ECLI:NL:RBARN:2011:BT6355

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
31 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
219782
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing conservatoir beslag op zeeschip; toepasselijkheid Beslagverdrag 1952

In deze zaak vorderde de rechtspersoon naar het recht van Mexico, Caballo Frion Arrendadora S.A. de C.V. (CFA), de opheffing van conservatoir beslag dat door Greatship (India) Limited was gelegd op het zeeschip Don Daniel. De vordering was gebaseerd op de stelling dat het beslag niet toegestaan was onder het Beslagverdrag van 1952, omdat de vordering van Greatship niet als een zeerechtelijke vordering kon worden gekwalificeerd. De voorzieningenrechter oordeelde dat het spoedeisend belang bij de vordering van CFA voldoende was aangetoond, aangezien CFA het schip moest afleveren aan Oceanografia, die op haar beurt boetes riskeerde bij niet-tijdige oplevering. De voorzieningenrechter behandelde de vraag of de bepalingen van het Beslagverdrag van toepassing waren op de onderhavige zaak. CFA stelde dat de grondslagen van de vordering van Greatship, zoals onrechtmatige daad en pauliana, niet onder de definitie van een zeerechtelijke vordering vielen. Greatship voerde aan dat het beslag wel degelijk mogelijk was, omdat de Don Daniel feitelijk een in Nederland teboekgesteld schip was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de bepalingen van het Beslagverdrag van toepassing waren en dat de vordering van Greatship op Oceanografia een zeerechtelijke oorsprong had. Uiteindelijk werd geoordeeld dat het beslag op de Don Daniel niet was toegestaan, omdat de vordering van Greatship niet betrekking had op dat schip, maar op de Greatship Dhriti. De voorzieningenrechter besloot de beslagen op de Don Daniel op te heffen en veroordeelde Greatship in de proceskosten van CFA.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 219782 / KG ZA 11-436
Vonnis in kort geding van 31 augustus 2011 tevens herstelvonnis van 9 september 2011
in de zaak van
de rechtspersoon naar het recht van Mexico
CABALLO FRION ARRENDADORA S.A. DE C.V.,
gevestigd te Ciudad Del Carmen, Campeche (Mexico),
eiseres,
advocaat mr. H. Boonk te Rotterdam,
tegen
de rechtspersoon naar het recht van India
GREATSHIP (INDIA) LIMITED,
gevestigd te Mumbai (India) ,
gedaagde,
advocaat mr. C.W. van Putten te Rotterdam.
Partijen zullen hierna CFA en Greatship genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van CFA
- de pleitnota van Greatship.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Greatship is eigenaar van het onder Indiase vlag varende offshore supply schip “Greatship Dhriti” (hierna: het Greatship Dhriti).
2.2. Op 15 augustus 2008 hebben Greatship als vervrachter en Oceanografia als bevrachter een tijdbevrachtingsovereenkomst gesloten. De overeengekomen huurperiode liep van 25 oktober 2008 tot 5 oktober 2010 en is gedurende de looptijd van de overeenkomst verlengd tot 15 november 2010. Oceanografia heeft het schip op 4 december 2010 afgegeven aan Greatship.
2.3. Greatship heeft in Londen een arbitrageprocedure tegen Oceanografia aanhangig gemaakt. Zij stelt een bedrag van ruim $ 2.600.000,00 van Oceanografia te vorderen te hebben, omdat Oceanografia de huurpenningen van het Greatship Drithi voor de periode mei tot 5 december 2010 niet heeft betaald en enkele andere contractuele verplichtingen niet is nagekomen.
2.4. Oceanografia is met De Hoop Lobith International B.V. te Tolkamer (hierna De Hoop Lobith) een overeenkomst aangegaan voor de bouw van uiteindelijk zeven schepen, waaronder een stalen zeeschip met de naam ‘Don Daniel’, met bouwnummer 429 en brandmerk 22497 Z 2009. Ter financiering van deze nieuwbouwschepen heeft Rabobank in 2008 met Oceanografia een overeenkomst van geldlening gesloten. Op het schip Don Daniel is op 11 september 2009 een hypotheek ten gunste van Rabobank gevestigd.
