ECLI:NL:RBARN:2011:BS7492

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
8 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
724894 CV Expl. 10-9704
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bewindvoerder bij tekortkomingen in de zorgplicht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Arnhem op 8 juli 2011, staat de aansprakelijkheid van een bewindvoerder centraal, specifiek in het kader van artikel 1:444 van het Burgerlijk Wetboek. De eisende partij, die ten tijde van de dagvaarding niet onder bewind stond, heeft de gedaagde partij, de bewindvoerder, aangeklaagd wegens het nalaten om bijzondere bijstand aan te vragen voor de kosten van de bewindvoering. De kantonrechter oordeelt dat de bewindvoerder tekort is geschoten in zijn zorgplicht, wat leidt tot aansprakelijkheid. De kantonrechter verwijst naar het Maclou-arrest van de Hoge Raad, waarin een bijzondere zorgvuldigheidsnorm voor curatoren is geformuleerd, maar stelt dat deze norm niet analoog kan worden toegepast op bewindvoerders. Dit komt omdat de rol van de bewindvoerder verschilt van die van de curator, die vaak met tegenstrijdige belangen te maken heeft.

De rechtbank concludeert dat de gedaagde partij, die eerder was ontslagen wegens slecht bewind, niet heeft voldaan aan de zorg van een goed bewindvoerder. De kantonrechter wijst een schadevergoeding van € 2.493,39 toe aan de eisende partij, vermeerderd met wettelijke rente, en legt de proceskosten op aan de gedaagde partij. De beslissing van de kantonrechter is uitvoerbaar bij voorraad, en het meer of anders gevorderde wordt afgewezen. Dit vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van bewindvoerders en de noodzaak om adequaat te handelen in het belang van hun cliënten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
burgerlijk recht, sector kanton
Locatie Nijmegen
zaakgegevens 724894 \ CV EXPL 10-9704 \ 167 PN
uitspraak van 8 juli 2011
vonnis
in de zaak van
[eisende partij]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. E.E.M. Messink
toevoegingsnummer [nummer]
tegen
[gedaagde partij]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
procederend in persoon
Partijen worden hierna [eisende partij] en [gedaagde partij] genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 april 2011
- de akte van de zijde van [eisende partij] met producties.
2. De verdere beoordeling van het geschil
2.1 De kantonrechter blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van
29 april 2011.
2.2 [eisende partij] heeft bij akte gesteld dat hij ten tijde van het indienen van de dagvaarding niet meer onder bewind stond. Het bewind dat werd uitgeoefend door [bewindvoerder X] is op 1 juni 2009 opgeheven. Op 21 december 2010 is hij opnieuw onder bewind gesteld, waarbij [bewindvoerder Y] als bewindvoerder is benoemd. Hij heeft een verklaring van [bewindvoerder Y] in de procedure gebracht waarin staat dat zij toestemming geeft voor het voeren van deze procedure.
[gedaagde partij] heeft hier niet meer op gereageerd.
2.3 Vast staat dat [eisende partij] ten tijde van het indienen van de dagvaarding niet onder bewind stond. Dit maakt dat [eisende partij] op dat moment als eisende partij kon optreden. Nu [eisende partij] tijdens de procedure onder bewind is gesteld, valt de procedure vanaf dat moment onder de vertegenwoordigingsbevoegdheid (artikel 1:441 lid 1 BW) van [bewindvoerder Y] als bewindvoerder. Ingevolge artikel 1:438 lid 2 BW mag [eisende partij] zelf beschikkingshandelingen verrichten wanneer hij toestemming heeft gekregen van zijn bewindvoerder. Nu die toestemming is gegeven, mag [eisende partij] in deze procedure verder zelfstandig optreden.
2.4 De persoonlijke aansprakelijkheid van een ingevolge titel 19 van boek 1 Burgerlijk Wetboek (BW) aangestelde bewindvoerder moet worden getoetst aan artikel 1:444 BW. Volgens dat artikel is een bewindvoerder jegens een rechthebbende aansprakelijk indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder tekort schiet, tenzij die tekortkoming hem niet kan worden toegerekend. Wat onder ‘zorg van een goede bewindvoerder’ wordt verstaan, is niet nader toegelicht. [eisende partij] stelt dat [gedaagde partij] als deskundige de verplichting had om zijn belangen goed te behartigen. Er is geen sprake van een speciale zorgvuldigheidsnorm voor bewindvoerders. Hoewel de Hoge Raad in zijn arrest van 19 april 1996 (NJ 1996,727, Maclou-arrest) een bijzondere zorgvuldigheidsnorm voor de persoonlijke aansprakelijkheid van de curator heeft geformuleerd, is voor analoge toepassing van deze bijzondere zorgvuldigheidsnorm geen plaats. Deze norm moet namelijk gelezen worden tegen de achtergrond van de specifieke taak van de curator, waaruit volgt dat deze soms tegenstrijdige belangen moet behartigen en ook rekening moet houden met belangen van maatschappelijke aard. Dat is niet het geval bij de taak van de bewindvoerder bij een meerderjarigenbewind. Hieruit volgt dat er geen specifieke invulling is van de zorgplicht voor de bewindvoerder. In casu staat echter vast dat in de beschikking van 22 september 2008 aan [gedaagde partij] ontslag is verleend wegens een gewichtige reden van artikel 1:448 lid 2 BW. Onweersproken is gesteld dat deze gewichtige reden gelegen lag in slecht bewind, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat slecht bewind aan deze beschikking ten grondslag heeft gelegen. Daaruit valt op te maken dat [gedaagde partij] in de zorg van een goed bewindvoerder is tekortgeschoten. Rest de vraag of de tekortkoming [gedaagde partij] kan worden toegerekend en of [eisende partij] schade heeft geleden die voorvloeit uit de tekortkoming van [gedaagde partij]. Daarvoor kijkt de kantonrechter hierna na de opgevoerde schadeposten afzonderlijk.
