zaaknummer / rolnummer: 191768 / HA ZA 09-1930
Vonnis van 31 augustus 2011
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JUSTUS MAGNUS B.V.,
gevestigd te Wijchen,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[ged.1conv./eis.1reconv.].,
gevestigd te [vest./woonplaats],
2. [ged.2conv./eis.2reconv.],
wonende te [vest./woonplaats],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[ged.3conv./eis.3reconv.],
gevestigd te [vest./woonplaats],
4. [ged.4conv./eis.4reconv.],
wonende te [vest./woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. T. van der Meeren te Nijmegen.
Eiseres zal hierna Justus Magnus worden genoemd. Gedaagden zullen tezamen [gedn.conv./eis.reconv.] genoemd worden dan wel afzonderlijk [ged.1conv./eis.1reconv.], [ged.2conv./eis.2reconv.], [ged.3conv./eis.3reconv.]. en [ged.4conv./eis.4reconv.].
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 juni 2011
- de akte uitlating voortzetting procedure van Justus Magnus
- de akte van [gedn.conv./eis.reconv.]
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in conventie en in reconventie
2.1. In het tussenvonnis van 1 juni 2011 (hierna te noemen het tussenvonnis) is de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door beide partijen omtrent het verdere verloop van de zaak, waaronder de wijze en de volgorde van bewijslevering door enerzijds Justus Magnus en anderzijds [gedn.conv./eis.reconv.]
2.2. Beide partijen hebben vervolgens aangegeven dat er moet worden voortgeprocedeerd. Zij hebben allebei de wens uitgesproken om bewijs te leveren op de door de rechtbank in het tussenvonnis aangegeven onderdelen. Zij verschillen echter wel van mening over de volgorde waarin bewijslevering plaats moet vinden.
2.3. In haar akte uitlating voortzetting procedure heeft Justus Magnus naar voren gebracht dat het haar zinvol lijkt dat eerst [gedn.conv./eis.reconv.] in de gelegenheid worden gesteld tot het leveren van bewijs (onder meer) ten aanzien van de door hen voorgestane uitleg van de zekerheidsclausule alsmede van hun stelling dat Justus Magnus in schuldeisersverzuim verkeerde terzake haar verplichting om zekerheid te stellen tot het bedrag van (het restant van) de openstaande bouwsom. Daarna zou dan bewijslevering plaats kunnen vinden aan de zijde van Justus Magnus ten aanzien van haar stelling dat Lourdes Projecten geen vordering meer op Justus Magnus had (en heeft) waarvoor zij een retentierecht zou kunnen vestigen.
2.4. De rechtbank kan Justus Magnus hierin niet volgen. Zoals reeds in het tussenvonnis is overwogen, komt de rechtbank pas aan bewijs met betrekking tot de uitleg van de zekerheidsclausule en het schuldeisersverzuim toe als vast is komen te staan dat er is voldaan aan de voorwaarden voor het inroepen van het retentierecht. Meer in het bijzonder moet dan eerst vaststaan dat er een opeisbare vordering bestond van Lourdes Projecten op Justus Magnus. Als Justus Magnus er in slaagt te bewijzen dat er geen opeisbare facturen waren op het moment van het uitoefenen van het retentierecht, staat vast dat er een toerekenbare tekortkoming is aan de zijde van Lourdes Projecten. De overige, gestelde, beletselen voor uitoefening van het retentierecht behoeven dan geen bespreking meer. Het ligt dan ook niet voor de hand om eerst bewijs te laten leveren met betrekking tot de overige beletselen om daarna pas bewijs op te dragen omtrent een voorwaarde die in elk geval moet zijn vervuld (te weten die van een opeisbare vordering) voor een retentierecht kan worden uitgeoefend.