2.5. Omdat Oceanografia haar verplichtingen jegens Rabobank niet nakwam, is in mei 2010 een herstructurering tussen Rabobank en Oceanografia overeengekomen. De herstructurering hield in (a) dat zeven schepen van Oceanografia, waaronder de Don Daniel, in eigendom zouden worden overgedragen aan CFA, een in het kader van de herstructurering opgerichte 99,99% dochtervennootschap van Oceanografia, (b) dat Rabobank via zekerheid over de aandelen (waarbij de aandelen in pand gegeven werden aan een trustmaatschappij) zeggenschap kon uitoefenen in CFA, (c) dat CFA de verplichtingen van Oceanografia uit de overeenkomsten van geldleningen met Rabobank zou overnemen (inclusief de achterstanden in de betaling van rente en aflossing) en (d) dat CFA de verplichtingen uit de overeenkomsten met De Hoop Lobith zou overnemen. Om discussies te vermijden over de vraag of de door hypotheek gedekte lening van Rabobank door de schuldoverneming niet was afgelost, is een recht van tweede hypotheek op de betrokken schepen gevestigd tot zekerheid van de vordering van Rabobank op CFA ad ruim
€ 138.000.000,00.
2.6. De heer [betrokkene] is directeur van zowel Oceanografia als CFA en houder van de niet door Oceanografia gehouden aandelen in CFA. Oceanografia en CFA zijn op hetzelfde adres gevestigd.
2.7. Bij akte van levering van 30 juni 2010, verleden voor notaris mr. J.W.A. Schenk te Amsterdam, zijn de zeven schepen, waaronder de Don Daniel, onder opschortende voorwaarde geleverd aan CFA. Uit een notariële verklaring van genoemde notaris van 5 juli 2010, die in het scheepsregister is ingeschreven, volgt dat de opschortende voorwaarde is ingetreden.
2.8. Uit een uitdraai van 25 augustus 2011 uit de openbare registers in Nederland (kadaster-on-line.kadaster.nl) volgt dat in het register is ingeschreven dat CFA eigenaar is van de Don Daniel en dat op dit schip een recht van hypotheek is gevestigd ten gunste van Rabobank.
2.9. Na daartoe op 17 juni 2011 en op 29 juli 2011 verlof te hebben verkregen van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, heeft Greatship ten laste van CFA en Oceanografia conservatoir beslag ex 737 Rv. laten leggen op de Don Daniel voor een vordering die met inbegrip van rente en kosten is begroot op USD 3.086.000,00. Ten aanzien van Oceanografia heeft Greatship in het beslagrekest gesteld dat Oceanografia toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de tijdbevrachtingsovereenkomst. Op CFA stelt Greatship een vordering van dezelfde omvang te hebben. Volgens Greatship heeft CFA onrechtmatig gehandeld door met Oceanografia samen te spannen om diens vermogensbestanddelen (het zeeschip Don Daniel) aan het verhaal door schuldeisers te onttrekken door de overdracht van dit zeeschip door Oceanografia aan CFA. Greatship beroept zich in het beslagrekest voorts op de vernietigbaarheid van deze overdracht ex artikel 3:45 BW (de actie Pauliana) en op vereenzelviging van CFA met Oceanografia.
2.10. Op 29 augustus 2011 is namens de minister van Infrastructuur en Milieu een Buitengewone Zeebrief ingevolge artikel 12 van de Zeebrievenwet afgegeven, waarin is bepaald dat de Don Daniel gerechtigd is de Nederlandse vlag te voeren en dat de geldigheid van deze zeebrief eindigt op 29 september 2011. Bij brief van 29 augustus 2011 aan de voornoemde minister heeft de advocaat van Greatship verzocht om vervallenverklaring dan wel intrekking van deze Buitengewone Zeebrief. Ten tijde van de zitting in kort geding was nog niet gereageerd op het intrekkingsverzoek.
3. Het geschil
3.1. CFA vordert dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
- primair: de door Greatship op de Don Daniel gelegde beslagen opheft,
- subsidiair: voor zover de voorzieningenrechter van mening mocht zijn dat de beslagen kunnen blijven liggen, Greatship veroordeelt tot het stellen van tegenzekerheid door een deugdelijke Nederlandse bank voor de schade die CFA als gevolg van het beslag lijdt, tot een maximum van USD 3.086.000,00 (met bepaling dat eventuele geschillen over de bewoording van de door de betreffende bank toegezegde garantie zullen worden voorgelegd aan de voorzieningenrechter van de rechtbank te Arnhem) binnen 24 uur na betekening van dit vonnis aan de advocaat van Greatship, bij gebreke waarvan het beslag automatisch wordt opgeheven na afloop van de termijn van 24 uur, met veroordeling van Greatship om bij opheffing van de beslagen die formaliteiten te verrichten die nodig zijn om de opheffing feitelijk te effectueren, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,00 per uur, - primair en subsidiair: met veroordeling van Greatship in de kosten van het geding.
