ECLI:NL:RBARN:2011:BR6654

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
5 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/700762-10
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van schending staats- en beroepsgeheim door medewerker MIVD

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 5 september 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een medewerker van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD). De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk verstrekken van staatsgeheime inlichtingen aan een advocaat, mr. [betrokkene], tijdens een gesprek dat plaatsvond in het kader van een procedure voor de bezwarencommissie veiligheidsonderzoeken Defensie. De officier van justitie eiste een maand militaire detentie en een werkstraf, maar de militaire kamer van de rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte staatsgeheime informatie had verstrekt. De rechtbank overwoog dat de informatie die tijdens het gesprek werd gedeeld, niet als staatsgeheim kon worden aangemerkt, omdat zowel de verdachte als de advocaat op de hoogte waren van de betrokken namen en afdelingen. De militaire kamer concludeerde dat er geen sprake was van opzettelijke informatieoverdracht van staatsgeheime inlichtingen, en sprak de verdachte vrij van zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde feit. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijs dat aantoont dat de verdachte opzettelijk geheime informatie heeft gedeeld, wat in dit geval niet kon worden aangetoond. De zaak illustreert de complexe afweging tussen geheimhouding en de rechten van de verdediging in strafzaken die betrekking hebben op inlichtingen en veiligheidsdiensten.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Militaire kamer
Promis
Parketnummer : 05/700762-10
Datum zitting : 22 augustus 2011
Datum uitspraak : 5 september 2011
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats],
rang/rnr : [rang]
ingedeeld bij : [x].
Raadsman : mr. P. Reitsma, advocaat te Nijkerk.
Officier van justitie : mr. A. van Veen.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van de maand juni
2008 tot en met de maand januari 2009 te Breda en/of te Den Haag en/of elders
in Nederland, althans in Nederland,
-een aantal inlichtingen waarvan de geheimhouding door het belang van de staat
of van zijn bondgenoten wordt geboden
(telkens) opzettelijk heeft verstrekt aan of ter beschikking gesteld heeft van
een tot kennisneming daarvan niet gerechtigd persoon of lichaam, te weten [betrokkene], immers heeft verdachte
1. een gesprek gevoerd met [betrokkene] waarin verdachte aan die [betrokkene] de
namen van een of meer personen heeft genoemd die bij de Militaire
Inlichtingen en Veiligheidsdienst (van het Ministerie van Defensie) werkzaam
is/zijn/waren, in combinatie met de (geheime) afdeling waarop/waarbij die
personen/die persoon werkzaam waren/was te weten verdachte die [betrokkene] o.a.
heeft verteld:
-"dat mevrouw VIII (VIII genoemd in dossier), een medewerkster was van
afdeling A (A genoemd in dossier)" en/of
-"dat III (III genoemd in dossier) chef was van I (I genoemd in dossier) en/of
III (III genoemd in dossier) werkzaam was op afdeling A (A genoemd in
dossier)"
in welk gesprek van verdachte met die [betrokkene] in plaats van de in deze
tenlastelegging vermelde codes I, III, VIII ( tevens in dossier genoemd), de
werkelijke namen van de personen I, III, VIII door verdachte in dat gesprek
tegen/bij die [betrokkene] is/zijn genoemd en/of waarbij verdachte in plaats van
de afdeling A in deze tenlastelegging (en in dossier) genoemd, telkens in dat
gesprek de werkelijke namen van de afdeling(en) van de Militaire
Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (van het Ministerie van Defensie)
waarbij/waarbinnen die genoemde personen werkzaam waren/was heeft genoemd
en aldus verdachte telkens een naam van een persoon heeft genoemd in
combinatie met de (geheime) afdeling van de Militaire Inlichtingen en
Veiligheidsdienst (van het Ministerie van Defensie) waarop/waarbinnen deze
persoon/die persoon werkte(n), ging(en) werken en/of had(den) gewerkt
en/of
2. een gesprek gevoerd met [betrokkene] waarin verdachte aan [betrokkene] heeft verteld
