ECLI:NL:RBARN:2011:BR6961

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
1 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/3637
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beroepen tegen verkeersbesluit inzake Cranenburgsestraat

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 1 september 2011 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van verschillende beroepen tegen een verkeersbesluit van de gemeente Groesbeek. De eisers, waaronder individuele bewoners en milieuorganisaties, stelden beroep in tegen het besluit van 7 juli 2010, waarin werd besloten om het verkeersbesluit van 15 maart 1994 in te trekken en aanpassingen aan de Cranenburgsestraat door te voeren. De rechtbank oordeelde dat enkele eisers niet-ontvankelijk waren omdat zij zich niet in voldoende mate van andere weggebruikers onderscheiden om als belanghebbenden te worden aangemerkt. Dit gold ook voor eisers die geen zienswijze hadden ingediend. De overige beroepen werden ongegrond verklaard, omdat de rechtbank oordeelde dat de gemeente de belangen van de weggebruikers en het milieu voldoende had afgewogen. De rechtbank bevestigde dat de doelstellingen van het verkeersbesluit, zoals het waarborgen van de vrijheid van verkeer en het behoud van de wegen, legitiem waren en dat de genomen maatregelen niet onredelijk waren. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging door de gemeente niet onevenwichtig was en dat de stellingen van de eisers geen doel troffen. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van zienswijzen en de rol van belanghebbenden in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 10/3637, 10/3400, 10/3724, 10/3650, 10/3661, 10/3682, 10/3690, 10/3723 en 10/3203
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 1 september 2011
inzake
1. [naam], eiser 1, wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. M. van Hoorne, werkzaam bij Algemene Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij (ARAG) te Roermond,
2. [namen], eisers 2, wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. S.D. van Reenen, werkzaam bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij te Amsterdam,
3. Werkgroep [naam werkgroep], gevestigd te [plaatsnaam], NABU-Naturschutzstation e.V, gevestigd te Kranenburg (Duitsland), Milieudefensie, gevestigd te Nijmegen, Gelderse Milieufederatie, gevestigd te Arnhem, Fietsersbond Nijmegen, gevestigd te Nijmegen en [naam werkgroep], gevestigd te [plaatsnaam], eisers 3, vertegenwoordigd door [naam],
4. [naam] e.a., eisers 4, wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. J.F.C.M. Mulders, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand te Tilburg.
5. [naam], eiser 5, wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. M. van Hoorne, werkzaam bij ARAG te Roermond,
6. [naam], eiser 6, wonende te [woonplaats],
7. De bewoners van de straat [straatnaam], eisers 7, wonend te [woonplaats], vertegenwoordigd door [naam],
8. [naam], eiser 8, wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. M.A. Tilstra, werkzaam bij Stichting Univé Rechtshulp te Assen,
9. [naam] en [naam], eisers 9, wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door R.J. van Rijn, werkzaam bij ARAG te Leusden,
tevens gezamenlijk aan te duiden als eisers,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groesbeek, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 7 juli 2010.
2. Procesverloop
Met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Awb heeft verweerder met ingang van 24 januari 2007 het ontwerp-verkeersbesluit van 22 januari 2007 strekkende tot opheffing van de gesloten verklaring van de Cranenburgsestraat evenals de daarop betrekking hebbende stukken voor een periode van zes weken ter inzage gelegd.
Bij besluit van 7 juli 2010 heeft verweerder, nadat hij kennis had genomen van de tegen het ontwerpbesluit ingediende zienswijzen, besloten:
I. het verzoek van de gemeenteraden van Groesbeek en Kranenburg in te willigen door het verkeersbesluit van 15 maart 1994 per 1 december 2011 in te trekken,
II. ter uitvoering van de intrekking van het verkeersbesluit per 1 december 2011 de op het wegvak van de Cranenburgsestraat tussen de Ketelstraat en de landsgrens geplaatste verkeersborden model C06 en de bijbehorende onderborden ‘Uitgezonderd landbouwverkeer’ te verwijderen en daarbij ook de fysiek ondersteunende ‘carterrammer’ te verwijderen,
III. op het gedeelte van de Cranenburgsestraat tussen de bebouwde komgrens van Groesbeek en de grensovergang een 60 km/uur zone in te stellen per 1 december 2011 door plaatsing van de borden model A0160zb en A0160ze uit bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 ter hoogte van de landengrens, Boersteeg, Reestraat, Kon. Wilhelminaweg, Dennenkamp en de bebouwde komgrens van Groesbeek,
IV. het 25 meter lange wegvak van de Cranenburgsestraat direct voor de landsgrens gesloten te verklaren voor vrachtverkeer door plaatsing van de borden model C07 uit bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 aan weerszijde van dit wegvlak,
