ECLI:NL:RBARN:2011:BR6375

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
19 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4548
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van Wmo-aanvraag voor huishoudelijke hulp en verzorging van het kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 19 juli 2011 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor hulp bij het huishouden en de verzorging van een kind door eiseres, die lijdt aan verschillende somatische aandoeningen. Eiseres had verzocht om een indicatie voor huishoudelijke hulp en verzorging van haar zoon op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht had gesteld dat de partner van eiseres in staat was om de gebruikelijke zorg in het huishouden over te nemen. De rechtbank baseerde zich op medische adviezen die aangaven dat er geen sprake was van bovengebruikelijke zorg en dat de partner niet overbelast dreigde te raken. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag voor hulp bij de verzorging van het kind en huishoudelijke hulp terecht was afgewezen, omdat de partner de gebruikelijke zorg kon bieden en er geen noodzaak was voor extra ondersteuning. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, en veroordeelde de gemeente tot vergoeding van proceskosten aan eiseres. De uitspraak benadrukt de rol van gebruikelijke zorg binnen de Wmo en de voorwaarden waaronder hulp kan worden verleend.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 10/4548
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 19 juli 2011.
inzake
[Eiseres], eiseres,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. A.G.B. Bergenhenegouwen,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Maas en Waal, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 2 november 2010.
2. Procesverloop
2.1. Bij besluit van 13 oktober 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om in aanmerking te worden gebracht voor een voorziening in de vorm van hulp bij het huishouden alsmede in de vorm van de verzorging van haar zoon ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen.
2.2. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
2.3. Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
2.4 Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 10 juni 2011. Eiseres is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. Bergenhenegouwen, voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door K.M.C.D. de Reus, werkzaam bij verweerders gemeente.
3. Overwegingen
3.1. De rechtbank gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
3.1.1. Eiseres woont samen met haar partner, [partner]. Zij hebben samen een zoon, geboren op [geboortedatum]. [partner] werkt fulltime. Eiseres is bekend met meerdere geobjectiveerde somatische aandoeningen aan het endocrine stelsel en de ademhalingswegen als gevolg waarvan sprake is van conditieverlies. Hierdoor ondervindt zij beperkingen en participatieproblemen op het gebied van huishoudelijk werk en zorg voor het kind.
3.1.2. Op 17 juli 2009 heeft eiseres een aanvraag voor hulp bij het huishouden ingediend, alsmede voor hulp bij de verzorging van haar zoon. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) verzocht een medisch advies uit te brengen. Uit het advies van het CIZ van 8 september 2009 blijkt op basis van het onderzoek, bestaande uit een huisbezoek in de woning van eiseres, dat eiseres onvoldoende in staat is om alle huishoudelijke taken zelfstandig uit te voeren. Eiseres is gedoseerd en verdeeld over de week in staat om bepaalde, met name lichte huishoudelijke taken en de maaltijdverzorging, zelfstandig uit te kunnen voeren. Ten aanzien van de zware huishoudelijke taken en de zorg voor het kind, kan volgens de indicatieadviseur van het CIZ aanspraak worden gemaakt op gebruikelijke zorg door [partner]. Daarnaast is er sprake van mantelzorg door de moeder van eiseres. Geadviseerd wordt dan ook om eiseres niet in aanmerking te brengen voor hulp bij het huishouden in verband met de gebruikelijke zorg.
3.1.3. In het kader van de herbeoordeling heeft verweerder Argonaut Advies verzocht een medisch advies uit te brengen. In het advies van 6 januari 2010 en 27 januari 2010 stelt T.K. Gouw, verzekeringsarts bij Argonaut Advies, op grond van de medische informatie van de jeugdarts en longarts alsmede de resultaten van een huisbezoek, dat [partner] in staat wordt geacht om de gebruikelijke zorg in het huishouden over te nemen. Voor wat betreft de verzorging van de zoon van eiseres, is de kinderopvang de voorliggende voorziening.
3.1.4. Vervolgens heeft Argonaut Advies op 8 juni 2010 een aanvullend advies uitgebracht. Op basis van dossieronderzoek en telefonisch overleg met de longarts van eiseres heeft de verzekeringarts Gouw gesteld dat voorstelbaar is dat de moeder van eiseres zwaar wordt belast door het verlenen van mantelzorg aan eiseres, nu zij de zorg moet verdelen tussen haar eigen partner, haar dochter en zoon. Daarbij wordt overigens niet uitgegaan van een regelmatige noodzaak voor mantelzorg, aangezien de klachten en beperkingen van eiseres wisselend zijn, afhankelijk van het doormaken van een luchtweginfectie. Verder wordt het gebruik van kinderopvang beschouwd als een voorliggende voorziening bij het doormaken van luchtweginfecties. Voorts wordt, gezien de uitkomst van de longfunctietesten, er van uitgegaan dat de beperkingen van eiseres de verzorging van haar zoon niet in de weg staan. Op basis van medische informatie wordt vervolgens geconcludeerd dat er geen aanleiding is te stellen dat eiseres het merendeel van het jaar geveld zou zijn door luchtweginfecties. Ook is er geen medische noodzaak voor nat dweilen.
