ECLI:NL:RBARN:2011:BR6732

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
26 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/1879
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om immateriële schadevergoeding na huisbezoek door gemeente

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door mr. A.E.L.Th. Balkema, een verzoek ingediend om immateriële schadevergoeding na een huisbezoek door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem. Het verzoek om schadevergoeding van € 750 werd door verweerder afgewezen in een besluit van 11 november 2010. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 9 mei 2011. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 6 juli 2011 werd het beroep behandeld. Eiseres voerde aan dat het huisbezoek, dat plaatsvond op 19 maart 2010, haar in een extreem belastende situatie heeft gebracht. Ze verwees naar haar zwangerschapsvergiftiging, de aanstaande bevalling, de autistische zoon en de recente vertrek van haar partner. Eiseres stelde dat het verzoek om de trapkast te openen tijdens het huisbezoek onterecht was, omdat er geen wettelijke basis voor was.

De rechtbank oordeelde dat er geen inbreuk was op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat de trapkast niet was geopend en doorzocht. Het enkele verzoek om de kast te openen was niet voldoende om te concluderen dat er een inbreuk op fundamentele rechten had plaatsgevonden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 26 juli 2011, en belanghebbenden hebben de mogelijkheid om binnen 6 weken hoger beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/1879
uitspraak van de meervoudige kamer van 26 juli 2011 in de zaak tussen
[Eiseres], te [woonplaats], eiseres,
(gemachtigde: mr. A.E.L.Th. Balkema),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 november 2010 heeft verweerder het verzoek van eiseres om vergoeding van immateriële schade van € 750 afgewezen.
Bij besluit van 9 mei 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar, conform het advies van de Bezwaarschriftencommissie Sociale Zekerheid van 28 maart 2011, ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2011. Eiseres is vertegenwoordigd door mr. Balkema, voornoemd, advocaat te Arnhem. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door L.M.P. Servais, werkzaam bij de gemeente Arnhem.
Overwegingen
1. Aan het schadeverzoek heeft eiseres verweerders besluit van 5 oktober 2010 ten grondslag gelegd. Daarbij heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag om bijstand gegrond verklaard en voorts aan eiseres over de periode van 2 februari 2010 tot 14 april 2010 alsnog bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande ouder. Volgens eiseres was er tijdens het huisbezoek op 19 maart 2010, dat naar aanleiding van de aanvraag om bijstand heeft plaatsgevonden, sprake van een extreem belastende persoonlijke situatie. Daartoe heeft eiseres aangevoerd dat zij een zwangerschapsvergiftiging had en op het punt stond om te bevallen, dat zij een autistische zoon heeft, dat haar partner haar recent heeft verlaten en dat haar is bevolen om mee te werken aan een doorzoeking (van een trapkast) waarvoor geen wettelijke basis was. Eiseres verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 8 juni 2010, LJN BM8044 en de rechtbank Haarlem van 13 augustus 2010, LJN BN4040.
2. Tussen partijen is niet in geschil, en ook de rechtbank stelt vast, dat het primaire besluit van 11 november 2010 een zuiver schadebesluit is. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB dient voor de vaststelling van schade zoveel mogelijk aansluiting te worden gezocht bij het civielrechtelijk schadevergoedingsrecht. Eveneens volgens vaste rechtspraak van de CRvB is voor vergoeding van schade vereist dat de gestelde schade verband houdt met het onrechtmatige besluit en voorts dat alleen die schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen die in een zodanig verband staan met dat besluit, dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend. Bij de beoordeling of toegerekend moet worden acht de CRvB onder meer de aard en strekking van het vernietigde (in dit geval: herroepen) besluit een relevante factor.
In beroep staat de onrechtmatigheid van het besluit van 12 april 2010, waarbij de aanvraag om bijstand oorspronkelijk is afgewezen, en de toerekening, als bedoeld in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW), daarvan aan verweerder tussen partijen vast.
3. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat tussen partijen niet in geschil is, dat eiseres in de daarvoor vereiste vorm toestemming heeft gegeven voor het huisbezoek.
4. De rechtbank ziet zich enkel gesteld voor de vraag of het door de rapporteurs tijdens het huisbezoek gedane verzoek tot het openen van de (afgesloten) trapkast, in samenhang gezien met de omstandigheden zoals die in rechtsoverweging 1 zijn weergegeven, moet worden aangemerkt als een (ernstige) inbreuk op artikel 8 van het EVRM. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe dat, anders dan in de door eiseres aangehaalde uitspraken, in dit geval vast staat dat de trapkast niet is geopend en doorzocht waardoor niet kan worden gezegd dat sprake was van een inbreuk op artikel 8 van het EVRM dan wel dat een ander fundamenteel recht is geschonden. Het enkele verzoek tot het openen van de kast kan niet leiden tot de conclusie dat wel inbreuk is gemaakt op een fundamenteel recht, ook niet in de omstandigheden waarin eiseres zich op dat moment bevond. De vraag of er een redelijke grond aanwezig was om de kast te onderzoeken hoeft derhalve niet te worden beantwoord.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, voorzitter, en mr. J.A. van Schagen en mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. van der Stroom, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2011.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 26 juli 2011.