V. de afdeling Openbare Werken, te belasten met de uitvoering van dit besluit.
Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 20 juli 2011. [naam] is daar in persoon verschenen. [naam] en [naam] zijn daar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Van Reenen voornoemd. [naam] is daar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Hoorne voornoemd. [naam] is daar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.A. Tilstra voornoemd. [naam] is daar in persoon verschenen, bijgestaan door M.P.J. de Nijs, een collega van mr. Mulders voornoemd. Werkgroep [naam werkgroep], Naturschutzstation e.V, Milieudefensie, Gelderse Milieufederatie, Fietsersbond Nijmegen en [naam werkgroep] hebben zich daar laten vertegenwoordigen door [naam] voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.R.J. Baneke, advocaat bij Dirkzwager advocaten en notarissen te Nijmegen en H.G. Beumer, werkzaam bij verweerders gemeente.
3. Overwegingen
Ontvankelijkheid
3.1 De rechtbank dient allereerst ambtshalve de ontvankelijkheid van de beroepen te beoordelen.
3.2 In dat kader ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of alle eisers belanghebbenden zijn in de zin van de Awb.
3.2.1 Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken.
3.2.2 Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
3.2.3 Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) meermalen heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 9 maart 2011, LJN: BP7190) wordt een persoon slechts als belanghebbende bij een verkeersbesluit aangemerkt indien hij een bijzonder, individueel belang heeft bij dat besluit, welk belang zich in voldoende mate onderscheidt van de andere weggebruikers.
3.2.4 Vaststaat dat de woning van [naam] en [naam] aan de [adres] zich op geruime afstand van de Cranenburgsestraat bevindt. Niet is gebleken dat het bestreden besluit desondanks directe gevolgen heeft voor de verkeersbeweging ter plaatse van hun woning. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het verkeersbesluit van geen invloed is op de directe woonomgeving van de betreffende eisers, zodat zij zich niet in voldoende mate van andere weggebruikers onderscheiden om als belanghebbenden bij het besluit te worden aangemerkt.
3.2.5 Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de beroepen van [naam] en [naam] niet-ontvankelijk zijn.
3.3 Voorts bepaalt artikel 6:13 van de Awb dat geen beroep bij de administratieve rechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijze als bedoeld in artikel 3:15 van de Awb naar voren heeft gebracht.
3.3.1 De rechtbank stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat de volgende eisers geen zienswijze bij verweerder hebben ingediend naar aanleiding van de bekendmaking van het ontwerpbesluit van 22 januari 2007:
- [naam];
- [naam];
- [naam];
- [namen], alle behorende tot de eisers 7, hiervoor aangeduid als de bewoners van de straat [straatnaam];
- NABU-Naturschutzstation e.V; en
- [naam werkgroep].
3.3.2 De rechtbank is van oordeel dat [naam] en [naam] niet kan worden verweten dat zij geen zienswijze aan verweerder hebben bekend gemaakt nu beide eisers pas (geruime tijd) na afloop van de termijn waarbinnen zienswijzen naar voren konden worden gebracht eigenaar zijn geworden van percelen aan de [adres]. Ten aanzien van de overige hiervoor genoemde eisende partijen zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan kan worden aangenomen dat hen niet kan worden verweten dat zij geen zienswijze hebben ingediend. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat hun beroepen niet-ontvankelijk zijn.