dat in een specifiek MIVD-onderzoek gebruik is gemaakt van een telefoontap
van welke voormelde door verdachte verstrekte of ter beschikking gestelde
inlichtingen onder 1 en 2 (aan die [betrokkene]), verdachte wist of
redelijkerwijs moest vermoeden dat de geheimhouding daarvan door het belang
van de staat of zijn bondgenoten wordt geboden;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van de maand juni
2008 tot en met de maand januari 2009 te Breda en/of te Den Haag en/of elders
in Nederland, althans in Nederland,(telkens) een of meer geheim(en) waarvan
hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep
of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt of beroep, te weten als
medewerker van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (van het
Ministerie van Defensie), verplicht was te bewaren, (telkens) opzettelijk
heeft geschonden, immers heeft verdachte
1.een gesprek gevoerd met [betrokkene] (waarvan die [betrokkene] een gespreksnotitie
heeft gemaakt) waarin verdachte aan die [betrokkene] de namen van een of meer
personen heeft genoemd die bij de Militaire Inlichtingen- en
Veiligheidsdienst (van het Ministerie van Defensie) werkzaam is/zijn, in
combinatie met de (geheime) afdeling waarop die personen/die persoon werkzaam
waren/was te weten
verdachte o.a. in een gesprek met die [betrokkene] heeft verteld:
-"dat mevrouw VIII (VIII genoemd in dossier), een medewerkster was van
afdeling A (A genoemd in dossier)" en/of
-"dat III (III genoemd in dossier) chef was van I (I genoemd in dossier) en/of
III (III genoemd in dossier) werkzaam was op afdeling A (A genoemd in
dossier)"
-"dat IV en/of VI (als zodanig genoemd in het dossier) werkzaam waren bij
afdeling A (als zodanig genoemd in dossier) en/of IX (als zodanig genoemd in
dossier) werkzaam was bij afdeling B (als zodaning genoemd in dossier) en/of X
(als zodanig genoemd in dossier) werkzaam was bij afdeling C (als zodaning
genoemd in dossier) in welk gesprek verdachte met die [betrokkene] in plaats van de
in deze tenlastelegging vermelde codes I, III, VIII, IV, VI, IX en X (ook
vermeld in het dossier), de werkelijke namen van de personen I, III, VIII, IV,
VI, IX en X tegen/bij die [betrokkene] heeft genoemd en/of waarbij verdachte in
plaats van de afdeling A en/of B en/of C zoals vermeld in de tenlastelegging
(ook genoemd in het dosser), telkens de werkelijke namen van de afdelingen
waarbij/waarbinnen die genoemde personen werkzaam waren/was heeft genoemd
en aldus verdachte (telkens) een naam van een persoon heeft genoemd in
combinatie met de (geheime) afdeling van de Militaire Inlichtingen- en
Veiligheidsdienst (van het Ministerie van Defensie) waarop/waarbinnen deze
persoon/die persoon werkte(n), ging(en) werken en/of had(den) gewerkt
en/of
2. een gesprek gevoerd met [betrokkene] waarin verdachte aan [betrokkene] heeft verteld
dat in een specifiek MIVD-onderzoek gebruik is gemaakt van een telefoontap;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 22 augustus 2011 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. P. Reitsma, advocaat te Nijkerk.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een maand militaire detentie, geheel voorwaardelijk, alsmede een werkstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit. Verdachte was werkzaam bij de MIVD en heeft geheime informatie, dan wel informatie waarvan hij tot geheimhouding was verplicht aan een derde verstrekt, te weten aan advocaat mr. [betrokkene] (verder: mr. [betrokkene]), zonder toestemming van of overleg met zijn meerdere. Verdachte heeft erkend een gesprek te hebben gevoerd met mr. [betrokkene] waarin hij een aantal namen heeft genoemd van medewerkers van de MIVD. Dit betreft onder meer de namen van de personen I, III, en VIII. De personen III en VIII waren werkzaam op een operationele afdeling. Zij werken hierbij onder hun eigen identiteit. Deze wetenschap maakt hen bij onbevoegden tot potentiële doelwitten van afpersing, ontvoering of misleiding. Verdachte wist, althans moet hebben geweten dat het hier geheime informatie betrof. Het feit dat mr. [betrokkene] op dat moment al van de betreffende informatie op de hoogte was doet hier niet aan af.