3.1.5. Na de hoorzitting heeft verweerder wederom aanvullend advies opgevraagd bij Argonaut Advies, welke bevindingen door verweerder in een rapport van 20 september 2010 zijn neergelegd. Hieruit blijkt dat er geen aanleiding is om een dreigende overbelasting van [partner] aan te nemen door het overnemen van de gebruikelijke zorg. Na overleg met diverse artsen wordt een noodzaak voor nat dweilen niet aanwezig geacht. Verder blijkt uit dit rapport dat ten aanzien van de zorg voor het kind de kinderopvang de beste oplossing in deze blijft. Te denken valt aan opvang in een gastgezin. Daarbij zijn infecties niet uit te sluiten, echter is het af te raden het kind geheel te isoleren. Door de opvang wordt de mantelzorger eveneens ontlast.
3.2. Aan het bestreden besluit ligt, gelet op het advies van de bezwaarschriftencommissie, het standpunt van verweerder ten grondslag dat uit de medische adviezen is gebleken dat [partner] in staat wordt geacht de gebruikelijke zorg in het huishouden over te nemen als bedoeld in artikel 10 (kennelijk bedoeld: artikel 12) van de Verordening voorziening maatschappelijke ondersteuning (hierna: de Verordening). Volgens verweerder is geen sprake van dreigende overbelasting, waardoor [partner] niet alle huishoudelijke taken kan overnemen. Voorts stelt verweerder dat blijkens het advies van Argonaut Advies niet is gebleken van een noodzaak voor de dagelijks extra zware huishoudelijke taak, bestaande uit het regelmatig nat dweilen van de vloeren. Volgens verweerder zijn de medische adviezen zorgvuldig tot stand gekomen.
Ten aanzien van de gebruikelijke zorg voor opvang en verzorging van de zoon van eiseres, dient [partner] volgens verweerder deze ook over te nemen. Gelet op het feit dat de klachten en beperkingen van eiseres wisselend zijn, is er bij de beoordeling door het CIZ en Argonaut Advies van uitgegaan dat de verleende mantelzorg door de moeder van eiseres niet op regelmatige basis plaatsvindt. Daarbij stelt verweerder dat zo nodig gebruik kan worden gemaakt van voorliggende voorzieningen zoals bijvoorbeeld een gastoudergezin.
3.3. Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en heeft het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Op haar stellingen zal de rechtbank, voor zover nodig, in het navolgende ingaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
3.4. De rechtbank merkt allereerst op dat verweerder ter zitting het bij het bestreden besluit ingenomen standpunt dat voor de beantwoording van de vraag of [partner] mede door de verzorging van het kind dreigt te worden overbelast de aanwezigheid en inzet van de mantelzorger moet worden betrokken, niet langer handhaaft. Voorts stelt de rechtbank vast dat verweerder bij de beoordeling van de vraag of bij [partner] sprake is van dreigende overbelasting, er van uit is gegaan dat voor de verzorging van het kind gebruik kan worden gemaakt van kinderopvang in een gastoudergezin. Evenwel blijkt uit het bestreden besluit niet dat verweerder voor de vaststelling dat een dergelijke voorziening voor eiseres algemeen gebruikelijk is, onderzoek heeft verricht naar de vraag of die voorziening daadwerkelijk beschikbaar is en zo ja, of deze ook voor eiseres financieel haalbaar is. Reeds in het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb te vernietigen. Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard.
3.5. Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of er aanleiding is om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
3.6. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres bekend is met meerdere somatische aandoeningen en dat zij hierdoor beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van de huishoudelijke taken en de verzorging van haar kind. Evenmin is in geschil dat [partner] tot de leefeenheid van eiseres behoort. In geding gaat het om de vraag of [partner], de beschikbaarheid van kinderopvang in aanmerking genomen, in staat moet worden geacht om de verzorging van het kind en de (zware) huishoudelijke taken, als zijnde gebruikelijke zorg, over te nemen.