Toetsingskader
3.4 Bij besluiten als het onderhavige geldt het volgende toetsingskader.
3.4.1 Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
3.4.2 Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: Babw) vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
3.4.3 Voorop staat dat het kader waarbinnen een verkeersbesluit moet worden genomen en beoordeeld, is gegeven in artikel 21 Babw gelezen in samenhang in artikel 2 van de WVW 1994. De bevoegdheid tot het nemen van verkeersmaatregelen kent ruime beoordelingsmarges, waarbinnen het daartoe bevoegde bestuursorgaan de belangen die bij het nemen van een verkeersbesluit zijn betrokken tegen elkaar afweegt. Volgens vaste jurisprudentie van de AbRS geldt verder als uitgangspunt dat het treffen van een verkeersmaatregel als een normale maatschappelijke ontwikkeling moet worden beschouwd, waarmee een ieder kan worden geconfronteerd en waarvan de nadelige gevolgen in beginsel voor rekening van de daardoor getroffenen mogen worden gelaten. Dit neemt niet weg dat zich feiten en/of omstandigheden kunnen voordoen, waardoor een individueel belang ten gevolge van een dergelijke maatregel zodanig zwaar wordt getroffen dat een bestuursorgaan, na afweging van de betrokken belangen, niet in redelijkheid tot het treffen van de verkeersmaatregel heeft kunnen overgaan, dan wel het nadeel daarvan niet redelijkerwijs ten laste van de betrokkene dient te blijven. Dat sprake is van dergelijke feiten en omstandigheden dient in beginsel door betrokkene aannemelijk gemaakt te worden. Of zich een zodanige onevenwichtigheid in de belangenafweging voordoet, wordt door de rechter gezien hetgeen hiervoor is overwogen met de nodige terughoudendheid getoetst.
Procedure
3.5 Wat betreft de gestelde procedurele fouten die eisers aan de orde hebben gesteld overweegt de rechtbank als volgt.
3.6 De rechtbank stelt vast dat de bekendmaking van het bestreden besluit door middel van publicatie in een huis-aan-huisblad en weergave op de gemeentelijke website heeft plaatsgevonden. Tevens heeft het besluit ter inzage gelegen. Gelet hierop is het besluit naar het oordeel van de rechtbank op de juiste wijze bekendgemaakt. De daaromtrent geldende wettelijke voorschriften verplicht verweerder niet tot publicatie van het besluit in een Duits huis-aan-huisblad. Deze grond kan dan ook niet slagen.
3.7 Voorts tast de omstandigheid dat er tussen het moment waarop het ontwerp-besluit ter inzage is gelegd en de publicatie van het definitieve besluit een periode van ongeveer drie en een half jaar is verstreken naar het oordeel van de rechtbank de rechtmatigheid van het bestreden besluit niet aan. Hiertoe wordt overwogen dat er bij toepassing van afdeling 3.4 van de Awb geen wettelijke beslistermijn is voorgeschreven. Daarnaast is de rechtbank niet gebleken dat nieuwe ontwikkelingen, die in de periode tussen het ontwerp-besluit en het definitieve besluit hebben plaatsgevonden, niet door verweerder in de besluitvorming zijn meegenomen. Voor zover eisers in hun zienswijzen niet op dergelijke ontwikkelingen hebben kunnen ingaan, hebben zij in beroep voldoende gelegenheid gehad om nieuwe feiten en omstandigheden aan te voeren dan wel op de sinds het ontwerp-besluit naar voren gekomen nieuwe ontwikkelingen te reageren. Eisers zijn dan ook door de duur van de besluitvormingsprocedure niet in hun belangen geschaad. De beroepsgrond faalt in zoverre.
3.8 De rechtbank is van oordeel dat eisers evenmin in hun belangen zijn geschaad doordat het besluit tot stand is gekomen met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb in plaats van het volgen van een bezwaarschriftenprocedure. Gelet op de geschiedenis en totstandkoming van afdeling 3.4 moet deze voorbereidingsprocedure juist een zorgvuldige besluitvorming waarborgen in een geval als de onderhavige, waar veel personen door het te nemen besluit in hun belangen (kunnen) worden getroffen. Evenals in een bezwaarschriftenprocedure het geval is komt bij toepassing van afdeling 3.4 ook de doelmatigheid van het besluit aan de orde en worden alle betrokken belangen afgewogen. Overigens is verweerder – anders dan enkele eisers kennelijk veronderstellen – bij toepassing van de bezwaarschriftenprocedure niet wettelijk verplicht advies in te winnen bij een onafhankelijke bezwaarschriftencommissie. Ook deze grond treft daarom geen doel.
Inhoudelijke beoordeling
3.9 Wat betreft de beroepsgronden die betrekking hebben op de inhoud van het besluit overweegt de rechtbank voorts als volgt.
