ECLI:NL:RBARN:2011:BT1840

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
6 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/1880 en AWB 10/1881
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet opgegeven inkomsten uit arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 6 september 2011 uitspraak gedaan in de zaken met nummers AWB 10/1880 en AWB 10/1881. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. Y.E. Verkouter, heeft beroep ingesteld tegen besluiten van de Sociale Dienst Bommelerwaard, die de bijstand van eiseres over de periode van 25 december 2002 tot en met 31 maart 2009 heeft ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 98.447,54 heeft teruggevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres haar wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van haar inkomsten uit schoonmaakwerkzaamheden bij particulieren. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de verweerder bevoegd was om de bijstand in te trekken en de kosten terug te vorderen. De rechtbank heeft overwogen dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij recht had op bijstand gedurende de betreffende periode, en dat de door haar overgelegde inkomstenoverzichten niet controleerbaar waren. De rechtbank heeft de beroepen van eiseres ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 10/1880 en AWB 10/1881
uitspraak van de meervoudige kamer van 6 september 2011 in de zaken tussen
[Eiseres], te [woonplaats], eiseres,
(gemachtigde: mr. Y.E. Verkouter),
en
het dagelijks bestuur van de Sociale Dienst Bommelerwaard, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juni 2009 heeft verweerder de bijstand van eiseres over de periode van 25 december 2002 tot en met 31 maart 2009 herzien en met ingang van 25 december 2002 ingetrokken.
Bij besluit van 30 juni 2009 heeft verweerder de gemaakte kosten van (bijzondere) bijstand over de periode van 25 december 2002 tot en met 31 maart 2009 tot een bedrag van
€ 98.447,54 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluiten van 19 april 2010 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de daartegen door eiseres gemaakte bezwaren, conform het advies van de bezwaarschriftencommissie van 23 februari 2010, ongegrond verklaard.
Tegen de bestreden besluiten heeft eiseres afzonderlijk beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2011. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. Verkouter, voornoemd, advocaat te ’s-Hertogenbosch, en L. Malovic-Vujovic, tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door L.J.M. Leerintveld, werkzaam bij Sociale Dienst Bommelerwaard, en N. Glasbergen, sociaal rechercheur Regio Rivierenland Tiel.
Overwegingen
1. Eiseres ontving van 16 juli 2001 tot en met 31 maart 2009 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (Wwb) naar de norm voor een alleenstaande ouder.
2. Naar aanleiding van een anonieme tip dat eiseres zou samenwonen, heeft de Sociale Recherche Regio Rivierenland (SR) op verzoek van verweerder een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verleende bijstand. In dat kader is onder meer dossieronderzoek verricht, hebben observaties en een huisbezoek plaatsgevonden en zijn buurtbewoners en werkgevers van eiseres gehoord. Tevens is eiseres gehoord. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 16 juli 2009. Op basis van de (tussentijdse) resultaten van het onderzoek heeft verweerder de betaling van de bijstand per 1 april 2009 geblokkeerd. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 8 juni 2009 de bijstand van eiseres over de periode van 25 december 2002 tot en met 31 maart 2009 herzien en met ingang van 25 december 2002 ingetrokken op de grond dat eiseres de ingevolge artikel 17 van de Wwb op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Daartoe heeft verweerder overwogen dat eiseres niet heeft gemeld dat zij en haar echtgenoot, [echtgenoot], inkomsten uit arbeid of anderszins hadden. Aan de intrekking heeft verweerder mede ten grondslag gelegd dat de echtgenoot van eiseres een spaarrekening met een onbekend saldo in Zagreb en tevens twee woningen in Porec (Kroatië) had waarvan één tegen betaling werd verhuurd aan toeristen voor € 450 per week. Met toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wwb heeft verweerder voorts bij besluit van 30 juni 2009 de over de periode van 25 december 2002 tot en met 31 maart 2009 gemaakte kosten van (bijzondere) bijstand ten bedrage van € 98.447,54 van eiseres teruggevorderd. Verweerder heeft deze besluiten in bezwaar gehandhaafd.
Ten aanzien van de intrekking van de bijstand (AWB 10/1881)
3. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres de op haar rustende wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden doordat zij ten tijde hier van belang geen melding heeft gemaakt van het – voor de verlening van bijstand van belang zijnde – feit dat zij inkomsten uit arbeid (schoonmaakwerkzaamheden bij particulieren) had.
4. Naar vaste rechtspraak levert schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat in het geval wel aan de inlichtingenverplichting zou zijn voldaan over de betreffende periode recht op (aanvullende) bijstand bestond.
5. Eiseres is daarin niet geslaagd. Daartoe overweegt de rechtbank dat het door eiseres bij brief van 7 januari 2010 overgelegde overzicht van haar inkomsten is gebaseerd op aannames (van de diverse werkgevers) die niet controleerbaar en verifieerbaar zijn, in het bijzonder geldt dit voor de startdatum, frequentie en omvang van de werkzaamheden en de inkomsten die daarmee zijn verdiend. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit reeds dat ten tijde van belang het recht op bijstand van eiseres niet kan worden vastgesteld.
6. Verweerder was dan ook bevoegd om met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de Wwb de bijstand van eiseres over de periode van 25 december 2002 tot en met 31 maart 2009 in te trekken. Ten aanzien van de begindatum van de intrekkingsperiode overweegt de rechtbank dat eiseres heeft verklaard dat zij, toen zij begon met haar schoonmaakwerkzaamheden, nog in guldens werd uitbetaald, zodat verweerder deze datum zeker niet ten nadele van eiseres heeft vastgesteld. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Ten aanzien van de terugvordering van de bijstand (AWB 10/1880)
7. Met hetgeen hiervoor is overwogen is gegeven dat verweerder op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wwb bevoegd was de kosten van de over de in geding zijnde periode aan eiseres verleende bijstand van haar terug te vorderen. Gesteld noch gebleken is dat verweerder niet in overeenstemming met zijn beleid tot terugvordering van de kosten van bijstand is overgegaan. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de hierbij rechtstreeks betrokken belangen in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid of dat er sprake was van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder met overeenkomstige toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Awb van zijn beleid had moeten afwijken. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de door eiseres aangehaalde uitspraak van de CRvB van 21 april 2009, LJN: BH9423, in dit geval toepassing mist. De terugvordering is immers niet gebaseerd op vermogen boven de vrijlatingsgrens.
Conclusie
8. De beroepen zijn ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank
verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, voorzitter, en mr. H.J. Klein Egelink en mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. van der Stroom, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 6 september 2011.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 6 september 2011.