Verdachte dient te worden vrijgesproken van het deel van de tenlastelegging dat ziet op het verstrekken van inlichtingen met betrekking tot een telefoontap in een specifiek MIVD-onderzoek, omdat niet duidelijk blijkt over welk onderzoek het gaat en wat de inhoud/strekking/achtergrond van de opgenomen gesprekken was.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde feit en heeft hiertoe – samengevat - het volgende aangevoerd:
- in casu is er geen sprake van een staatsgeheim, omdat het niet is gebaseerd op enig vigerend voorschrift en er ook anderszins nog geen begin van aanleiding is te veronderstellen dat door te spreken over de zaken zoals verdachte heeft gedaan, de veiligheid van de Staat op enigerlei wijze in het geding is gekomen, dan wel had kunnen komen;
- de namen van medewerkers van de MIVD, al dan niet gekoppeld aan hun functie zijn geen geheim of staatsgeheim. Dit blijkt uit niets. Voorschriften spreken het zelfs tegen en er zijn legio voorbeelden te geven op basis van MIVD-, defensie- of anderszins openbare bronnen waar deze identieke gegevens te vinden zijn;
- mr. [betrokkene] was als advocaat van twee collega’s van verdachte in een ambtenaarsrechtelijke procedure al vanaf eind 2007 volledig betrokken bij de affaire die de grondslag heeft gevormd voor deze zaak. Alle namen en functies van de door verdachte genoemde personen waren al volledig bij mr. [betrokkene] bekend. Verdachte heeft geen enkel nieuw gegeven aan mr. [betrokkene] verstrekt. Verdachte wist dit ook. Ook de MIVD wist dat mr. [betrokkene] van deze gegevens op de hoogte was. Derhalve kan er niet gesproken worden over schending van een (staats)geheim.
- verdachte heeft niet gesproken over een tap in enig MIVD-onderzoek. Verdachte heeft in het gesprek slechts geconcludeerd dat er in een Amsterdams politieonderzoek een tap heeft gezeten. Van een tap in het kader van een MIVD onderzoek heeft hij niet gesproken. De Amsterdamse politie had een ambtsbericht verzonden aan de MIVD waarin melding werd gemaakt van de relatie tussen persoon II en de crimineel K. Verdachte dacht dat dit gegeven bij de Amsterdamse politie middels een tap bekend moest zijn geworden. Overigens was mr. [betrokkene] hier tijdens het gesprek al van op de hoogte en betrof het dus geen geheim gegeven;
- het feit dat er gebruik is gemaakt van een tap in een onderzoek kan in algemene zin niet worden aangemerkt als een geheim, gelet op de openbare toezichtsrapporten van het CTIVD betreffende de inzet van bijzondere bevoegdheden, zowel in algemene onderzoeken, als ook in het onderzoek tegen de twee toenmalige MIVD-medewerkers, waarin uitgebreid wordt gesproken over de gehanteerde opsporingsmethodieken.
De beoordeling door de militaire kamer
Telefoontap
Met de officier van justitie en de verdediging is de militaire kamer van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte informatie heeft verstrekt aan mr. [betrokkene] betreffende een telefoontap in een specifiek MIVD-onderzoek. Uit het dossier blijkt onvoldoende over welke telefoontap verdachte het in zijn gesprek met mr. [betrokkene] heeft gehad en of er überhaupt sprake was van een tap in een MIVD-onderzoek. De militaire kamer zal verdachte op deze grond derhalve vrijspreken van dit deel van de tenlastelegging.
MIVD-medewerkers
Mr. [betrokkene] was raadsman van twee medewerkers van de MIVD, die in het strafdossier aangeduid zijn als I en II, in een procedure voor de bezwarencommissie veiligheids¬onderzoeken Defensie. Op 24 september 2008 heeft verdachte, die chef is geweest van I en II, in verband met deze procedure op zijn werkplek in Breda een gesprek gehad met mr. [betrokkene], waarbij [betrokkene] heeft aangegeven dit gesprek te willen gebruiken voor zijn beeldvorming, kennelijk ten behoeve van die procedure. Van dit gesprek is een verslag gemaakt door mr. [betrokkene], dat door hem naar de bezwarencommissie is gezonden.
Het voeren van dit gesprek wordt verdachte - strafrechtelijk - niet verweten. Wat verdachte wordt verweten is dat door hem in de loop van het gesprek met mr. [betrokkene] de namen van een aantal gezamenlijke collega’s van verdachte én I en II zijn genoemd, te weten de in de tenlastelegging genoemde personen I, III, IV, VI, VIII, IX en X, alsmede de afdelingen waar deze personen binnen de MIVD werkzaam waren. De personen III en VIII waren werkzaam op een operationele afdeling van de MIVD. Verdachte is aldus, in de visie van de officier van justitie, te lichtvaardig met hem toevertrouwde geheimen omgesprongen en heeft daarmee een staat- en zijn beroepsgeheim geschonden.
De militaire kamer stelt voorop dat de identiteit van medewerkers van veiligheidsdiensten als de MIVD doorgaans als staatsgeheim zijn aan te merken. Dit volgt uit de parlementaire geschiedenis van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 en de jurisprudentie (onder andere de memorie van toelichting op artikel 47 van voornoemde wet [Kamerstukken II 1997/98 25877, nr 3, p. 93] en het daarin genoemde arrest van de Hoge Raad van 9 december 1990 [ongepubliceerd, door de raadsman bij zijn pleitnota overgelegd]).