3.2. Aan de gevorderde opheffing van de beslagen legt CFA - kort samengevat - primair ten grondslag dat beslaglegging op de Don Daniel op grond van het bepaalde in artikel 3 lid 1 van het Verdrag tot het vaststellen van enige eenvormige regels betreffende het conservatoir beslag op zeeschepen, ondertekend te Brussel op 10 mei 1952 (hierna: het Beslagverdrag) niet is toegestaan. Voor het geval het Beslagverdrag niet van toepassing zou zijn, legt zij subsidiair aan de gevorderde opheffing ten grondslag dat Greatship geen vordering op haar heeft uit hoofde van paulianeus handelen, misbruik van recht of ander onrechtmatig handelen. Ook betwist zij dat er sprake is van vereenzelviging van Oceanografia en CFA.
3.3. Greatship voert gemotiveerd verweer waarop , voor zover van belang, hierna nader wordt ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het spoedeisend belang bij de vordering blijkt voldoende uit de stelling van CFA dat zij de Don Daniel na gereedkomen – het schip is bijna gereed – in bareboatcharter aan Oceanografia dient te geven, waarbij Oceanografia op haar beurt boetes riskeert bij niet tijdige oplevering / nakoming van een met het Mexicaanse olieconcern Pemex gesloten overeenkomst van tijdbevrachting.
Toepasselijkheid Beslagverdrag
4.2. CFA en Greatship verschillen van mening over de toepasselijkheid van het Beslagverdrag. In dat verband is onder meer de volgende bepaling van het Beslagverdrag van belang.
Artikel 8
1. De bepalingen van dit Verdrag zijn in iedere Verdragsluitende Staat van toepassing op elk schip dat de vlag van een Verdragsluitende Staat voert.
4.3. Greatship stelt dat de Don Daniel feitelijk wel een in Nederland teboekgesteld schip is, maar dat er voor de Don Daniel op het moment van het beslag geen nationaliteitsverklaring was afgegeven en dat de teboekstelling in het Nederlandse register niet had mogen plaatsvinden. Ook had er voor de Don Daniel geen Zeebrief op grond van de Zeebrievenwet mogen worden afgegeven. Daarmee betoogt Greatship dat het schip niet de vlag van Nederland voert en daarom een gewone roerende zaak is, waarop het Beslagverdrag niet van toepassing is en waarop beslag wel mogelijk is.
4.4. Greatship onderbouwt dit standpunt met de stelling dat het publiekrechtelijk traject dat kan leiden tot toekenning van nationaliteit aan zeeschepen (in aanbouw) – neergelegd in het Wetboek van Koophandel (hierna: WvK), de Zeebrievenwet, het Uitvoeringsbesluit Zeebrievenwet 1926 en het Besluit Nationaliteitstoets Zeeschepen – de eis stelt dat er ‘overwegend Nederlandse belangen’ moeten zijn betrokken voor toekenning van de Nederlandse nationaliteit (zie artikel 1, lid 1, sub 1a en b van het Uitvoeringsbesluit Zeebrievenwet 1926). Verder verwijst Greatship naar de MvT op de vaststelling van regels omtrent de publiekrechtelijke registratie van zeeschepen in Nederland (Wet Publiekrechtelijke Registratie Zeeschepen, hierna: WPRZ), waar als motief voor voorliggende, nieuwe wetgeving volgens haar onder meer wordt genoemd: ‘de wezenlijke band tussen zeeschip en het land Nederland inhoud geven’. De voorwaarden voor nationaliteit voor zeeschepen in aanbouw zijn volgens Greatship ten slotte ingevolge artikel 3.3 WPRZ, leden a en g, identiek aan die van zeeschepen in de vaart. Omdat de Don Daniel in Mexicaanse eigendom is, heeft het schip geen enkele band met de Nederlandse rechtssfeer en had geen nationaliteitsverklaring mogen worden afgegeven, aldus Greatship.
