aan de omgangsregeling. Dit houdt in dat de kinderen bij de vader zijn zoals in de beschikking is bepaald.
- het in de wettelijke vorm door de verbalisant L.C. [verbalisant] van de regiopolitie Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, mutatienummer PL083G 2011023906-1, gesloten op 9 maart 2011-09-21, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
- de ten overstaan van voornoemde verbalisant door aangever M. [de vader] op 4 maart 2011 te 19.28 uur afgelegde verklaring (blz. 46 t/m 49):
Tussen vrijdag 4 maart 2011 te 11.50 uur en maandag 7 maart 2011 te 09.00 uur werd op de [adres] een feit terzake overige misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid gepleegd.
Ik doe aangifte van onttrekking van mijn kinderen uit de ouderlijke macht.
Ik ben 30 december 2010 officieel gescheiden van mijn ex-partner, S. [verdachte]. Al ruim voor de scheiding zijn wij apart gaan wonen. Uit ons huwelijk zijn drie kinderen geboren. Sinds dat de relatie tussen ons beëindigd is verloopt de omgangsregeling voor mijn kinderen moeilijk. Ik heb inmiddels al driemaal aangifte gedaan tegen mijn ex voor het onttrekken van de kinderen uit de ouderlijke macht.
Vandaag, 4 maart 2011 omstreeks 11.50 uur, zou ik mijn jongste dochter op komen halen. Ik heb bij de woning van mijn ex aangebeld maar er werd niet open gedaan. Ik ben toen naar de school van mijn middelste dochter gegaan. Hier was zij niet en ik kreeg te horen dat mijn ex gebeld had met de school met de mededeling dat mijn dochter niet op school zou komen vandaag. Mijn oudste zoon zou vandaag om 16.15 uur met de taxi, na school, bij mij thuis afgezet worden. Dit is ook niet gebeurd. Ik heb nu dus niet de kinderen bij mij dit weekend terwijl ik volgens de omgangsregeling wel recht heb op de kinderen dit weekend.
- het in de wettelijke vorm door de verbalisant N. [verbalisant] van de regiopolitie Gelderland-Zuid, het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, mutatienummer PL083F 2011028651-15, gesloten op 12 april 2011, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
- Op 12 april 2011 heb ik een onderzoek ingesteld op locatie de [adres], waarbij het volgende is bevonden.
In het systeem zijn een aantal meldingen genoteerd door het Service Centrum of de Meldkamer van de politie te Nijmegen, van verdachte [verdachte] en aangever [de vader].
Aangever [de vader] heeft nog vier keer meldingen gemaakt van het feit dat zijn ex-vrouw, verdachte [verdachte], de kinderen heeft onttrokken aan het ouderlijk gezag. Deze vier meldingen hebben plaatsgevonden nadat de aangiften in behandeling zijn genomen door ons.
De eerste melding heeft op 11 maart 2011 plaatsgevonden. Aangever heeft verklaard dat hij op vrijdag 11 maart 2011 omstreeks 12.00 uur zijn kinderen zou gaan ophalen, hij kreeg geen gehoor bij de woning van zijn ex-vrouw.
De tweede melding is vastgelegd op 18 maart 2011. Aangever [de vader] zou de kinderen op vrijdag 18 maart 2011 omstreeks 12.00 uur op komen halen bij de woning van verdachte [verdachte]. Bij de woning aangekomen bleek aangever de kinderen niet te mogen zien.
De derde melding is gemaakt op 25 maart 2011. Aangever is wederom naar de woning van zijn ex-vrouw gegaan. Aldaar, op vrijdag 25 maart 2011 omstreeks 12.00 uur kreeg de aangever te horen dat hij zijn kinderen niet mocht zien.
De vierde melding is gemaakt op 1 april 2011. Aangever heeft aangegeven op vrijdag 1 april 2011 zijn kinderen op te willen halen bij zijn ex-vrouw. Hij heeft hier geen gehoord gekregen.
- De beschikking van de Rechtbank Arnhem, Sector Familie en Jeugd, d.d. 17 november 2010, zaakgegevens 205975/OR RK 10-161, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
In de zaak van [verdachte] (nader te noemen: de moeder) tegen [de vader] (nader te noemen: de vader).
Uit het huwelijk van partijen zijn de volgende minderjarigen geboren:
- [kind3], geboren op 28 februari 2002 te Nieuwegein;
- [kind2], geboren op 20 maart 2004 te Nieuwegein;
- [kind1], geboren op 31 augustus 2007 te Nieuwegein.
Bij echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 24 september 2010 is echtscheiding uitgesproken.
Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat partijen het er over eens zijn dat er een zorgregeling tussen de vader en de minderjarigen dient te worden vastgesteld.
