ECLI:NL:RBARN:2011:BR6736

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
10 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
211160
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing naar de sector kanton in huurkwestie met betrekking tot het in gebruik geven van overalls

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 10 augustus 2011 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiseres] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SNOWBASE HORECA B.V. De procedure betreft een geschil over de vraag of de overeenkomst tussen partijen gekarakteriseerd kan worden als huur of als een overeenkomst van opdracht. De rechtbank heeft in haar vonnis van 25 mei 2011 overwogen dat de vordering van [eiseres] een onderwerp betreft dat door de kantonrechter behandeld dient te worden, omdat de overeenkomst duidelijk elementen van huur bevat. De rechtbank heeft de zaak ambtshalve verwezen naar de sector kanton van de rechtbank, locatie Arnhem.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiseres] zich bezighoudt met het industrieel reinigen van kleding en het onderhoud daarvan, maar dat deze werkzaamheden pas kunnen plaatsvinden nadat de kleding in gebruik is gegeven aan de klant, in dit geval Snowbase. De rechtbank concludeert dat het verhuren van bedrijfskleding en hygiëneproducten essentieel is voor de activiteiten van [eiseres]. De rechtbank heeft ook gekeken naar de facturen en de algemene voorwaarden van [eiseres], waaruit blijkt dat de overeenkomst ook huurkenmerken vertoont.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de gehele vordering van [eiseres] ter verdere behandeling en beoordeling naar de kantonrechter te Arnhem moet worden verwezen. De partijen zijn erop gewezen dat zij niet hoeven te verschijnen op de rolzitting van de sector kanton, omdat de kantonrechter eerst zal beslissen hoe de procedure verder zal worden voortgezet. Dit vonnis is uitgesproken door mr. J.D.A. den Tonkelaar.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 211160 / HA ZA 11-123
Vonnis van 10 augustus 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres]
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SNOWBASE HORECA B.V.,
gevestigd te Terneuzen,
gedaagde,
advocaat mr. M. Harte te Terneuzen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Snowbase worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in incident van 25 mei 2011
- de akte inzake ambtshalve verwijzing van [eiseres]
- de akte na vonnis in incident van Snowbase.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Bij genoemd vonnis van 25 mei 2011 heeft de rechtbank overwogen dat naar haar voorlopig oordeel de vordering van [eiseres] een onderwerp betreft dat op grond van artikel 93 onder c Rv door de kantonrechter wordt behandeld, ongeacht het beloop of de waarde van de vordering, nu de tussen [eiseres] en Snowbase gesloten overeenkomst duidelijk wordt overheerst door het element huur. De rechtbank heeft voorts overwogen dat zij op die grond overweegt de zaak op de voet van artikel 71 lid 2 Rv ambtshalve te verwijzen naar de sector kanton van deze rechtbank, locatie Arnhem, en heeft de zaak, alvorens te beslissen of tot verwijzing wordt overgegaan, verwezen naar de rol teneinde ieder van partijen in de gelegenheid te stellen zich hierover uit te laten.
2.2. Snowbase heeft in haar akte aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het voornemen van de rechtbank om de zaak te verwijzen naar de sector kanton. [eiseres] heeft in haar akte gemotiveerd uiteengezet waarom een dergelijke verwijzing naar haar mening achterwege dient te blijven. [eiseres] stelt in dit verband dat zij een dienstverstrekker is die zich richt op het industrieel reinigen van kleding en het onderhoud ervan. Zij voorziet de in haar eigendom toebehorende overalls van het logo van de klant, in het onderhavige geval Snowbase, en geeft deze vervolgens in gebruik aan de klant. Dit alles met het doel dat [eiseres] haar activiteiten kan uitvoeren, namelijk het onderhoud en de reiniging van de overalls. De overeenkomsten die [eiseres] sluit zijn volgens haar dan ook enkel gericht op het faciliteren van deze activiteiten. Het betreft overeenkomsten van opdracht tot het reinigen en onderhouden van overalls die in eigendom blijven toebehoren aan [eiseres]. Dit is dan ook het bepalende element van de overeenkomsten die zij met afnemers sluit. In de onderhavige zaak heeft [eiseres] reinigings- en onderhoudswerkzaamheden verricht en daarvoor facturen verzonden die niet door Snowbase zijn voldaan. Zij vordert thans betaling van die facturen, alsmede van de facturen die betrekking hebben op de beëindiging van de overeenkomst tot opdracht. Dergelijke geschillen, zo stelt [eiseres], horen thuis bij de sector civiel van de rechtbank en hebben met huurrecht niets van doen.
2.3. De rechtbank overweegt het volgende.
2.4. Huur is de overeenkomst waarbij de ene partij, de verhuurder, zich verbindt aan de andere partij, de huurder, een zaak of een gedeelte daarvan in gebruik te verstrekken en de huurder zich verbindt tot een tegenprestatie (artikel 7:201 lid 1 BW). [eiseres] geeft in haar akte zelf aan dat zij de in haar eigendom toebehorende overalls (en overigens ook hygiëneproducten) in gebruik geeft aan de klant, in dit geval Snowbase. Verder staat vast dat Snowbase zich heeft verbonden tot het verrichten van een tegenprestatie hiervoor, te weten het betalen van een vergoeding per stuk/artikel per week. Daarmee bevat de overeenkomst tussen partijen in ieder geval ook de kenmerkende elementen van huur.