3.7. Ten aanzien van de verzorging van het kind
3.7.1 Uit het verweerschrift blijkt dat verweerder het nadere standpunt heeft ingenomen dat eiseres en [partner] ten behoeve van de verzorging van hun kind gebruik kunnen maken van een algemeen gebruikelijke voorziening in de vorm van kinderopvang aan huis. Ter onderbouwing hiervan heeft verweerder ter zitting gesteld dat deze voorziening in de regio van eiseres aanwezig en beschikbaar is. Anders dan eiseres ziet de rechtbank in de gedingstukken geen aanknopingspunten aanwezig om dit standpunt voor onjuist te houden. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij van deze externe voorziening geen gebruik kan maken. De door eiseres in dit verband overgelegde brief van haar longarts van 10 mei 2011, kan aan het voorgaande niet afdoen. Weliswaar blijkt uit deze brief dat het ophalen en wegbrengen van het kind van en naar de gastouder voor eiseres bij ziekte een fysieke belasting vormt, maar deze omstandigheid doet zich bij kinderopvang aan huis niet voor. Dit geldt ook voor het door eiseres gestelde risico op infecties wegens de opvang van meerdere kinderen bij een gastoudergezin dat niet aan huis komt.
3.7.2. Ten aanzien van de kosten van kinderopvang (aan huis) stelt de rechtbank voorts vast dat deze voorziening onder de Wet kinderopvang valt, waarop de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen van toepassing is. Hieruit volgt dat de vraag of de kinderopvang aan huis voor eiseres financieel haalbaar is in dit kader niet aan de orde is.
3.7.3 Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat kinderopvang in de vorm van gastouderschap aan huis voor iemand als eiseres algemeen gebruikelijk is en daarmee de hulp bij de verzorging van haar zoon op grond van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Verordening niet voor vergoeding in aanmerking komt. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres voor hulp bij de verzorging van haar zoon dan ook terecht afgewezen.
3.8. Ten aanzien van de huishoudelijke taken
3.8.1. Gelet op het voorgaande bestaat de gebruikelijke zorg uitsluitend nog uit de resterende verzorging van het kind en de overname van de zware huishoudelijke taken, waaronder het nat dweilen van de vloer. In dit verband neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat van een gezonde volwassen huisgenoot mag worden verwacht dat hij of zij de huishoudelijke taken overneemt van de aanvrager van huishoudelijke zorg, tenzij er redenen zijn die daaraan in de weg staan, zoals dreigende overbelasting van die huisgenoot. Dit uitgangspunt - dat ook geldt indien de huisgenoot voltijds werkt - is niet in strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of enig algemeen rechtsbeginsel. De rechtbank verwijst in dit verband naar de op de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten betrekking hebbende uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 mei 2007 (LJN BA6428). De rechtbank ziet geen aanleiding om ten aanzien van de Wmo anders te oordelen.
3.8.2. Eiseres heeft aangevoerd dat [partner] niet in staat is om de huishoudelijke taken volledig over te nemen, omdat er sprake is van bovengebruikelijke zorg vanwege de noodzaak de vloeren regelmatig nat te dweilen in verband met haar ziekte. Wat hier ook van zij, op grond van de voorhanden medische adviezen is de rechtbank niet gebleken dat sprake is van bovengebruikelijke zorg. Evenmin bieden de medische adviezen aanknopingspunten dat [partner] overbelast (dreigt) te raken bij het uitvoeren van de zware huishoudelijke taken. Eiseres heeft de bevindingen van het CIZ en Argonaut Advies niet met objectieve en verifieerbare medische informatie weerlegd. Ook de overige gedingstukken bieden geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verstrekking van huishoudelijke hulp in dit geval is aangewezen.
3.8.3. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiseres op grond van artikel 12 van de Verordening niet voor huishoudelijke zorg in aanmerking komt. Verweerder heeft de aanvraag voor huishoudelijke hulp dan ook terecht afgewezen.
Slotoverwegingen
3.9. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot het oordeel dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit, voor zover betrekking hebbend op de afwijzing van de aanvraag voor hulp bij de verzorging van het kind, in stand moeten worden gelaten.
3.10. Gelet hierop ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor vergoeding van de schade op grond van artikel 8:73 van de Awb. Het verzoek om verweerder te veroordelen tot schadevergoeding moet dan ook worden afgewezen.
3.11. De kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt komen niet voor vergoeding in aanmerking. Eiseres heeft niet tijdens de bezwaarprocedure om vergoeding van deze kosten verzocht, zodat niet is voldaan aan artikel 7:15, derde lid, van de Awb.
3.12. De rechtbank acht wel termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep, welke zijn begroot op € 874 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
3.13. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de rechtsgevolgen van dit besluit geheel in stand blijven;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 874;
bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 41 aan haar vergoedt;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, voorzitter, en mr. J.A. van Schagen en mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Azmi, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2011.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 19 juli 2011.