RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 10/2319
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 21 juli 2011.
[V.O.F.], eiseres,
gevestigd te [vestigingsplaats], vertegenwoordigd door mr. C.M.J.E.P. Meerts,
de Korpsbeheerder van de Politieregio Gelderland-Zuid, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 10 juni 2010.
Bij besluit van 18 maart 2010 heeft verweerder beslist op het verzoek van eiseres van 25 februari 2010 om informatie te verstrekken.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op 11 maart 2011, naar aanleiding van verweerders verzoek om toepassing van artikel 8:29 van de Awb, geoordeeld dat beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is te achten met betrekking tot de door verweerder op 20 januari 2011 toegezonden stukken.
Eiseres heeft desgevraagd de in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb bedoelde toestemming verleend, waarna de rechtbank kennis heeft genomen van de op 20 januari 2011 aan de rechtbank toegezonden stukken.
Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 28 juni 2011. Eiseres is – zoals tevoren bericht – niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.J.R.M. Pompen, werkzaam bij verweerders politieregio.
Namens eiseres is bij brief van 25 februari 2010 op grond van de Wet openbaarheid bestuur (hierna: de Wob) het volgende gevraagd met betrekking tot de Mulderbeschikking of het transactievoorstel met het nummer [nummer]:
– de voor- en achterkant van de beschikking/ het mini pv of een vergelijkbaar ander document;
– een schriftelijke opgave van de namen en verbalisantennummers van de betrokken verbalisanten;
– een opgave met betrekking tot elke verbalisant of deze bij de constatering van de gedraging of de totstandkoming van de beschikking betrokken was.
Bij besluit van 18 maart 2010 heeft verweerder het verzoek ingewilligd en meegedeeld dat na ontvangst van € 4,50 afschriften van de gevraagde stukken zullen worden toegezonden. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat eiseres op grond van de Wet politiegegevens (Wpg) recht heeft op verstrekking van de gevraagde gegevens.
In bezwaar heeft eiseres gesteld dat de Wpg niet van toepassing is, en dat zij verzocht heeft om de gevraagde gegevens te verstrekken op grond van de Wob.
Het bestreden besluit houdt in dat eiseres ingevolge de Wpg de gevraagde gegevens zal krijgen na betaling van € 4,50. Voorts is in het besluit overwogen dat de gevraagde gegevens op grond van de Wob niet verstrekt kunnen worden; de rechtbank merkt dit aan als een besluit inhoudende de weigering om de gevraagde documenten op grond van de Wob te verstrekken.
Uit het beroepschrift blijkt dat het geschil zich beperkt tot de vraag of verweerder gehouden was om de gevraagde documenten te verstrekken op grond van de Wob.
De rechtbank gaat er derhalve van uit dat het beroep niet is gericht tegen het besluit van verweerder om de gevraagde gegevens te verstrekken op grond van de Wpg en het besluit om daarvoor € 4,50 in rekening te brengen.
Met betrekking tot de vraag of verweerder gehouden was om de gevraagde documenten op grond van de Wob te verstrekken overweegt de rechtbank het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het verzoek van eiseres betrekking op een bestuurlijke aangelegenheid, namelijk de behandeling door de politie van de overtreding die heeft geleid tot de Mulderbeschikking met nummer [nummer].
Na met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis te hebben genomen van de door de korpsbeheerder vertrouwelijk overgelegde documenten is de rechtbank van oordeel dat deze documenten niet uitsluitend politiegegevens bevatten in de zin van de Wpg. De korpsbeheerder heeft derhalve ten onrechte geen toepassing gegeven aan de Wob. Hieruit volgt dat de weigering van verweerder om afschriften van de documenten te verstrekken op grond van de Wob op een onjuiste grondslag berust en mitsdien ondeugdelijk is gemotiveerd. De korpsbeheerder zal nader moeten vaststellen welke gegevens uit de documenten als politiegegevens zijn aan te merken. Ten aanzien van de documenten voor zover die geen politiegegevens behelzen, zal hij alsnog toepassing moeten geven aan de Wob. De rechtbank vindt steun voor het voorgaande in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 mei 2010, LJN: BM4969.
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover bij dat besluit is geweigerd om de gevraagde documenten op grond van de Wob te verstrekken.
Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 18 maart 2010. In dat verband overweegt de rechtbank het volgende.
Naar het de rechtbank voorkomt moet het mogelijk zijn om de documenten zodanig te schonen dat de overblijvende gegevens niet meer te herleiden zijn tot “een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon” als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg. De rechtbank deelt vooralsnog niet het door de vertegenwoordiger van verweerder ter zitting ingenomen standpunt dat dit zal leiden tot vrijwel lege documenten. Naar het de rechtbank thans voorkomt is het niet uitgesloten dat het “Overzicht Zaakgegevens Mulder” voldoende geschoond zal zijn indien onder “Overtredingsgegevens” de gegevens van het voertuig (Merk/type en Kenteken) worden verwijderd en onder “Personalia Verdachte” alle gegevens met betrekking tot de houder van het voertuig. Met betrekking tot de andere twee documenten ziet de rechtbank geen aanleiding om thans overwegingen ten overvloede op te nemen.
Vervolgens zal verweerder moeten beoordelen of, in aanmerking genomen het bepaalde in de artikelen 10 en 11 van de Wob, de aldus geschoonde documenten verstrekt kunnen worden, of dat de genoemde artikelen nopen tot een verdere schoning.
Ten aanzien van het in bezwaar gedane verzoek van eiseres om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, merkt de rechtbank op dat verweerder bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar daarover dient te beslissen.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep, welke zijn begroot op € 437 aan kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift; wegingsfactor 1). Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij is geweigerd om de gevraagde documenten op grond van de Wob te verstrekken;
draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 437;
bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 298 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, voorzitter, en mr. S.W. van Osch - Leysma en mr. H.J.M. Besselink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2011.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 21 juli 2011.