4.5. Dit betoog wordt niet gevolgd. Artikel 312 WvK, waarnaar CFA heeft verwezen, luidt als volgt:
Een schip, dat hier te lande is of wordt gebouwd, wordt als een Nederlandsch schip beschouwd, totdat de bouwer het heeft opgeleverd aan hem, voor wiens rekening het is of wordt gebouwd, of wel het voor eigen rekening in de vaart heeft gebracht.
In artikel 8:194 lid 1 BW is bepaald dat teboekstelling van een in aanbouw zijnd zeeschip slechts mogelijk is, indien het in Nederland in aanbouw is. Dat is ook niet vreemd in verband met het bepaalde in artikel 312 WvK over de nationaliteit van het schip dat in Nederland is of wordt gebouwd. Hetgeen Greatship stelt over het beweerdelijk ontbreken van een band van de Don Daniel met de Nederlandse rechtssfeer of het ontbreken van ‘overwegend Nederlandse belangen’ doet niet af aan de tekst van artikel 312 WvK, die zeer duidelijk is. CFA heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de Don Daniel op het moment van het beslag wel de Nederlandse nationaliteit had en de vlag van een verdragsluitende staat voerde.
4.6. De conclusie is dat de bepalingen van het Beslagverdrag van toepassing zijn op de onderhavige zaak.
4.7. Daaraan doet niet af dat Nederland gebruik heeft gemaakt van de in artikel 10 sub a van het Beslagverdrag weergegeven mogelijkheid om het Beslagverdrag onder meer niet toe te passen op zeerechtelijke vorderingen in de zin van artikel 1 lid 1 sub o van het Beslagverdrag, zijnde ‘geschillen over de eigendom van een schip’ (zie het citaat onder 4.9). In tegenstelling tot hetgeen Greatship in dit verband aanvoert, gaat het geschil tussen Greatship en CFA in de kern niet over de eigendom van de Don Daniel, maar vindt het zijn oorsprong in het mogelijk onrechtmatig onttrekken van verhaalsmogelijkheden op Oceanografia wegens niet-nakoming door Oceanografia van de met Greatship gesloten tijdbevrachtingsovereenkomst.
Uitleg Beslagverdrag
4.8. Volgens CFA vallen de in het beslagrekest genoemde grondslagen van de vordering van Greatship op CFA – te weten onrechtmatige daad, pauliana, misbruik van identiteitsverschil en vereenzelviging – niet onder de definitie van een ‘zeerechtelijke vordering’ en is reeds daarom beslag op de Don Daniel niet toegestaan.
4.9. Dit standpunt wordt niet gevolgd. In het Beslagverdrag is hierover het volgende bepaald.
Artikel 1
In dit Verdrag worden de volgende uitdrukkingen gebezigd in de hierna weergegeven betekenis:
1. 'zeerechtelijke vordering' betekent een vordering voortvloeiende uit:
a. schade, veroorzaakt door een schip in geval van aanvaring of anderszins
b. dood of letsel, veroorzaakt door een schip of in verband met de exploitatie van een schip;
overeenkomsten betreffende het gebruik of de huur van een schip onder een charterpartij of anderszins;
e. overeenkomsten betreffende goederenvervoer per schip onder een charterpartij, cognossement of anderszins;
f. verlies van of schade aan goederen en bagage, vervoerd per schip;leveranties aan een schip van goederen of materiaal ten behoeve van de exploitatie of het onderhoud van het schip, ongeacht de plaats van levering;
l. bouw, herstelling of uitrusting van een schip of dokkosten;
m. lonen van de kapitein, officieren of bemanning;
n. uitgaven van de kapitein en die van verzenders, bevrachters of agenten voor rekening van het schip of zijn eigenaar;o. geschillen over de eigendom van een schip;
p. geschillen tussen medeëigenaars van een schip over eigendom, bezit, exploitatie of exploitatie-opbrengsten van dat schip;
q. hypotheek of 'mortgage' op een schip.
Artikel 2
Op een schip dat de vlag voert van een Verdragsluitende Staat kan binnen het rechtsgebied van een Verdragsluitende Staat slechts beslag worden gelegd terzake van een zeerechtelijke vordering; (…)
Duidelijk is dat de vordering van Greatship op Oceanografia zeerechtelijk van aard is in de zin van artikel 1 lid 1 sub d van het Beslagverdrag. Greatship heeft deze vordering immers gebaseerd op niet nakoming van de overeenkomst van tijdbevrachting. Het feit dat Greatship stelt dat zij deze vordering op Oceanografia ook tegen CFA kan instellen als gevolg van paulianeus / onrechtmatig handelen, laat onverlet dat deze vordering een zeerechtelijke oorsprong heeft. Het mogelijk onrechtmatige doorschuiven van vermogensbestanddelen van Oceanografia naar CFA om verhaal te frustreren, ontneemt daarom, voorlopig geoordeeld, niet het zeerechtelijke karakter aan de vordering.