2.5 Bijzondere bijstand
[eisende partij] verwijt [gedaagde partij] dat hij geen bijzondere bijstand voor hem heeft aangevraagd voor de kosten van de bewindvoering. Voorop staat dat onweersproken is dat de mogelijkheid bestaat om bijzondere bijstand aan te vragen voor de kosten van bewindvoering. Hoewel [gedaagde partij] heeft aangevoerd dat dit voor [eisende partij] niet mogelijk zou zijn geweest vanwege zijn wisselende inkomsten, heeft [gedaagde partij] dit niet onderbouwd. De kantonrechter is van oordeel dat het op de weg van [gedaagde partij] had gelegen om zijn verweer hieromtrent van de nodige onderbouwing te voorzien, mede gelet op de stelling van [eisende partij] dat het hof dit in andere zaken als een tekortkoming van [gedaagde partij] heeft aangemerkt. Dit maakt dat het verweer van [gedaagde partij] op dit punt wordt verworpen. Uit de ‘aanbevelingen meerderjarigenbewind’ van het Landelijk Overleg Kantonsectorvoorzitters volgt dat het aanvragen van bijzondere bijstand als een taak van de bewindvoerder moet worden gezien. Het niet aanvragen van bijzondere bijstand is dan ook een tekortkoming die [gedaagde partij] als bewindvoerder toegerekend kan worden. Het feit dat de kantonrechter de rekening en verantwoording heeft goedgekeurd, maakt dit niet anders. Het toezicht op de bewindvoering door de kantonrechter is bedoeld om erop toe te zien dat de bewindvoerder in algemene zin uitvoering aan zijn taak geeft. Hierbij gaat het niet om een gedetailleerde controle, maar een controle achteraf. Uit de rekening en verantwoording over 2007 blijkt dat voor 2006 een bedrag van € 561,39 aan bewindvoerderkosten is ingehouden, zodat de kantonrechter het gevorderde bedrag van € 2.493,39 volledig toewijst.
2.6 Ziektekosten
Uit de overgelegde rekening en verantwoording over de jaren 2006, 2007 en 2008 blijkt dat niet alle maandelijkse premies voor de ziektekostenverzekering in die periode zijn betaald. [eisende partij] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde partij] deze ten onrechte niet heeft betaald, waardoor er nu extra kosten zijn ontstaan doordat hij zich niet meer aanvullend kan verzekeren. [gedaagde partij] heeft zich daartegen verweerd met de stelling dat hij vanwege de vaak wisselende inkomsten van [eisende partij] keuzes heeft moeten maken in de betalingen. Dat er onvoldoende inkomsten waren om aan al de betalingsverplichtingen te voldoen, blijkt in ieder geval uit de rekening en verantwoording over het jaar 2007 nu daaruit blijkt dat er meer uitgaven waren dan inkomsten in dat jaar. Hoewel [eisende partij] stelt dat er wel voldoende middelen waren om de ziektekostenpremie te betalen, heeft hij deze stelling niet nader met stukken onderbouwd. Daaruit volgt dat niet is gebleken dat [gedaagde partij] onjuiste keuzes heeft gemaakt met de beperkte middelen die tot zijn beschikking stonden. Dit deel van de vordering wordt dan ook afgewezen.
2.7 Immateriële schadevergoeding
De vordering tot vergoeding van immateriële schade zal worden afgewezen. De toekenning van immateriële schade is alleen mogelijk in de in art. 6:106 BW genoemde gevallen. Daarbij gaat het er in het onderhavige geval vooral om of [eisende partij] in zijn persoon is aangetast. De kantonrechter is van oordeel dat daarvan niet zodanig sprake is dat een immateriële schadevergoeding aan de orde is.
2.8 Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter een bedrag van € 2.493,39 toewijst.
2.9 [gedaagde partij] wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.
De beslissing
De kantonrechter
veroordeelt [gedaagde partij] aan [eisende partij] te betalen een bedrag van € 2.493,39, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 april 2010 tot aan de dag van volledige betaling;
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [eisende partij] begroot op € 493,89 in totaal, welk bedrag bestaat uit € 73,89 aan dagvaardingskosten, € 70,00 aan griffierecht en € 350,00 aan salaris voor de gemachtigde;
bepaalt dat [gedaagde partij] van het totaalbedrag aan proceskosten het door [eisende partij] betaalde griffierecht van € 70,00 en het salaris gemachtigde van € 350,00 moet betalen aan de gemachtigde van [eisende partij] en de explootkosten van € 73,89 aan de griffier van de rechtbank te Arnhem, waarvoor een nota wordt toegestuurd;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. P.E.M. Messer-Dinnissen en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2011.