RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 11/407
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 30 augustus 2011.
[Eisers], eisers,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. T. Hitzert,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geldermalsen, verweerder,
[Vergunninghouder], vergunninghouder,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door A.H. van Rossum.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 17 december 2010, nummer 103.
Bij besluit van 26 augustus 2010 heeft verweerder aan [Vergunninghouder] (verder: vergunninghouder) een gebruiksvergunning verleend voor het brandveilig in gebruik hebben of in gebruik houden van [perceel] als bed & breakfast.
Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 14 december 2010, bekendgemaakt op 21 december 2010 (hierna: bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 26 augustus 2010, gehandhaafd.
Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft vergunninghouder zich als partij in het geding gesteld.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting op 22 juli 2011.
Eiseres [eiseres] is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. P.S. Kreupeling, advocaat te Amersfoort en kantoorgenoot van mr. T. Hitzert. Verweerder is vertegenwoordigd door ir. M.J. Rutte, werkzaam bij de gemeentelijke brandweer. Vergunninghouder is in persoon verschenen.
3.1. Vergunninghouder is exploitant van het fruitteeltbedrijf [perceel]. Op het perceel bevindt zich onder meer een bedrijfsruimte die vergunninghouder wenst te gebruiken voor het bieden van bed & breakfast-accommodatie met 6 tweepersoonskamers, voor verblijfsrecreatieve doeleinden en het huisvesten van tijdelijke arbeidskrachten die werkzaam zijn in de agrarische sector gedurende het oogstseizoen in de periode van 1 april tot en met 31 oktober. Voor de hiertoe noodzakelijke verbouwing van de bedrijfsruimte is door verweerder bij besluiten van 17 maart 2009 en 26 maart 2009 achtereenvolgens ontheffing als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en bouwvergunning verleend. De ontheffing had daarnaast betrekking op diverse activiteiten, waaronder het aanbieden van bed & breakfast-accommodatie en het huisvesten van tijdelijke arbeidskrachten. Tegen dit besluit is door eisers bezwaar gemaakt. Bij brief van 2 februari 2010 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eisers hebben tegen dit besluit bij brief van 17 februari 2010 beroep ingesteld.
Hangende de behandeling van dat beroep heeft vergunninghouder op 21 mei 2010 een vergunning op grond van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (verder: Gebruiksbesluit) gevraagd ten behoeve van de beoogde bed & breakfast-accommodatie, voor het bedrijfsmatig verschaffen van nachtverblijf aan meer dan 10 personen. Deze vergunning (verder: de gebruiksvergunning) is door verweerder verleend bij besluit van 26 augustus 2010. Ook tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak van 30 november 2010 (reg.nrs. 09/2027 en 10/1050) heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, geoordeeld dat tegen de besluiten tot verlening van ontheffing en bouwvergunning rechtstreeks beroep open stond. De rechtbank heeft het besluit van 17 maart 2009, voor zover dit betrekking heeft op bouwen, en het besluit van 26 maart 2009 tot verlening van bouwvergunning vernietigd.
Bij het bestreden besluit van 14 december 2010 heeft verweerder het bezwaar, gericht tegen de verlening van gebruiksvergunning, ongegrond verklaard. Tegen dat besluit richt het thans voorliggende beroep zich.
3.2. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsvergunning in werking getreden. De gebruiksvergunning is verleend met toepassing van het daarvóór geldende recht. Nu de gebruiksvergunning nog niet onherroepelijk is, blijft daarop op grond van artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsvergunning, dit oude recht van toepassing.
Ingevolge artikel 2.11.1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Gebruiksbesluit, zoals dat luidde ten tijde van belang, is het verboden om zonder of in afwijking van een gebruiksvergunning van burgemeester en wethouders, een bouwwerk in gebruik te nemen of te gebruiken voor zover daarin bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft aan meer dan 10 personen.
Ingevolge artikel 2.11.3, tweede lid, aanhef en onder a, houden burgemeester en wethouders de beslissing op een aanvraag om gebruiksvergunning aan indien voor het bouwwerk een bouwvergunning is vereist en zij nog niet op de aanvraag om bouwvergunning hebben beslist.
Ingevolge artikel 2.11.5 van het Gebruiksbesluit mag een gebruiksvergunning slechts worden geweigerd en moet deze worden geweigerd, indien:
a. de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van het bouwwerk in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie geen brandveilig gebruik is en door het stellen van voorwaarden geen brandveilig gebruik kan worden bereikt, of
b. de bouwvergunning is geweigerd.