4.10. Partijen zijn ook verdeeld over de uitleg van artikel 3.1 van het Beslagverdrag.
Artikel 3
1. Onverminderd het bepaalde in het vierde lid van dit artikel en in artikel 10, kan een schuldeiser beslag leggen op het schip waarop de zeerechtelijke vordering betrekking heeft of op elk ander schip dat toebehoort aan degene die op het tijdstip van het ontstaan van de zeerechtelijke vordering eigenaar was van het schip waarop deze vordering betrekking heeft, zelfs wanneer het schip waarop beslag is gelegd gereed is om uit te varen; terzake van een vordering, bedoeld in artikel 1, eerste lid, letter o, p of q, mag evenwel op geen ander schip beslag gelegd worden dan op dat, waarop de vordering betrekking heeft.
4.11. Volgens CFA is op grond van deze bepaling beslag door Greatship op de Don Daniel niet mogelijk, omdat er enkel beslag kan worden gelegd op ‘het schip waarop de zeerechtelijke vordering betrekking heeft’, dus Greatship Dhriti, of ‘elk ander schip van de eigenaar van de het schip waarop de zeerechtelijke vordering betrekking heeft’, dus in dit geval ‘elk ander schip van Greatship’. CFA stelt dat de tekst van het Beslagverdrag zoveel mogelijk naar de letter moet worden uitgelegd en dat het Beslagverdrag weinig ruimte biedt voor interpretatie, zoals is overwogen door het de voorzieningenrechter en het Hof Amsterdam in de zaak Stromboli M / Constanza M. (16 maart 2010, S&S 2011, 26) en recentelijk ook door het Hof Leeuwarden in de zaak Don Alfonso (26 juli 2011, LJN: BR3143). Laatstgenoemde zaak betrof een geschil tussen dezelfde partijen als in de onderhavige zaak, over het beslag door Greatship op een ander door Oceanografia aan CFA overgedragen schip, de Don Alfonso.
4.12. Greatship is daarentegen van mening dat deze bepaling ruimer en in overeenstemming met wat redelijk is moet worden uitgelegd. Redelijk zou volgens Greatship zijn dat in geval van een zeerechtelijke vordering van de vervrachter op de bevrachter ook beslag op schepen van de bevrachter mogelijk is. Het heeft voor de vervrachter immers geen zin om op haar eigen schepen beslag te leggen. Greatship verwijst voor deze ruimere interpretatie naar het arrest Ibn Badis (Hof Den Haag, 5 december 1989, SES 1990, 75), waarin door het Hof als volgt wordt overwogen: ‘naar uit de geschiedenis van de totstandkoming van het Verdrag valt af te leiden, is de strekking van het Verdrag dat een crediteur voor zijn zeerechtelijke vordering beslag moet kunnen leggen op het schip van de debiteur. Door toe te laten dat beslag wordt gelegd op een zusterschip, derhalve een ander schip dan waarop de vordering in kwestie betrekking heeft, stelt het Verdrag in principe niet de voorwaarde van strikte connexiteit tussen de gepretendeerd zeerechtelijke vordering en het beslagen schip’ en tenslotte: ‘nu een beperkte uitleg van artikel 3 i.c. tot het onredelijke resultaat zou leiden dat (…) acht het hof het voor de hand te liggen (…) dat het niet de bedoeling van de verdragsopstellers is geweest een crediteur van een zeerechtelijke vordering de mogelijkheid te ontzeggen tot het leggen van beslag op een schip van de debiteur, op grond van het ontbreken van verband tussen de vordering en het in beslag te nemen schip’. Tegen het arrest Constanza M. van het Hof Amsterdam is volgens Greatship cassatie ingesteld.
4.13. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Voorop dient te staan dat op grond van artikel 31 lid 1 van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht van 23 mei 1969 (Trb. 1972, 51) een verdrag te goeder trouw moet worden uitgelegd overeenkomstig de gewone betekenis van de termen van het Verdrag in hun context en in het licht van voorwerp en doel van het Verdrag.