Doelstelling/noodzaak
3.10 De rechtbank stelt vast dat verweerder – gelet op het hiervoor weergegeven toetsingskader – niet de (absolute) noodzaak van het verkeersbesluit dient aan te tonen, maar de doelstelling(en) daarvan moet vermelden en daarbij moet aangeven welke in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 genoemde belangen aan het besluit ten grondslag liggen en op welke wijze deze belangen tegen andere bij het besluit betrokken belangen zijn afgewogen.
3.10.1 De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder blijkens het bestreden besluit de vrijheid van verkeer, het behoud van en de bruikbaarheid van de wegen en de kwaliteit van het milieu heeft willen waarborgen. Onbetwist is dat deze doelstelling – die met diverse onderzoeken is onderbouwd – overeenkomt met de wens van de raden van de gemeente Groesbeek en Gemeinde Kranenburg.
3.10.2 Op basis van de door verweerder verrichte onderzoeken – waaronder verkeerstellingen – is naar het oordeel van de rechtbank niet onaannemelijk dat sprake is van toenemend grensverkeer. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder op grond van het onderzoek van Goudappel Coffeng naar het potentieel gebruik van de grensovergang in Cranenburgsestraat van september 2009 in combinatie met de resultaten van de schriftelijke enquête naar het grensoverschrijdend verplaatsingsgedrag uit 2004/2005 mocht veronderstellen dat de Ketelstraat, de Bredeweg en de Wylerbaan door de openstelling van de Cranenburgsestraat zullen worden ontlast. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat genoemde onderzoeken onzorgvuldig zijn geweest of dat verweerder om andere redenen niet van de onderzoeksresultaten heeft mogen uitgaan. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in de procedure geen tegenonderzoek is ingebracht dat een andersluidende veronderstelling ondersteunt.
Inrichting en veiligheid
3.11 De rechtbank stelt vast dat de door de openstelling noodzakelijke herinrichting enkel betrekking heeft op het deel van de Cranenburgsestraat gelegen tussen de kruising met de Boersteeg en de grensovergang.
3.11.1 Door diverse eisers is aangevoerd dat de weg aan de Duitse zijde veel breder wordt dan aan de Nederlandse zijde van de grens. De rechtbank is van oordeel dat – wat hier ook van zij – onvoldoende aannemelijk is geworden dat deze omstandigheid tot verkeersonveilige situaties leidt. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking de aan de Nederlandse zijde van de grensovergang te nemen snelheidsbeperkende maatregelen. Voorts acht de rechtbank begrijpelijk dat verweerder heeft gekozen voor een inrichtingstype dat aansluit bij het deel van de Cranenburgsestraat ten westen van de kruising met de Boersteeg. Gesteld is voorts dat de verbreding van de weg niet mogelijk is zonder schade aan bomen te veroorzaken. Nu dit niet nader is onderbouwd gaat de rechtbank aan deze stelling voorbij.
3.11.2 De rechtbank overweegt voorts dat de Afdeling Verkeer Politie Gelderland-Zuid aan haar goedkeuring van de voorgenomen maatregel de voorwaarde heeft verbonden dat de Cranenburgsestraat op een Duurzaam Veilige wijze wordt heringericht. Niet is gebleken dat aan deze voorwaarde niet zal worden voldaan. Vereniging Veilig Verkeer Nederland (VVN) pleit er voor om waar mogelijk het autoverkeer via een zo kort mogelijke route naar een weg van hogere orde – in dit geval de Wylerbaan – te leiden. De rechtbank overweegt dat een dergelijke afwikkeling van het verkeer niet wettelijk verplicht is, maar slechts een advies. Hoewel de door de VVN geadviseerde verkeersafwikkeling wenselijk kan zijn, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank zich op het standpunt kunnen stellen dat de voordelen van deze oplossing niet opwegen tegen het argument dat er door openstelling van de Cranenburgsestraat een kortere route ontstaat naar Kranenburg. Bovendien zal bij de herinrichting van Hettsteeg aan de Duitse zijde van de grens zoals voorzien juist een afwikkeling naar een hoofdweg – zijnde de Hauptstraße – plaatsvinden.