2.5. [gedn.conv./eis.reconv.] hebben in dit verband gesteld dat bewijslevering omtrent het bestaan van de vordering van Lourdes Projecten op Justus Magnus in het geheel niet meer nodig (‘overbodig’) is omdat de Raad van Arbitrage al heeft vastgesteld dat er een opeisbare vordering van Lourdes Projecten op Justus Magnus was van EUR 500.000,00. In deze stelling kunnen [gedn.conv./eis.reconv.] echter niet worden gevolgd. De rechtbank is niet gebonden aan dit vonnis, reeds omdat het een vonnis in kort geding betreft. In artikel 257 Rv is vastgelegd dat de beslissingen bij voorraad in kort geding geen nadeel (en ook geen voordeel) toebrengen aan de zaak ten principale. Een beslissing in kort geding heeft geen gezag van gewijsde tussen partijen. Dit geldt ook voor een beslissing in een arbitraal kort geding. Daar komt bij dat de bewijsregels die van toepassing zijn op een civiele procedure als de onderhavige niet van toepassing zijn in de arbitrale procedure. Er zal daarom in deze procedure alsnog bewijs moeten worden geleverd, met in achtneming van hetgeen daaromtrent is bepaald in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
2.6. [gedn.conv./eis.reconv.] hebben verder nog gesteld dat het -vanuit proceseconomisch standpunt- voor de hand ligt dat Justus Magnus allereerst aantoont dat zij überhaupt schade heeft geleden en dat zij deze niet reeds heeft verrekend met vorderingen van (de boedel van) Lourdes Projecten. Indien komt vast te staan dat Justus Magnus geen schade heeft geleden dan heeft Justus Magnus geen enkel belang meer bij een vervolg van de procedure tegen [gedn.conv./eis.reconv.], aldus [gedn.conv./eis.reconv.]
[gedn.conv./eis.reconv.] gaan er daarbij echter aan voorbij dat de vordering van Justus Magnus niet strekt tot vergoeding van een bepaald schadebedrag maar dat zij een verklaring voor recht vordert alsmede een verwijzing naar de schadestaatprocedure. Aan een beslissing tot verwijzing naar de schadestaatprocedure worden geen strenge eisen gesteld. Artikel 612 Rv bepaalt dat de rechter die een veroordeling tot schadevergoeding uitspreekt, de schade in het vonnis begroot voorzover hem dit mogelijk is. Indien begroting in het vonnis niet mogelijk is, spreekt hij een veroordeling uit tot schadevergoeding op te maken bij staat. Voldoende voor de verwijzing naar de schadestaatprocedure is dat Justus Magnus de mogelijkheid van schade aannemelijk maakt. Aan dat criterium is in de onderhavige zaak wel voldaan. Een verplichting om de zaak op dat punt zelf nader te onderzoeken heeft de rechter niet. Dat brengt mee dat er ook geen grond bestaat om in deze zaak eerst aan Justus Magnus op te dragen te bewijzen dat zij schade heeft geleden.
2.7. Een en ander leidt tot de conclusie dat nu eerst aan Justus Magnus zal worden opgedragen te bewijzen dat Lourdes Projecten geen vordering had op Justus Magnus ten aanzien waarvan zij het retentierecht kon inroepen, conform hetgeen is overwogen onder 4.7 in het tussenvonnis. Afhankelijk van de uitkomst daarvan zal ofwel verder bewijs moeten worden geleverd met betrekking tot de gestelde toerekenbare tekortkoming aan de zijde van Lourdes Projecten ofwel verder moeten worden geprocedeerd over de vraag of de toerekenbare tekortkoming aan de zijde van Lourdes Projecten ook leidt tot aansprakelijkheid van haar bestuurders, aandeelhouders en feitelijk beleidsbepalers.
2.8. Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
2.9. Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor de getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen. Een rechtspersoon moet ter zitting vertegenwoordigd zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is tot vertegenwoordiging.
2.10. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie en in reconventie
3.1. draagt Justus Magnus op te bewijzen dat Lourdes Projecten geen vordering had op Justus Magnus ten aanzien waarvan zij het retentierecht kon inroepen,
3.2. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 14 september 2011 voor uitlating door Justus Magnus of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
3.3. bepaalt dat Justus Magnus, indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
3.4. bepaalt dat Justus Magnus, indien zij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op dinsdagen in de maanden oktober tot en met december 2011 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
3.5. bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van de daartoe tot rechter-commissaris benoemde mr. D.T. Boks in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4,
3.6. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
3.7. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen, mr. O. Nijhuis en mr. D.T. Boks en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2011.