4.14. Uit de MvT op de Goedkeuring van het Beslagverdrag (Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 110, R 1192) blijkt dat bij de totstandkoming van het Beslagverdrag een compromis is gesloten tussen enerzijds de Engelse opvattingen ter zake van beslag op schepen, te weten: het bevorderen van de bewegingsvrijheid van de vrije scheepvaart en dus beperking van de beslagmogelijkheden, en anderzijds de continentale, met name de Franse opvattingen op dat gebied, te weten: de bescherming van de crediteur, uitmondende in ruime mogelijkheden tot beslag op schepen. Doel van het Beslagverdrag was het stellen van eenvormige regels. Reden voor Nederland om het Beslagverdrag te bekrachtigen was het bevorderen van rechtsgelijkheid binnen de kring van verdragsluitende staten. In de toelichting op artikel 3 van het Beslagverdrag staat niets geschreven over de achtergrond, doel, strekking of betekenis van de woorden ‘het schip waarop de vordering betrekking heeft’. Een situatie als de onderhavige, waar sprake is van een zeerechtelijke vordering op een partij die eigenaar is van een ander schip dan waarop de vordering betrekking heeft, lijkt niet bij de afwegingen betrokken.
4.15. Gelet op de hiervoor gemelde context en doel van het Beslagverdrag en gelet op het ontbreken van verdere toelichting over de betekenis van de woorden ‘het schip waarop de vordering betrekking heeft’ wordt, in navolging van onder meer het Hof Leeuwarden, geoordeeld dat het Beslagverdrag geen ruimte biedt voor interpretatie anders dan overeenkomstig de gewone, letterlijke betekenis van de woorden, omdat er in het belang van de zeescheepvaart zo min mogelijk twijfel behoort te bestaan over de uitleg daarvan. De bewoordingen van artikel 3.1 van het Beslagverdrag zijn zeer duidelijk waar zij aangeven op wiens schepen beslag gelegd kan worden. De bewoordingen van artikel 3 lid 1 in de Franse en Engelse versies van het Beslagverdrag, zoals hieronder weergegeven, zijn al even duidelijk.
Art. 3
1. (…) tout Demandeur peut saisir soit le navire auquel la créance se rapporte, soit tout autre navire appartenant à celui qui était, au moment où est née la créance maritime, propriétaire du navire auquel cette créance se rapporte (…)
Art. 3
1. (…) a claimant may arrest either the particular ship in respect of which the maritime claim arose, or any other ship which is owned by the person who was, at the time when the maritime claim arose, the owner of the particular ship (…)
Ook deze bewoordingen bieden geen aanknopingspunt voor een ruimere interpretatie. Omdat de vordering van Greatship op Oceanografia duidelijk betrekking heeft op de Greatship Dhriti en niet op de Don Daniel, is blijkens deze bepaling, hoe onbillijk dat ook kan lijken, geen beslag mogelijk op de Don Daniel. Voor toepassing van andere regels van nationaal recht, zoals de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, is geen plaats, nu het Beslagverdrag beoogt eenvormige regels te geven op het gebied van internationaal zeerecht.
4.16. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de beslagen op de Don Daniel op grond van artikel 3.1 van het toepasselijke Beslagverdrag niet zijn toegestaan. De vordering tot opheffing van de beslagen is toewijsbaar.
4.17. Greatship zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van CFA worden begroot op:
- dagvaarding € 90,81
- griffierecht € 560,00
- salaris advocaat € 816,00
Totaal €1.466,81
In het kop-staart vonnis van 31 augustus 2011 in deze zaak is Greatship veroordeeld in de proceskosten van CFA ter hoogte van € 1.474,81. Bij de berekening van die kosten is bij vergissing uitgegaan van een griffierecht voor CFA van € 568,00 in plaats van € 560,00. Bij de onderhavige motivering van het kop-staart vonnis zal de kostenveroordeling worden gecorrigeerd.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. heft op de door Greatship ten laste van CFA gelegde beslagen op de Don Daniel
(bouwnummer 429),
5.2. veroordeelt Greatship in de proceskosten, aan de zijde van CFA tot op heden begroot op € 1.466,81,
5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.A. Satijn op 31 augustus 2011, terwijl de motivering van voormelde beslissing en de correctie van de proceskostenveroordeling afzonderlijk op schrift is gesteld op 9 september 2011.