3.3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit, met overneming van het advies van de Commissie voor bezwaarschriften van 18 november 2010, samengevat ten grondslag gelegd dat de gebruiksvergunning alleen betrekking heeft en kan hebben op de bestaande bouwkundige situatie, waarvoor bouwvergunning is verleend. Aan de mogelijk toekomstige uitbreiding van de bedrijfsruimte die is aangegeven op de bij de gebruiksvergunning behorende tekening komt volgens verweerder geen legaliserende werking toe. Nu de brandweer op 19 juli 2010 een positief advies heeft uitgebracht bestaat er volgens verweerder geen grond om de gebruiksvergunning te weigeren.
Eisers kunnen zich hiermee niet verenigen en betogen dat de vernietiging van de bouwvergunning door de rechtbank in haar uitspraak van 30 november 2010 tot gevolg heeft dat niet aan de voorwaarden van de gebruiksvergunning zal kunnen worden voldaan. Door de vernietiging moet de bouwvergunning geacht worden nooit te zijn verleend, hetgeen gelijk moet worden gesteld aan het weigeren van de bouwvergunning, aldus eisers. De gebruiksvergunning had volgens eisers dan ook in bezwaar moeten worden herroepen.
Eisers voeren voorts aan dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat de bestaande bouwkundige situatie voor de in de gebruiksvergunning voorziene bed & breakfast-accommodatie geen aanpassingen meer behoeft.
3.4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat aan de aanduiding van een uitbreiding van de bedrijfsruimte op de tekening die deel uitmaakt van de gebruiksvergunning, geen betekenis toekomt. Deze uitbreiding (aan de achterzijde van de bedrijfsruimte) staat los van de beoordeling van de aanvraag om gebruiksvergunning en de verlening daarvan (die ziet op de voorzijde van de bedrijfsruimte).
3.5. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was de eerder verleende bouwvergunning met ontheffing, die mede betrekking heeft op het gedeelte van de bedrijfsruimte waarop de gebruiksvergunning ziet, door de rechtbank vernietigd. Anders dan eisers menen, kan deze vernietiging niet op één lijn worden gesteld met het weigeren van bouwvergunning als bedoeld in artikel 2.11.5 van het Gebruiksbesluit. De vernietiging heeft tot gevolg dat verweerder geacht wordt nog niet op de bouwaanvraag te hebben beslist en dat alsnog (opnieuw) dient te doen. Verweerder heeft dan ook terecht de weigeringsgrond van artikel 2.11.5, onder b, niet aanwezig geacht.
Wel heeft de vernietiging van de bouwvergunning naar het oordeel van de rechtbank tot gevolg dat verweerder ten tijde van het bestreden besluit toepassing had moeten geven aan artikel 2.11.3, tweede lid, aanhef en onder a van het Gebruiksbesluit en de aanvraag om gebruiksvergunning alsnog had moeten aanhouden. De omstandigheid dat deze aanhoudingsplicht ten tijde van het primaire besluit nog niet aan de orde was, maakt dat niet anders. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de vereiste bouwkundige aanpassingen feitelijk al zijn gerealiseerd. Gelet op de imperatieve weigeringsgrond van artikel 2.11.5 onder b van het Gebruiksbesluit, heeft de wetgever het verlenen van gebruiksvergunning zonder dat een voor de uitvoering daarvan vereiste bouwvergunning voorhanden is, niet mogelijk willen maken. De aanhoudingsplicht strekt ertoe om een adequate toets aan deze weigeringsgrond mogelijk te maken. Naar het oordeel van de rechtbank brengt dit systeem van het Gebruiksbesluit mee dat er vanuit moet worden gegaan dat de aanhoudingsplicht herleeft wanneer de beslissing op de bouwaanvraag wordt vernietigd en de beslissing op de aanvraag om gebruiksvergunning in bezwaar moet worden heroverwogen. Verweerder heeft dit miskend.
3.6. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 2.11.3, tweede lid, van het Gebruiksbesluit.
De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak voorzien door het besluit tot verlening van gebruiksvergunning te herroepen en de beslissing op de aanvraag om gebruiksvergunning aan te houden en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Na het verstrijken van de termijn als bedoeld in het derde lid van artikel 2.11.3 van het Gebruiksbesluit, zal verweerder alsnog opnieuw op de aanvraag dienen te beslissen.
Verweerder zal, met toepassing van artikel 8:75 van de Awb, worden veroordeeld in de proceskosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken tot een bedrag van € 874 toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3.7. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van verweerder van 26 augustus 2010 en houdt de beslissing op de aanvraag om gebruiksvergunning van [Vergunninghouder] van 21 mei 2010 aan,
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep hebben gemaakt, tot een bedrag van € 874, te betalen door verweerder aan eisers;
- bepaalt dat verweerder aan eisers het betaalde griffierecht ten bedrage van € 150 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.A. Nijmeijer, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2011.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 30 augustus 2011.