2.5. Weliswaar kan worden aangenomen dat [eiseres] zich feitelijk vooral bezighoudt met het industrieel reinigen van kleding en hygiëneproducten en het onderhoud ervan, maar deze werkzaamheden kan zij pas verrichten nadat zij die kleding en producten in gebruik heeft gegeven aan een betreffende klant. Naar het oordeel van de rechtbank is het verhuren van bedrijfskleding en hygiëneproducten dus allesbepalend voor de overige (hoofd)activiteiten van de onderneming, het reinigen en het onderhoud.
2.6. Bij het voorgaande komt dat in de door [eiseres] als productie 2 bij dagvaarding overgelegde opdrachtwijziging voor ieder product afzonderlijk is gespecificeerd wat de huurprijs per stuk/artikelnummer per week is. De als productie 5a tot en met 5d en 11a tot en met 11i bij dagvaarding overgelegde facturen tonen eenzelfde beeld. Opgesplitst naar onderdeel, waaronder huur, is per product gespecificeerd op welke periode de huur ziet, om welke aantallen het gaat, wat de huurprijs per product is en wat de totale huurprijs is. Anders dan [eiseres] stelt, is in deze facturen de tegenprestatie die noodzakelijk is om van een huurovereenkomst te kunnen spreken in zoverre dus voldoende bepaald als huur.
2.7. Voorts bevatten de op de tussen partijen gesloten overeenkomst van toepassing zijnde algemene voorwaarden van [eiseres] verschillende bepalingen die erop wijzen dat het hier (mede) gaat om huur. Verwezen wordt naar de artikelen 6.1 (“ten titel van verhuur”), 7 (“het overeengekomen aantal verhuurde goederen en diensten”), 8 (“alle door [eiseres] verhuurde goederen”), 9 lid 1 (“de door [eiseres] verhuurde goederen”), 9 lid 2 (“opdrachtgever zal de goederen beheren als een zorgvuldig opdrachtgever en huurder”), 13 lid 1 (“de huurperiode”), 14 lid 2 (“het gemiddeld aantal verhuurde goederen”) en 15 (“de door [eiseres] aan opdrachtgever verhuurde goederen”).
2.8. Daarnaast wijst de rechtbank op productie 4 bij dagvaarding. Dit betreft een e-mailbericht van 12 juli 2010 van de heer [betrokkene] van [eiseres] aan Snowbase, waarin [betrokkene] bevestigt dat is afgesproken dat de nieuwe aantallen kleding, zoals neergelegd in de opdrachtwijziging, met ingang van 1 mei 2010 zouden worden gehanteerd en dat vanwege het feit dat er reeds meer kledingstukken in rekening zijn gebracht een creditnota wordt verstuurd. Daarbij geeft [betrokkene] voor de maand mei 2010 een overzicht van de “gefactureerde huur”, de “afgesproken huur” en de “te crediteren huur”.
2.9. De rechtbank wijst er overigens op dat uit het voorgaande blijkt dat het eigen betoog van [eiseres] meebrengt dat hier mede sprake is van huur.
2.10. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank blijft bij haar oordeel dat de zaak moet worden verwezen naar de sector kanton van deze rechtbank. Nu [eiseres] haar vordering niet heeft ingediend bij de sector kanton, zal de rechtbank de zaak op de voet van artikel 71 lid 2 Rv ambtshalve verwijzen naar de sector kanton van deze rechtbank, locatie Arnhem.
2.11. [eiseres] stelt ten slotte nog dat zij ook betaling vordert van de facturen van 7 en 8 oktober 2010, die betrekking hebben op de overnameverplichting van Snowbase tot het afnemen van de aan haar in gebruik gegeven goederen. Deze kwestie betreft volgens [eiseres] geen huurkwestie en kan daarom door de sector civiel van de rechtbank worden behandeld. De rechtbank wijst in dit verband op artikel 94 lid 2 Rv. Naar het oordeel van de rechtbank hangt het deel van de vordering van [eiseres] dat ziet op de overnameverplichting zodanig samen met het deel van de vordering dat ziet op de huur, het onderhoud en de reiniging van bedrijfskleding en hygiëneproducten, dat deze samenhang zich tegen afzonderlijke behandeling door de rechtbank verzet. De gehele vordering van [eiseres] zal daarom ter verdere behandeling en beoordeling naar de kantonrechter te Arnhem worden verwezen.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van de sector kanton van deze rechtbank, locatie Arnhem, op maandag 5 september 2011 om 10.30 uur,
3.2. wijst partijen erop dat zij op de hiervoor vermelde rolzitting niet hoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter eerst zal beslissen op welke wijze de procedure zal worden voortgezet, waarna de griffier partijen over deze beslissing zal informeren,
3.3. wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen,
3.4. wijst partijen erop dat het in deze procedure geheven griffierecht, voor beide partijen € 1.181,00, ingevolge art. 8 lid 4 WGBZ zal worden verlaagd en dat het teveel betaalde griffierecht door de griffier zal worden teruggestort.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2011.
Coll.: MvG