De rechtbank stelt vast als regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders dat de minderjarigen op de volgende tijdstippen bij de vader zullen verblijven:
- even weken: van vrijdag 12:00 uur tot 17:00 uur;
- oneven weken: van vrijdag 12:00 uur tot zondag 18:00 uur;
- alsmede de helft van de vakanties en feestdagen door partijen in overleg te bepalen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijf¬fouten voorko¬men, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Door de inhoud van voormelde bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot bewijs van het feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft de politierechter de overtuiging verkregen en acht de politierechter bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
zij in de periode van 17 november 2010 tot en met 17 juni 2011 te Culemborg, opzettelijk minderjarigen, te weten [kind1], geboren 31 augustus 2007 en [kind2], geboren 20 maart 2004 en [kind3], geboren 28 februari 2002, heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft verdachte daar toen telkens die kinderen niet aan M. [de vader] (vader van voornoemde kinderen) overgedragen.
4a. Kwalificatie, eventueel met de gronden daarvoor, en de artikelen van de wet, welke worden toegepast
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk een minderjarige ontrekken aan het wettig over hem of haar
gesteld gezag, meermalen gepleegd
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 279.
4b. Strafbaarheid van het feit
Door de verdediging is aangevoerd dat er sprake was van overmacht in de zin van noodtoestand.
Is er sprake geweest van een acute noodsituatie waardoor de keuze gemaakt moest worden tussen naleven van de wet of het naleven van een maatschappelijke plicht?
De politierechter stelt vast dat moeder weliswaar ernstige beschuldigingen heeft geuit naar vader maar dat vader deze heeft ontkend en de beschuldigingen ook niet zijn onderbouwd. Ook de zorgen die moeder heeft geuit over de kinderen vinden slechts beperkt steun in nadere stukken, terwijl niet duidelijk is of de mogelijke problemen van de kinderen alle aan vader te wijten zijn. Voor zover de raadsman bij pleidooi heeft verwezen naar (delen uit) het raadsrapport van de Raad voor de Kinderbescherming is ook dit niet meer dan een weergave van de standpunten van beiden en dateert dit stuk van 15 juli 2010, en dus van ruimschoots voor de bewezen verklaarde periode.
Voorts is door de Voorzieningenrechter bepaald dat de omgangsregeling per 17 juni 2011 weer moet worden hervat, zodat ook daaruit blijkt dat er vooralsnog geen redenen zijn om aan te nemen dat de situatie bij vader thuis en de omgang tussen vader en de kinderen dusdanig zorgelijk is dat moeder over de bewezenverklaarde periode een beroep toekomt op noodtoestand.
5. Beslissing omtrent de strafbaarheid van de verdachte, eventueel met de gronden daarvoor
Door de verdediging is aangevoerd dat er ten aanzien van verdachte afwezigheid van alle schuld (AVAS) is ten aanzien van het recht (zo begrijpt de Politierechter), omdat zij handelde in verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van haar handelen.
De politierechter is van oordeel dat het gezien de onderliggende beschikkingen d.d. 21 december 2009 en 17 november 2010 moeder duidelijk moet zijn geweest dat zij een bij rechterlijke uitspraak bepaalde (voorlopige) omgangsregeling had na te leven, zodat niet valt in te zien waarom zij met het niet naleven van deze regeling verontschuldigbaar zou zijn.
Verdachte is strafbaar, zijnde feiten of omstandigheden welke haar strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten niet aannemelijk geworden.
6. Opgelegde straf of maatregel; Opgave van de bijzondere redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
Veroordeelt verdachte tot
het verrichten van een werkstraf gedurende veertig (40) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, ten¬zij de rechter later anders mocht gelasten.
De rechtbank stelt een proeftijd vast van één (1) jaar.
De tenuitvoerleg¬ging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proef¬tijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op twintig (20) dagen.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is
Deze strafoplegging is in overeenstemming met de persoon van veroordeelde, de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit begaan, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De politierechter overweegt in het bijzonder het navolgende.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte in geval van veroordeling straffeloos dient te blijven omdat het een kwestie betreft die niet thuishoort in het strafrecht en omdat het niet nodig is verdachte op de vingers te tikken. Zij is zich inmiddels voldoende bewust van de noodzaak zich aan de omgangsregeling te houden.
De Politierechter overweegt dat verdachte met haar handelen niet alleen een rechterlijke uitspraak naast zich heeft neergelegd maar ook een vader langere tijd de omgang met zijn eigen kinderen heeft onthouden. Dit is zowel voor de vader als voor de kinderen ingrijpend geweest en de Politierechter ziet dan ook onvoldoende redenen om het handelen van verdachte onbestraft te laten. Gezien het feit verdachte de omgangsregeling inmiddels (onder dreiging van een dwangsom) nakomt en verdachte heeft gehandeld binnen de situatie van een voor beide partijen zeer emotionele echtscheidingszaak zal de politierechter volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke straf en de proeftijd beperken tot de duur van 1 in plaats van 2 jaren.
7. Bijkomende beslissingen, eventueel met de gronden daarvoor.
Vrijspraak van hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard.
De politierechter geeft aan veroordeelde kennis dat zij binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen tegen dit vonnis en maakt veroordeelde opmerkzaam op haar recht om ter terechtzitting van dat rechtsmiddel afstand te doen.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de politierechter en griffier is vastgesteld en ondertekend.