Veiligheidsdiensten hebben voor de effectieve uitoefening van hun wettelijke taken een zekere mate van geheimhouding nodig. Het geheimhouden van de identiteit van hun – operationele – medewerkers is doorgaans nodig voor de veiligheid van die medewerkers alsmede voor het goed functioneren van de diensten en daarmee geboden door het belang van de staat.
Dat - aldus de verdediging - in dit geval die namen en afdelingen ook uit een aantal ‘openbare’ bronnen waaronder het personeelsinformatie systeem Mulat en informatiemagazine van de MIVD “Ingelicht”, te destilleren zijn, doet daar niet aan af. Er is naar het oordeel van de militaire kamer niet gebleken dat de namen en functiegegevens in een dusdanige brede kring bekend waren dat het geheime karakter daarvan is komen te ontvallen.
De militaire kamer ziet zich gesteld voor de vraag of er in onderhavige kwestie - door het in het gesprek met mr. [betrokkene] noemen van namen, functies en afdelingen - ook in de specifieke omstandigheden van het geval sprake is van het verstrekken van staatsgeheime inlichtingen.
De verdediging heeft in dat verband aangevoerd dat:
- Mr. [betrokkene] vanaf eind 2007 als advocaat van de twee MIVD-medewerkers I en II optrad in het kader van een procedure voor de bezwarencommissie veiligheidsonderzoeken Defensie en volledig betrokken was bij de affaire die de grondslag heeft gevormd voor deze zaak;
- alle namen en functies van de door verdachte genoemde personen al volledig bij mr. [betrokkene] bekend waren;
- verdachte op de hoogte was van dit kennisniveau van mr. [betrokkene];
- ook de MIVD wist dat [betrokkene] van de namen en afdelingen van haar medewerkers op de hoogte was en met deze kennis niets heeft gedaan;
- verdachte geen enkel nieuw gegeven aan [betrokkene] heeft verstrekt.
De verdediging heeft deze stellingen onder meer onderbouwd met een schriftelijke verklaring van de in de dagvaarding onder VIII aangeduide MIVD-medewerkster, die bevestigt contact met mr. [betrokkene] te hebben gehad én met een brief van mr. [betrokkene] zelf. Mr. [betrokkene] schrijft daarin gemotiveerd, kort weergegeven, dat en hoe de namen en functies van de in de dagvaarding genoemde personen hem reeds lang voor het gesprek met verdachte uit andere bron (stukken, gesprekken of ontmoetingen) bekend waren geworden, dat die namen en functies ook in meerdere stukken en gesprekken tussen hem met medewerkers van de MIVD of het ministerie van Defensie zijn genoemd en dat hij daarbij nooit op het (staats)geheime karakter daarvan is gewezen.
De militaire kamer acht de met stukken onderbouwde stellingen van verdachte aannemelijk en gaat ervan uit dat het informatie- en kennisniveau van mr. [betrokkene], als advocaat van de collega’s van verdachte, op de hier van belang zijnde punten (de namen en afdelingen), volstrekt gelijk was aan dat van verdachte en dat zowel verdachte als de MIVD daarvan op de hoogte was.
In deze specifieke omstandigheden kan niet gezegd worden dat met het in de loop van een gesprek noemen van die wederzijds bekende namen en afdelingen opzettelijk enige (staatsgeheime) informatie is overgedragen.
Dit betekent dat evenmin sprake kan zijn van het opzettelijk “verstrekken van staatsgeheime inlichtingen”, wat immers informatieoverdracht impliceert. Nu dus niet bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk staatsgeheime inlichtingen heeft verstrekt dient vrijspraak van het primair tenlastegelegde te volgen.
In de voornoemde omstandigheden kan evenmin vastgesteld worden dat verdachte met het in de loop van het gesprek noemen van namen en afdelingen beroepsgeheime informatie aan mr. [betrokkene] bekend heeft gemaakt en daarmee een beroepsgeheim heeft geschonden, zodat ook verdachte ook van het subsidiair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
4. De beslissing
De militaire kamer, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde feit.
Aldus gewezen door:
mr. T.P.E.E. van Groeningen (voorzitter), mr. R.M. Maanicus, en kolonel mr. J.P.M. Schwillens (militair lid), in tegenwoordigheid van mr. M.B. Wichman, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 september 2011.