3.11.3 Wat betreft de veiligheid voor de fietsers stelt de rechtbank vast dat er een aparte voorziening wordt getroffen voor fietsers, zoals reeds aanwezig bij het deel van de Cranenburgsestraat ten westen van de kruising met de Boersteeg. Gezien de te verwachten verkeersintensiteit is de voorziene inrichting overeenkomstig de door het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water-, en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (CROW) aanbevolen normen. Overigens zijn deze normen geen wettelijke criteria, maar richtlijnen. Nog daargelaten wat de status is van het door eisers 3 aangehaalde fietsbeleid Stadsregio Arnhem-Nijmegen, is de rechtbank niet gebleken dat de voorgestelde inrichting evident in strijd is met dit beleid.
3.11.4 De rechtbank is dan ook van oordeel dat aannemelijk is dat de verkeersveiligheid met de voorgestelde inrichting thans voldoende is gewaarborgd. Mocht de verkeersintensiteit in de toekomst toenemen, dan neemt de rechtbank aan dat verweerder de situatie opnieuw zal bezien.
Overlast
3.12 Door diverse eisers is aangevoerd dat de reconstructie van de weg tot een toename van de geluidsbelasting zal leiden. Dit aspect is volgens hen door verweerder onvoldoende onderzocht dan wel onvoldoende meegewogen.
3.12.1 De rechtbank stelt vast dat verweerder naar aanleiding van het akoestische rapport “Reconstructie Cranenburgsestraat Boersteeg-landsgrens” van 24 augustus 2007 bij besluit van 13 juli 2010 ten aanzien van vier woningen aan de Cranenburgsestraat hogere waarden heeft vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. Dit besluit is met de uitspraak van de AbRS van 1 juni 2011 (LJN: BQ6845) onherroepelijk geworden. Voor de overige woningen heeft het akoestisch onderzoek aangetoond dat – indien wordt uitgegaan van een “stiller” asfalt – geen sprake is van een overschrijding van de grenswaarden. Door eisers is geen tegenonderzoek ingebracht en de rechtbank is anderzijds ook niet gebleken dat de onderzoeksresultaten onjuist zijn, zodat verweerder deze aan het bestreden besluit ten grondslag mocht leggen. De beroepsgrond faalt in zoverre.
3.13 De door eiser 1 gevreesde lichtoverlast kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin de rechtmatigheid van het bestreden besluit aantasten. Aangezien er geen normen gelden voor lichtoverlast van auto’s, hoefde verweerder hier naar het oordeel van de rechter geen rekening mee te houden. Lichtschijnsel van auto’s moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als een algemeen maatschappelijk verschijnsel. Bovendien had eiser bij de aankoop van zijn woning aan de [adres] – de plannen waren toen immers al in voorbereiding – rekening kunnen en moeten houden met een toekomstige toename van lichtoverlast van auto’s. De beroepsgrond kan dan ook niet slagen.
3.14 Van de zijde van enkele eisers is ook aangevoerd dat het luchtkwaliteitsonderzoek van Royal Haskoning van 19 juli 2007 uitgaat van maximaal 3.800 voertuigen per etmaal, terwijl de Cranenburgsestraat geschikt wordt gemaakt voor maximaal 6.000 voertuigen per etmaal, zodat de resultaten uit dit rapport niet aan het verkeersbesluit ten grondslag gelegd hadden mogen worden. De rechtbank stelt vast dat bij het luchtkwaliteitsonderzoek aansluiting is gezocht bij het te verwachten aantal voertuigen, zijnde maximaal 3.800 voertuigen per etmaal. Dit staat los van hoeveel voertuigen de weg – na herinrichting – technisch kan verwerken (maximaal 6.000). Nu van de zijde van eisers geen tegenonderzoek is ingebracht, waaruit blijkt dat de maximaal te verwachten voertuigen per etmaal hoger is en dat daardoor de luchtkwaliteit verder wordt aangetast tot een onaanvaardbaar niveau, ziet de rechtbank geen reden om niet van de in het luchtkwaliteitsonderzoek genoemde aantallen uit te gaan. Ook deze beroepsgrond faalt.
Natuur en milieu
3.15 Eisers voeren aan dat bij het nemen van het bestreden besluit onvoldoende rekening is gehouden met de flora en fauna in de omgeving van de Cranenburgsestraat.
3.15.1 In dit verband is aangevoerd dat er geen ontheffing is gevraagd voor de steen- en kerkuil. Voorop staat dat voor broedvogels geen ontheffing kan worden verleend. Verder stelt de rechtbank vast dat uit het rapport “Natuurtoets opheffen geslotenverklaring Cranenburgsestraat” van Arcadis van 9 november 2007 blijkt dat mogelijk algemeen voorkomende broedvogels in de omgeving van de weg voorkomen. Er wordt geen melding gemaakt van steen- en kerkuilen.
3.15.2 De rechtbank is van oordeel dat verweerder door het rapport van Arcadis in de besluitvorming te betrekken de gevolgen van het verkeersbesluit voor de natuur en het milieu voldoende heeft meegenomen. Bij of krachtens de WVW is niet voorzien in de bescherming van dieren. Het aspect soortenbescherming dient aan de orde te komen in het kader van de beoordeling of een ontheffing krachtens de Flora- en faunawet is vereist en kan worden verleend. Verweerder is dan ook – anders dan eisers kennelijk veronderstellen – niet verplicht om in het kader van een verkeersbesluit zeker te stellen dat wordt voldaan aan de verplichtingen die gelden op grond van de Flora- en faunawet. Dit laat onverlet dat de gemeente Groesbeek na openstelling van de Cranenburgsestraat voor verkeer het risico loopt met handhavingsverzoeken te worden geconfronteerd. Het handhavingsaspect staat in deze procedure echter niet ter beoordeling van de rechtbank.
3.15.3 Voorts hebben diverse eisers gesteld dat de openstelling van de Cranenburgsestraat tot een doorkruising van een stiltegebied of ecologische verbindingszone leidt. Wat hier verder ook van zij, de rechtbank is van oordeel dat nu andere verbindingswegen ditzelfde gebied doorkruisen verweerder in redelijkheid hieraan voorbij heeft kunnen gaan.
3.15.4 De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat natuur- en milieubelangen door verweerder voldoende zijn meegewogen. Deze beroepsgrond kan dan ook niet slagen.
Alternatieven
3.16 Eisers betogen dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar alternatieven.
3.16.1 Voor zover eisers in dit verband verwijzen naar de conclusies in ‘het Groene Grenzenplan’ van het adviesbureau VIA overweegt de rechtbank dat dit plan niet door verweerder als beleid is overgenomen, omdat het naar het oordeel van verweerder niet volledig is en op punten onuitvoerbaar is.
3.16.2 Voorts maakt de omstandigheid dat niet is gekozen voor een van de door eisers en anderen genoemde alternatieven het genomen verkeersbesluit niet onrechtmatig. Dit zou alleen anders kunnen zijn als het evident is dat een andere oplossing beter is dan het door verweerder gekozen alternatief, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank niet is gebleken. Uit het dossier blijkt dat verweerder het onderzoeksrapport “grensverkeer Groesbeek-Kranenburg”, waarin verschillende alternatieven zijn onderzocht, bij de besluitvorming heeft betrokken. Eisers hebben geen tegenonderzoek ingebracht. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat dit rapport naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder het bestreden besluit niet mede op dit rapport heeft mogen doen steunen. Ook deze beroepsgrond faalt.
Kosten
3.17 Enkele eisers hebben nog gesteld dat er geen garantie is dat de gemeente Groesbeek de noodzakelijke financiële middelen heeft om de voorgenomen herinrichting van de Cranenburgsestraat te kunnen bekostigen. De rechtbank overweegt dat het reserveren van financiële middelen de verantwoordelijkheid is van de gemeenteraad van de gemeente Groesbeek. Niet is gebleken dat de gemeenteraad niet haar verantwoordelijkheid zal nemen. Deze beroepsgrond faalt.
Slotoverwegingen en proceskosten
3.18 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de door verweerder gemaakte belangenafweging niet onevenwichtig is, zodat verweerder in redelijkheid het bestreden besluit heeft kunnen nemen. Hetgeen overigens door en namens eisers is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
3.19 Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eisers tegen het bestreden besluit geen doel treffen. De overige beroepen dienen dan ook ongegrond te worden verklaard.
3. 20 De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
3.21 Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
- verklaart de beroepen van [naam], [naam], [naam], [namen], NABU-Naturschutzstation e.V en [naam werkgroep] niet-ontvankelijk;
- verklaart de overige beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, voorzitter, en mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg en mr. B.N. Crol, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Kjellevold-Hoegee, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2011 .
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 1 september 2011.